Wie maakt me los van de arbeidsmarkt

Krouwt of klauwt of weetikhet


Verhaal door René van DensenDe collega praat met volle mond en zijn woorden schieten kruimels over de tafel. Het is een vurig betoog. Dus wordt er ook fors wat afgekruimeld. Hoe slim ik ben dat ik in deze tijd mijn verhaaltjes op internet schrijf. Dat heeft de toekomst, kruimelt hij. Ik moet in de klauwt, zegt hij. De klauwt heeft de toekomst. Tussen de medeklinkers door zie ik zijn lunch in brokken rond zijn mond tuimelen. Een tikje bedremmeld kijk ik naar mijn nagels. Ze zijn vies. Ik doe weer eens werk waar je nagels vies van worden. Van alle werk worden mijn nagels vies. Behalve als ik schrijf. Dan zijn mijn nagels schoon. Geen idee hoe dat komt. Een kruimel spat op mijn nagel en ik kijk weg, naar de muur.

De kracht zit hem in de krouwt, spettert de collega. Ik moet de krouwt mobileren. Werken met maaikroowpeejmunts. De collega praat niet alsof hij weet waar hij het over heeft. Ooit wist ik dit allemaal wel. Het trok me echter nooit aan. Geld verdienen. Sowieso niet echt. Anders waren mijn nagels nu niet vies. En geld verdienen aan stomme korte verhaaltjes die ik op internet zet, lijkt me ook niks. Dan blijf ik thuis, de hele dag. Maak ik niks meer mee. En ben ik snel uitverteld. Zwarte nagels horen er wel bij, kortom. Ik zou me de vinketering vervelen als ik alleen maar schreef. Maar dat zeg ik niet. Mijn collega droomt het namelijk al helemaal voor zich. Dat ik vanaf een klauwt, gesteund door de krouwt, de godganse dag maaikroowpeejmunts binnenhark of weetikhet.

Ik schraap mijn keel en mompel iets van jaja en dat het mooie tijden zijn. Dat levert een nog enthousiaster spervuur aan kruimels op. Ik ben het nu praktisch verplicht, geloof ik, dat ik voor de krouwt ga werken. Hopende dat de collega erover ophoudt, pulk ik wat aan het nagelzwart. Verbaasd trek ik het onder mijn nagel uit. Het is een lange zwarte kleverige zooi. Ik trek het verder uit. De smurrie is nu al twintig centimeter lang. Ik trek en trek aan het zwart. Net of al het zwart dat ik in mijn leven onder mijn nagels heb gehad, een reünie houdt. Het zwart heeft een grote sociale cohesie. De kleverige draad wordt langer en langer. Overmoedig proberen de kruimels gaten in de smurrie te slaan, maar ze blijven machteloos hangen. Er komt geen einde aan het zwart. Mijn collega valt stil. Of zijn brood is op. Of weetikhet.

De goedheid van de mensen


Verhaal door René van DensenDe strip van mijn pijnstillers klinkt als een plastic melkkuipje. Mijn kat is op veel dingen geconditioneerd. Melkkuipjes mag ze normaal gezien uitlikken, dus komt ze toegesneld. Oh. Het zijn pilletjes. Toch even ruiken. Nee, geen koffiemelk. Dan huppelt ze weer springerig de tuin in. Ik heb nog nooit een kat met rugpijn gezien, bedenk ik me. Misschien had ik beter in de gaten moeten houden hoe die dat flikken. Ik zit in de grote leren schrijversstoel en kan me amper bewegen. Als ik wil schrijven, moet ik voorover leunen en strak in die houding blijven zitten. Dan lukt het. Daar wacht ik nog even mee. Ik moet iets te vertellen hebben. De steken in mijn rug leiden af. Geduldig wacht ik tot de pijnstillers werken.

