Bezorgd


Verhaal door René van DensenVoor mijn huis stopt een bestelbus. Ik hoor een schuifdeur openen en neem nieuwsgierig een kijkje. De chauffeur vertelt een jonge vrouw, onwennig in haar nieuwe uniform, wat ze moet doen. Ze pakt enkele pakketjes, scant ze, en wacht even. Dan zegt de chauffeur licht verrast dat ze hier vandaag niet hoeven te zijn. Vandaag hoeven ze mijn bel niet te rinkelen. Vandaag niet. Gehannes met de scanner, bliep bliep bliep nee dan moet je dit en dan dat doen, en dan bliep, oh oke bliep bliep ja zo ja. Ze stappen in. Rijden weg.

Ik grap op Twitter dat ik misschien maar weer eens naar een echte winkel toe moet. Onmiddellijk neemt de postdienst contact met me op. Of ik meer informatie kan geven en wat ze voor me kunnen doen. Ik knipper even met mijn ogen maar maak dan duidelijk dat ik vandaag dus niets van ze verwacht. Chill out. Ik begrijp dat het wennen is. Morrend tweet de postdienst oke, maar dat als er wel iets is ik altijd contact op mag nemen. Dat snap ik. Ik ken de weg.

Dan belt de pakketdienst aan. Of het klopt dat ik vandaag geen bezorging verwacht. Ik knik. Binnenkort wellicht weer. De bezorger kijkt me verwonderd aan. Een andere bezorgdienst rijdt benieuwd langs en roept: “Niets voor hém vandaag ?” en de bezorger roept “Neen !” en haalt zijn schouders op. Opgelucht zwaait de andere chauffeur en rijdt direct door. Twee maaltijdbezorgers stoppen hun scooters voor mijn woning en kijken even goed op hun papiertje. Kijken dan naar mij, nog eens naar het papiertje, en rijden dan door.

Iedereen is zo bezorgd om mij vandaag.

En nee, ik heb dit dus niet verzonnen, zie deze tweet van Bpost

Shutdown


Verhaal door René van DensenMijn lief kan het niet bevatten, maar ik zie elk moment. Een man betoogt tegen mij dat het overtrokken maatregelen zijn omdat hij toch elke dag in het ziekenhuis rondloopt. En de chinezen liegen. Ik werp wat nuances tegen maar na zijn gesputter zeg ik maar dat hij gelijk heeft.

We zijn in een café op de vooravond voor er geen cafés meer zijn. Ik sta op en rinkel de bel. Ik ken de eigenaar, hij werpt eerst tegen dat de helft voor hem is, ik wuif hem weg, we moeten nu de lastig getroffen ondernemers steunen. De mensen die de wijk leven geven, die samenkomst in een samenleving bevorderen. Het zijn maar centen en mensen drinken erdoor wat meer. Het verbaast me om te horen dat niemand anders dit vandaag heeft gedaan. Het café gaat drie weken dicht, wat is er mis met de mensen. Waarom steunen we niet de gangmakers ? Ik geef mijn lief wat extra geld om los te gaan en zij rinkelt voor het eerst in haar leven een bel. Ze geniet en iedereen in het café spreekt haar aan.

We zijn hier op de eerste grote dreiging in ons bestaan. Zonder elkaar in een maatschappij die draait om samenzijn. Om de vanzelfprekendheid van samenkomst. Drie weken zien we elkaar niet. We wisselen spontaan telefoonnummers uit die we anders niet zouden doen. Want wat de fuk, drie weken. Hoe moet onze maatschappij voort zonder onze oplossingen ?

Ik weet niet eens meer wat het nummer was dat draaide toen we de kroeg verlieten. Maar het was toepasselijk. Misschien leggen we ooit uit aan toekomstige generaties wat cafés waren en verzinnen we wat het toepasselijk nummer was. Maar ik ben het eerlijk gezegd nu al kwijt. Sorry toekomstige generaties. We hebben er een potje van gemaakt. Heel lang al. Maak er een nieuw potje van. En nodig ons dan uit.

Kaarter


Verhaal door René van DensenPfoe, wanneer het begonnen is. Dat zal al een goede tien jaar geleden zijn. Wellicht langer. Ik schrijf dit dus ik mag het ook verzinnen, maar eerlijk gezegd weet ik het ook niet. Ze begonnen me gewoon ineens op te vallen. Speelkaarten. Gewoon, zomaar, op straat. En dan niet een heel deck dus hè, maar gewoon één losse speelkaart, helemaal uit context, zomaar, midden op het trottoir. Dat je denkt, huh. Of je denkt er even niets bij en loopt meerdere keren er langs, naar de supermarkt, terug, naar het café, en de kaart begint op te vallen. Op zo’n manier moet het begonnen zijn. Dat je er opeens tóch op gaat letten. En dan zie je ze ineens overal.

Nee, niet overal. Dat doet het klinken alsof ik geen straat in kon lopen, geen deur open kon doen, dat ik omsingeld was door massa’s speelkaarten. Welnee. Van die onverhoopte momenten. Eens in de zoveel weken of zo. Maar wel ongeacht welke wijk, welke stad, welk land zelfs. Ik kom ze tegen. Op een bepaald moment begon ik ze mee te pakken in mijn jaszak. Zomaar. Een vriend zag dat ik een zak vol speelkaarten had en vroeg waarom. Ik haalde mijn schouders op en antwoordde naar waarheid, gevonden. Hij vond het razend interessant en wist me te vertellen dat speelkaarten spirituele betekenissen hebben. Of ik die ook opzocht wellicht. Ik wist van niets. Onderweg naar huis liet ik de kaarten weer vrij. In allerlei straten. Het was een lange wandeling. Ik vond het te ingewikkeld worden.
Lees meer

Rollen


Verhaal door René van Densen“Goh, het is echt verschrikkelijk met die tabak, ik heb nu nog maar een halve zak over, en ben ook al bijna door mijn blaadjes heen. Nee maar dat is grof se, ge neemt dan zo’n zak mee en dan komt de ene af he, zo van elaba, hoe ist ermee, zeg mag ik een keer ene van u rollen, je kent dat wel. En dan zeg je vanzelf, da’s geen probleem he, neem maar neem maar. En dan komt er een andere af, zeg, hedde gij tabak ? En dan komt een derde, en een vierde, zo gans den avond, en je gaat naar huis met een lege zak waar je zelf misschien twee sigaretjes van gerold hebt. Alé, op den duur ben je gewoon voor iedereen tabak aan het kopen behalve voor jezelf, kende da ?”

“Den andere avond ook, ik ben daar op zo’n feestje, je kent dat wel, gezellig en iedereen goed aan de cava, en daar komen ze alweer hoor, heb jij blaadjes wellicht, en misschien wat tabak. Ja, tuurlijk, geen probleem, rol maar, en meteen erachter alweer een. Dat je op den duur denkt, ma gasten, dáár is een nachtwinkel, haal zelf ook eens iets voor jezelf, ik heb ook maar voor mijn tien euro tabak mee, wat is dat nu. Maar echt, tis den een na de ander en voor je het weet is weer alles op, elke keer he. Ik kan daar zo furieus van worden.”

“Dan heb je dat zo de ganse avond, en maar roken allemaal he, maar wel op mijn kosten he, ik heb het ook niet zo breed. Dat op den duur Stefanie, en dat is mijn oudste en beste vriendin he, ook al zo af komt van heb jij toevallig tabak, en ik zo van NEEN, laat mij gerust met z’n allen, komaan, kbennik hier toch gene tabakswinkel, wat is dat nu hier. Maar echt hoor, telkens opnieuw, en ge kent Melanie ook wel, ach kom jawel, en die rookt al vijf jaar niet meer he, alé, ze rookt zélf niet, kende dat ? Telkens maar komen vragen achter tabak, en ik heb ook altijd blaadjes tekort, tis verschrikkelijk. Dat je op den duur denkt, ik kan beter stoppen met roken, of tabak halen, en misschien zelf maar gewoon van iedereen gaan lopen bedelen, dat verdomme iedereen zelf gewoon zorgt voor zijn tabak.”