Ik probeer me bevoorrecht te voelen. Ik héb werk. De krant, radio en teevee zeggen me dat lang niet iedereen zoveel geluk heeft. Ik ben weer zelfstandig aan het participeren in onze maatschappij. Op mijn sterke schouders rust het lot van de zwakkeren. Gelukkig niet op mijn rug, denk ik. Met forse steken voel ik de goedheid van de mensen waar ik aan bijdraag. Voorzichtig ademen, dan gaat het wel. Een blik op de klok. Joepie, nog vijf uur en dan mag ik weer participeren. Stom dat ik al bijna drie uur wakker ben door die rug, maar ja, dan heb je tenminste wel een christelijk tijdstip dat je opstaat. Zo heb je nog eens wat aan de dag. De morgenstond heeft, naar het schijnt, goud in de mond. En meer van dat moois dat je jezelf dan maar voorhoudt.

Als ik niet ga, vertel ik mezelf, is het weer gedaan met mijn zelfstandige deelname aan de samenleving. Dan dupeer ik de medemens. Met mijn nood aan eten en een dak boven mijn kop. En erger nog, dan krijg je weer al dat wantrouwen van de goedheid van de mensen op je dak. Een werkende mens die crepeert, die is een actieve en gewaardeerde deelnemer aan de wereld. Als die mens ook nog eens een fors deel van zijn inkomen spendeert, nog beter. Daar worden we allemaal sterker van. Ik schaam me voor mijn geweeklaag. Misschien dat ik nog best een dag doorkom met deze rug. Gewoon nog een pijnstiller extra. En een paar meenemen naar het werk. Doorbijten. Je bent een vént. Bij het geknisper van de pillenstrook komt mijn kat wederom aangesneld. Wij zijn allebei netjes geconditioneerd.

De economie en ik


Verhaal door René van DensenNeuriënd loopt de economie over straat. Ik zwaai naar hem. Hij zwaait enthousiast terug. We kennen elkaar wel. Niet dat we heel veel met elkaar te maken hebben; laat ons elkaar goede kennissen noemen. De economie en ik zijn zwaai-kennissen.

Ooit vertelde een collega van vroeger mij dat hij een hoi-kennis had. Elke dag kwam hij dezelfde man tegen, onderweg naar het werk. De andere man waarschijnlijk ook, maar dat wist mijn collega dus niet zeker. En dan zeiden ze even hoi. De collega had geen idee of de man kinderen of kopzorgen had. Wat zijn lievelingskleur of zelfs zijn naam was. Waar de man woonde. Hij wist maar één ding: komen we elkaar tegen, dan zeggen we hoi. En dat deed hij. En de andere man ook. Misschien zijn ze ooit meer dan hoi-kennissen geworden. De economie en ik kennen elkaar wel beter dan dat. We zwaaien de zwaai van ons kent ons.

Ik steek de straat over en vraag hem hoe het gaat. Goed hoor, zegt hij monter. Het ging even wat minder, maar ik ben er weer helemaal bovenop. Goed man, zeg ik. Hij knikt en zegt dat alles goed komt. Hij heeft een plan, zegt hij. Oh, vraag ik ? Ja, zegt hij glunderend: mijn nieuwe plan gaat uit van dat mensen heel veel dingen willen kopen. Dat willen ze al decennia, dus dat is een goede aanname. Weet je dat wel heel zeker, vraag ik. Ja hoor ! roept de economie enthousiast. Er zit veel leven in de economie. Toch meer dan de vorige keer dat ik mijn zwaai-kennis tegenkwam.

Wat nou, opper ik voorzichtig, als de mensen niet zo graag meer heel veel dingen willen kopen. Heb je daar ook rekening mee gehouden ? Nou… nee, zegt de economie. Maar waarom zouden ze niét graag heel veel dingen willen kopen ?? Iedereen wil toch kopen, kopen, kopen ? Gekkie, zegt hij, en geeft mij een speels stompje tegen mijn schouder. Maar stel he, zeg ik nogmaals. Beeld het je eens in, wat blijft er dan nog van je plan over ? De economie valt even stil en denkt na. Dan trekt hij wit weg. Voor mijn ogen stort de economie op straat in. Zul je zien dat het nou weer mijn schuld is.