“Moet je tabak hebben ? Ah ja, tis goed, rol er maar ene van mij hoor. Mag ik uw aansteker even ?”

Meneer


Ja meneer, geef uw brief maar hè, en uw identiteitskaartje. Ja hoor dankuwel. Het is in orde, meneer, u mag plaatsnemen in de wachtkamer. De dokter zal u roepen, meneer. Ja hoor meneer, neemt u maar gerust plaats.

Ja meneer, zegt u het maar ? En bij welke arts heeft u van de namiddag een afspraak ? Oei, u weet het niet meer. Maar het is goed, meneer, u krijgt straks een brief mee en dan de code, zodat de arts gewoon uw resultaten kan opzoeken. Ja, meneer, u neemt dan gewoon die brief mee naar de afspraak en dan is het in orde. Ja, meneer, zet u maar, we zullen u zo wel roepen meneer.

Meneer Van Densen ? Komt u maar mee meneer.

Doet u vast hier uw jas uit en uw schoenen, meneer. Nee wacht, u bent hier voor uw neus he ? Dan moet u wel uw bril afdoen, meneer. Ja, en uw jas meneer. Nee, uw schoenen hoeven dan niet. Ik ga even het bed kantelen meneer. Zo…. Neemt u maar hier plaats meneer. Wat is er gebeurd precies, want het ziet allemaal wel wat blauw he ? Ja, uw neus staat precies ook wat scheef, meneer. Alé ’tis al goed, we gaan eens zien. Gaat u zo met uw gezicht naar mij toe zitten meneer, ja en nu stilhouden. Oke… En nog eens… goed. Wilt u nu eens met uw hoofd naar links draaien meneer ? Dat is te ver meneer. Even terug meneer. Ja, en dan nu naar links. Dat is te rap meneer. Nog eens. Rustig uw hoofd lichtjes naar links draaien… Het was nog altijd iets te rap maar het zal wel in orde zijn meneer. Wilt u nu recht in het apparaat kijken alstublieft meneer. Ja.. niet bewegen meneer.. en nu nog eens… het is klaar meneer.
Ja, ’t is gebroken hè meneer. Gaat u met uw bril en jas maar door die ruimte, dan kunt u daar uw jas weer aandoen en door die deur links, dan bent u terug bij de wachtkamer.

Nee, zet u nog maar even meneer, we roepen u als de resultaten klaar zijn.

Meneer Van Densen ? Ja dus deze brief neemt u mee naar uw gesprek.
Dat is dan acht euro, meneer.

De vaste conducteur


Verhaal door René van DensenBekend gezicht, meteen bij openschuiven van de coupédeuren. Petje, kniptang, de semi-professionele netnietgrijns. Ja, hij is het weer, net als bij elke keer Antwerpen-Gent de laatste maanden. Lopen zijn diensten gelijk met mijn reizen ?

Ik knik en zeg maar, daar zijn we weer. Hij lacht wat en kijkt naar mijn laptopscherm. Ik ben niet aan het schrijven. Hij ziet mij nooit schrijven. In feite komt hij controleren wanneer ik niet schrijf. Ik schrijf heus wel op deze tripjes, maar hij weet precies wanneer ik een film of serie kijk. De laatste tijd zijn het series.

“En welke serie kijken we deze week ?” vraagt hij grinnikend. Ik geef toe dat ik middenin Black Mirror zit. “Ah, dat vinden er meer plezant. Ik zou daar zot van komen, zo lang wachten.” Ik verzeker hem dat het mega goe is. Hij knipt mijn kaartje. “Als je nog moet piesen, we komen zo bij Dampoort.” Hij heeft me ooit met hoge nood meegemaakt drie minuten voor Sint-Pieters arriveerbaar was.