Ik bubbel jou


I Bubble You - the orign
Revolutionair. Anders valt mijn concept niet te beschrijven. Alles wat u koestert. In een bubbel.
Fragiel maar beschermend. U weet meteen wat ik bedoel. Hoe het begon, dat is een ander verhaal. Want het begon met bubbeltjesappelsap waarbij iedereen ongedurig kéék. De directeur had een plan. We moesten allemaal samenkomen. Ja, typisch. Terwijl hij zich in een hoogwerker hees. Met zijn iPhone. Wij moesten bijeen. Voor het plastic zeil. De hal naast het bedrijf ging open. Anderhalf jaar gedoe. Maar nu toch de officiële opening. Iedereen verplicht aanwezig. Klik. Klikkerdeklik.  Voor het nageslacht. Hal drie. Joepiedepoepie, rakkers. Een kleurloze hal met TL-buizen en industriële rekken. Maar wel een aanwinst. Voor het bedrijf. Natuurlijk wisten we dat het meer werk voor minder mensen betekende. Maar hee, bubbeltjesappelsap. In champagneglazen. Dus iedereen eentje.

Na de onthulling kwam de ontknoping. Natuurlijk was de opening duur geweest. Een investering. En dus moesten er mensen uit. De rest moest anderhalf keer zo hard werken, minstens. Uiteraard méér, maar niemand kon rekenenen. Bubbeltjesappelsap doet dat met de mens. En een feestmuziekje. Wij het glas heffen. Klikkerdeklik. Voor het bedrijfsblaadje. Vervolgens allemaal naar het begin van de dag plekje. Alleen stond daar ineens de bewaking. Met blaasapparaten. Iedereen blazen. Alcoholmeters. Geen afstanden, wel afvallers. Het bleek een sluw plot. Van de zeven flessen was er één met alcohol. De willekeurige medewerkers die zo’n glas gedronken hadden, mochten voor de CAO niet meer in het bedrijf blijven. Spullen pakken. Tabee. Fijn weekend. Bezuiginingen. Dure hal, immers. Doei doei.

Ik fietste naar huis. Ondanks dat ik niet één van die glazen op had, had ik sowieso alcohol op de adem. Ik drink in mijn eigen tijd. Het gebeurt, en houdt het leven houdbaar. Op sterk water, zeg ik altijd. Maar wat een herinnering. Dat moment, met appeltjesbubbels. Ik bedenk me plots wat een mooie wens dat is: Ik bubbel jou. Ja, ik bubbel jou. Ik plaats jou in een bubbel. Jij bent zo belangrijk dat ik jou koester, als een fragiele bubbel. En tegelijkertijd bewaar je. Blijf je. In mijn bubbel. Ik bubbel jou. Voor ik het doorhad, had ik een Valentijnskaart ontworpen. En een zwikje e-Cards. En toen werd het een hit. Iedereen bubbelde iedereen. Het was veilig, en toch teder. Het was speels en liefdevol. De hele wereld bubbelde ineens de hele wereld. Iedereen in zacht glanzend, regenboogkleurig glas. Ik bubbel jou. Ik bubbel jou, lezer. Bubbel jij mij ook ?

Smerig


Verhaal door René van DensenDe schoonmakers van de treinen staken. Al een tijdje. Dat zegt de krant. De krant zegt ook dat het nu enorm smerig is in de treinen. Ik ben eigenlijk wel benieuwd. Gewoon omdat het kan stap ik dus in de trein. Ik heb zo’n privacybeschadigende treinkaart niet voor niets. Kom maar op, denk ik. Ik wil die smeerboel wel eens zien. De postapocalyptische toestanden wanneer er achter de moderne mens niet opgeruimd wordt. Ik heb een nieuwsgierig en licht masochistisch karakter.

Hoge verwachtingen worden er gekoesterd. Kniehoog in smurrie. Rottend tuinafval, radioactieve vaten, en vergane lijken. Bij elk station moet de coupé klotsen om aan mijn beeld te voldoen. Maar bij het instappen zie ik enkel twee flardjes toiletpapier in de gang. Naast mijn treinzetel een McDonaldsbeker die lichtgevuld achtergelaten is. Rechts van mij wat kruimels.

In feite is het nog minder smerig dan wanneer er wél opgeruimd wordt. Opvallend, denk ik. Ik vraag me onwillekeurig af hoeveel van de prijs van een treinkaartje besteed wordt aan de schoonmaak van de treinen. Blijkt dus helemaal niet nodig. Ik zwijg erover want ik wil niet stoken. In de coupé zijn wel veel grauwe, vertrokken gezichten. Wellicht dat enkel de humeurs voorheen opgeruimd werden. De mensen kijken smerig. En ook als ik buiten het raam kijk. is het één tyfuszooi. Maar de coupé, nee. Die is zeker niet smerig. Zonde van mijn treinkaartje.

Om de volgende ramptoerist tevreden te stellen, laat ik zo onopvallend mogelijk mijn broek zakken. Ik hurk en pers. Warme damp kriebelt mijn billen. Ziezo. Als nu de volgende treinreiziger niks te instagrammen heeft, dan weet ik het ook niet meer.

Zitzak


Verhaal door René van DensenIk was moe en had eigenlijk alleen nog maar zin om thuis om de bank te ploffen. Maar als Frank het stamcafé uitrent, mijn naam roepend, dan stop ik. Met zijn bier nog in de hand vraagt hij of ik nog even iets kom drinken in het café. Mijn voeten doen enorm zeer en ik ben moe, maar Frank kan ik niks weigeren. Even later zit ik met enkele mensen op het terras. Aan een biertje dat ik niet van plan was.

We drinken, en praten over zuipen. Mijn schoenen heb ik uitgedaan. Ik vertel dat er een zitzak in mijn tuin is opgedoken. En dat zowel ik als mijn huisgenoot niet weten waar die vandaan kwam. Een vriend vertelt dat hij wil stoppen met drinken. Ik heb geen moeite met niet drinken. Wel heb ik moeite met ophouden. Althans, na een aantal biertjes kan ik niet meer ophouden. Als een ontspoorde trein zuip ik dan door. De verdoemenis tegemoet, met onverstaanbaar gemurmel.

Natuurlijk maak ik het te bont. Thuis aangekomen verlies ik mijn sleutels. Ik kom het huis niet meer in. Wanhopig probeer ik vanalles, maar het haalt niks uit. Mijn kat miauwt door het raam en snapt niet waarom ik niet binnenkom. Ik slaap mijn roes uit op de zitzak. Bij het ochtendgloren zie ik dat ik de sleutels gewoon naast mijn fiets heb laten vallen. Je zult maar zo’n typisch leven leiden.

Assertiviteit


Verhaal door René van DensenMijn ogen staren naar het plafond. Er staart een drietal vliegen terug. Ik kan me amper bewegen. Alles schreeuwt dat ik nog niet klaar ben voor de dag. Maar ik moet. Met mijn stomme kop heb ik weer eens ergens ja op gezegd. Waardoor ik uiteindelijk maar een paar uurtjes slaap heb gehad. Ik ben nog niet genoeg terug in vorm om zomaar een korte nacht aan te kunnen. Waarom heb ik dan ook geen nee gezegd… Bepaalde manieren van vragen zijn uiterst effectief. Er is ‘de crisis’. Waar iemand diens probleem aan me voorlegt en inspeelt op mijn sympathie, of op mijn wanhopigheid een bepaalde baan te behouden. In essentie maakt zo iemand dan van diens probleem mijn probleem. Er is ook ‘ de overval’. Wanneer ik echt hard en geconcentreer werk, overval me dan met je vraag en ik zal, verward en ontspoord, waarschijnlijk wel ja antwoorden. En zo zijn er nog meer vraagmanieren waar mensen dankbaar gebruik van maken. Wie de knoppen kent, krijgt veel bij me gedaan.

Op aanraden van de psycholoog – want mensen vroegen op een bepaald moment zoveel aan mij dat ik een lange tijd serieuze klachten aan heb overgehouden aan het nakomen van alles – meldde ik me aan bij een assertiviteitstraining. Ik ben eerst het gebouw zes keer aarzelend voorbij gefietst. Ik wist niet zeker of ik die mensen wel moest storen. Het gebouw zag er belangrijk en industrieel uit. Uiteindelijk reed ik dan toch de parkeerplaats op. Ik stalde mijn fiets zoveel mogelijk uit andermans weg. In de wachtkamer liet ik iemand, die na me binnen was gekomen, voorgaan. Maar die had helaas niet veel vragen en was snel weg. In een smorsig lokaaltje volgde mijn intake. Een spervuur aan vragen wordt verschoten. Ik probeer zo schamper mogelijk over mijn situatie te doen, want stoer. Dan vraagt de intakepersoon welke dag me het beste schikt, of welke juist het slechtste. Voor de training. Ik zeg alles behalve donderdag.