Ik hijs mijn broek op en spoel door. Krakende stem over de intercom. Voor de vorm in een imitatie-plat-Gents. De conducteur zegt dat we aankomen bij Sèint-Pieters. Dat we hier massa’s mogelijkheden hebben om over te stappen. Maar dat het computerschermpje van zijn apparaat er maar één toont. Brugge. Spoor 11. “Voor de rest moet u even op het groot bord in de inkomsthal kijken want ik sta hier ook maar met beperkt materiaal dat ik gekregen heb. Alé ja, we doen wat we kunnen hè, mijn verontschuldigingen. Denk bij het uitstappen aan alle bezittingen en personen die u wellicht vergeten zijt, en als het kan eens aan hoe schoon uw leven is.” Iedereen grinnikt.

Een man spreekt me in de coupéhal dat hij het tof vindt dat deze conducteur wat humor heeft. “Er zijn er teveel meneer, die geen plezier meer in hun job hebben.” Ik vraag of dat anders is buiten de trein. Hij is even stil en loopt daarna door naar een andere coupé met een bedrukt gezicht.

Ik waarschuw een instappende jonge kerel met een baard dat ik hem alvast veel plezier wens. Hij vraagt hoezo. Ik zeg dat de conducteur er zin in heeft. Hij zegt enkel ahja. Ahja. Ik vraag me af wat de conducteur nog zal omroepen waar hij bij is en voel een steek jaloezie. Maar ik ben er en kan niet meer meereizen. Thuis wacht mijn kat op mij.

Huppelend ga ik de trap af. Blij met mijn vertrouwde conducteur.

Lijntjes


Verhaal door René van DensenZe keek me met een bezorgde blik aan. Of haar jas mij niet in de weg hing. Ik zat tegenover de vrouw, haar jas hing aan mijn raamkant. Ik schudde nee. Haar jas hing mij niet in de weg. Opgelucht vroeg ze de conducteur hoe laat we in Antwerpen zouden aankomen. En nog wat aanvullende vragen die helder maakten dat haar laatste treinreis een tijdje terug was geweest. De conducteur stond haar geduldig maar zakelijk te woord.
Uit haar reiskoffer pakte ze een boek met mandala afbeeldingen. Per maand. Ze sloeg het boek open op Januari. Te vroeg, dacht ik nog. Maar toen viste ze uit haar binnenzak een blikken doosje.
Ze opende het doosje en griste de potloden erin bijeen. Vervolgens bestudeerde ze uitgebreid elk potlood. Uitvoerig. Op sterkte. Na wat een eeuwigheid leek. viste ze er één potlood uit en plaatste die op een specifieke positie in het blikje. Vervolgens studeerde ze op een volgend potlood. Na nog een eeuwigheid ging die ook in de juiste plek in de formatie.
Zo ging ze één voor één de potlodenbulk te lijf. Ik staarde. Hoe kon ik anders ? De geur van vers geslepen potlood kroop in mijn neus. Even raakte ik licht ontroerd. Ik vroeg me af of ik de vrouw moest opschrijven. Of andere mensen over haar zouden willen lezen. Wat die uit het bestaan van deze vrouw zouden putten.
En toen ging ze haar mandala inkleuren. Keurig binnen de lijntjes. Ik staarde het raam uit, waar de natuur zich enkel naar haar eigen wetten schikte.
Onwillekeurig zwaaide mijn blik terug. Op haar plichtmatige potlootpunt. Die keurig de kringeltjes kleurde. Alles aan de vrouw straalde symmetrie af. Ze had nog net geen twee horloges aan. De tijd, de tijd had haar dit verdrijf gegeven. Altijd die ellendige tijd weer.

Slaperig knuffel ik mijn rugzak en
de woorden komen

Ik open mijn laptop en

de woorden zijn weer weg.

Fictie


Verhaal door René van DensenMijn kat gromt luid. Ze startte de dag met spinnend mijn gezicht likken. Als ze niet gespind had, gespind gesponnen gespond, had ik wellicht nog getwijfeld of ze wel een kat was. Nu gromt ze naar de voordeur en bekruipt mij de twijfel alsnog.