Een paar weken later ontvang ik een brief. Ik ben ingedeeld bij de assertiviteitstraining op donderdag. Na anderhalve dag twijfelen, met de brief op tafel, bel ik ze op. Ik zeg, wat is dit nou. Ik zeg, jullie plannen me in op de enige dag die ik aangaf dat niet kon. Ik zeg, dan snap ik niet waarom ik dat moest invullen. Ik zeg, vraag me dan niks. Ik zeg, stelletje koekenbakkers. Ik zeg dit natuurlijk allemaal niet, alleen de eerste twee dingen. Ze beamen na wat papiergeritsel dat er een fout gemaakt is. Ze gaan me in de ‘maandaggroep’ plaatsen. Ik ontvang vanzelf bericht wanneer die training start

Dit gesprek vond bijna driekwart jaar geleden plaats. Ik durf er nog steeds niet achteraan te bellen wanneer we nou beginnen. Ondertussen moet ik me nu haasten naar het werk. Ik ben benieuwd wat voor stomme dingen ik zoal nog meer niet zal kunnen weigeren vandaag.

Badge


Verhaal door René van Densen“Ik heb nog iets voor je,” zegt de bewaker. Hij tovert uit zijn lade een toegangsbadge met mijn foto erop. En twee papiertjes. Hier en hier tekenen alstublieft. Opgewonden rolt mijn pen over het papier. Mijn eigen badge ! Terwijl ik ermee naar de kleedkamer loop, vraag ik me af hoeveel eigen badges ik eigenlijk gehad heb in mijn leven. Op die dozijnen aan plekken waar ik gewerkt heb. Nergens, in feite. Ja, wel ‘eigen’ badges, maar toch geen met eigen foto. Die ze dus niet terug in een lade kunnen gooien, later met één muisklik aan iemand anders kunnen toewijzen en die persoon twee krabbels voor kunnen laten zetten. Mijn eigen badge. Dat de foto niet mijn beste is – iemand kwam die ‘even snel’ maken middenin de werkzaamheden – zal vast pas later een ergernis worden.

Ik kan zomaar de herenkleedkamer binnen zonder een sleutel te hoeven lenen bij de bewaking. Ook zal ik ‘s ochtends niet meer hoeven aan te bellen. Ik kan óveral waar ik moet zijn, gewoon binnen. Badge, piep, klik, open. Ik hoor er bij, nu. Dat gevoel overweldigt me. Ik hoor er nu helemaal bij. Ik ben onderdeel, nee, ik bén het bedrijf. Ik ben de winstcijfers, de omzet, de vertrekkende eenheden. Ik ben de balanskolom links en rechts. Ik ben de stock count en de veiligheidsvoorschriften. Mijn badge bungelt trots en opstandig aan mijn riem terwijl ik dit alles bedenk.

Van de weerslag ga ik mijn collega’s aansporen harder te werken. Hun prestaties beïnvloeden immers het bedrijf en dus ook mij. Ik jaag ze op. Hop, hop, roep ik, tempo collega tempo tempo ! Ik klap er bij, ritmisch en fel. Als het niet werkt, spring ik op de band en roep in het rond dat het veel sneller kan allemaal. Ik ben hier zeker een half uur mee bezig zonder productief te zijn, wanneer plots een veeltal handen mij vastgrijpt. Als ze me later vinden, is mijn badge ver en diep in mij verdwenen. Ik ben mijn badge geworden.

Dikke bult


Verhaal door René van DensenSoms ben ik net een man. Lang niet altijd. Maar soms wel. Meestal als ik koppig ben. Het is mijn hardnekkigste eigenschap. En daardoor is vaak ook wat me overkomt, gewoon mijn eigen schuld. Dikke bult. Dan kun je best tandenknarsen. En heel erg hard iemand anders de schuld willen geven. Maar het is gewoon de jouwe. Dombo. Wanneer ik dan weer eens ontdek dat het toch écht dikke bult is, draag ik die zo sportief mogelijk. Ik pronk niet met mijn dikke bult. Dat gaat te ver. Maar ik erken mijn dikke bult. Ik geef mijn dikke bult een biertje. Samen met mijn dikke bult zit ik in de zon. We zwijgen en denken na. Liever zaten we niet met elkaar opgescheept. Maar het zijn de aarden van de beestjes.

Dus natuurlijk, als ik eindelijk zowaar werk heb, vertrek ik op mijn eerste dag eigenlijk maar nipt op tijd. Ik mag geen tegenvallers treffen op deze rit, bedenk ik me als ik op de klok kijk bij het verlaten van het huis. Zonder tegenvallers kom ik zelfs vroeg. Dat weet ik zeker. Niet schokkend vroeg, maar wel vroeg. Meteen mijn straat uit is het al mis. Mijn fiets kraakt, klaagt, ratelt, kortom, laat onmiskenbaar merken dat er iets niet naar zijn zin is. Ik krijg ook geen goede versnelling geschakeld. Ik vloek op het ding. De fiets is oud. Maar ik ben trots op de kwaliteit van de oude fiets. Ik wou deze fiets. De dikke bult zit nu al achterop.

Uiteraard weet ik mijn sluiproute. Scheelt zeker tien minuten. Kom ik ruim op tijd dus. Ja, natuurlijk ligt die route halverwege kilometers lang afgesloten. Met geen uitwijkmogelijkheid. Ik moet helemaal terug. En met een reusachtige omweg kom ik te laat. De dikke bult giechelt. Ik werk hard, mijn eerste werkdag. Compensatiedrang. Te laat gekomen, immers. Dus hoewel ik minder betaald krijg, zal ik toch de correcte hoeveelheid werk plegen. Aard, beestje. Als ik aan het eind van de werkdag gebroken op mijn fiets stap, zit de dikke bult een vrolijk liedje te zingen. Hárd. Hij geniet. Krakend en klagend rolt de fiets naar huis. Mijn voeten voelen als pijnlijke steenklompen. Thuis kijk ik mijn fiets na. Ik zie niks geks. Dan zie ik het plots. Die bidonhouder, die ik per se op de fiets wou hebben. Die knelt gewoon de versnellingskabel vast. Zo verdomd stom. De dikke bult heeft een vriendengroep uitgenodigd en ze dansen rondjes rond me. De dikkebultengroep speelt fanfare. Ik zucht en knik. En erken dat ze gelijk hebben. Ja.

Ik ben een wolk


Verhaal door René van DensenIk ben een wolk. Ik drijf. De zon schijnt op mijn rug. Ik besta maar wat. Een collectie flarden. De wind rukt aan me en ik laat me weer een beetje verwaaien. Wat mijn koers is, blijft onduidelijk. Maar komen zullen we er.

Het hemelsblauw heb ik mijn rug toegekeerd. Als ik al een blik werp, dan op aardse zaken. Beneden volgt mijn schaduw me. Je keert de hemel niet zomaar de rug toe zonder een schaduw te ontwikkelen. Niemand is ooit alleen. Als ik me op mijn zijde wentel, zwermen er vliegtuigen en meeuwen met me op. Voor hen ben ik zelfs maar een omgeving. Ik geef om. Ze hebben behoefte aan om, dus die krijgen ze ook.

Had ik een spiegel, dan zou ik vormen in mezelf pogen te ontwaren. Misschien een konijntje. Het schijnt Pasen te zijn. Ook dat gaat volledig aan me voorbij. Misschien zie ik er uit als een mandje, of een ei. Of een sigaret, of een kiezelsteen, of een krukas. Of een deurmat, een koffiemolen, een ontslagbrief. En spoedig verwaait de wereld me weer in een nieuwe vorm. Ik laat het gebeuren. Als ik twijfel had, zou ik twijfelen aan mijn koers. Maar ik ben een wolk. Ik drijf.