Voor de deur, die een grote glazen ruit is met een randje, staat mijn buurman. Hij kijkt wild en verward. Hij geeft me een sleutel en zegt dat hij dit afgelopen weekend van de trap is gevallen. Dat er nu een vertraagd soort hersenschudding is ingetreden. Dat hij zo gaat liggen, in feite moet liggen, maar dat hij dat niet kan, hij moet en wil nog dingen doen. Maar voor de zekerheid is er hier zijn sleutel. Zijn zus komt zo ook misschien nog want die is bezorgd. Of ik die dan wil binnenlaten. Ik zeg dat dat goed is en sluit de deur.

Ik heb amper een volgende verhuisdoos geopend of er wordt op de deur geklopt. Het is de buurman. Hij geeft me nog een sleutel en zegt dat hij afgelopen weekend gevallen is. Ik neem de sleutel maar aan en knik begrijpend. Ik sluit de deur.

Ik gooi wat plakband in een prop weg naar de vuilniszak. Mijn kat rent erachteraan en komt die terugbrengen. Ik gooi de prop nogmaals. Weer brengt ze de prop terug. Ik zucht.

De buurman klopt op de ruit. Ik open de deur en ontvang nog een sleutel en hetzelfde verhaal. Ik vraag me af hoeveel sleutels de buurman heeft. Direct besluit ik dat ik misschien ook een reservesleutel moet regelen. Je weet nooit of ik eens van de trap val. De kat gaat op de bank liggen en begint luidruchtig te hijgen met de tong uit haar bek.

Voor ik een sleutel kan laten maken ga ik een rekening openen voor de waarborg. Maar dat gaat niet. De man zegt dat ik, naast mijn legitimatie en het geld voor de borg, ook mijn huurcontract moet voorleggen en een bewijs van woonst. Hij bedoelt een bewijs van inschrijving in de gemeente. Ik fiets naar de gemeente. Na lang wachten ben ik aan de beurt. Ik zeg dat ik me wil inschrijven in de gemeente. De vrouw zegt dat ik mijn huurcontract moet tonen. Ik bel mijn huisbaas. Die zegt dat hij het huurcontract pas kan regelen als ik mijn waarborgrekening geregeld heb. Ik grinnik en denk, ik ben in België.

Bij thuiskomst staat de buurman bij mijn andere buren zijn verhaal te vertellen. Als ik mijn huis binnenga, klampt hij me aan en geeft nog een sleutel. Binnen zet ik een koffie en staar naar de bewolkte lucht. Ik vraag me af waarom schrijvers nog fictie zouden bedrijven. Mijn kat blaft zachtjes.

Lege ramen


Verhaal door René van DensenEr is iets heel oke in dit land van de lach. Ondanks de opmars van de lege winkeramen. Besmeurd met kalkaanslag van de regen, met vervallen gevels, opgesierd door een inmiddels ook aan verval begonnen ‘Te Koop’-bord. Met zo’n langdurige leegstand moeten hier toch (anti-)kraak leuke dingen te regelen zijn, maar enfin. Ik rook mijn sigaret en zie mensen stralend lachend door de regen peddelen. Dan ga ik terug het kroegje in.

Er hangt een stylistische kaart van het Land van de Lach aan de wand. Met eraan een krulstaart. Erboven, aan het plafond, hangen acht jezuskruizen, horizontaal, als vliegtuigen die in formatie ergens heen vliegen. Op de tegenovergestelde wand, alweer een kruis, waar bij nadere inspectie de omhoogreikende armen van de Heer voorzien zijn van een zwaaiend springtouw. Men neemt hier niet zomaar iets serieus, wil het allemaal bij elkaar uitspreken.

Het gelach en nawerkdagse gebabbel kaatst door het lokaal. Een vrolijke boel, hier in het Café Met De Mooie Literaire Naam. Niets mis mee. Ik heb wat moeite om mijn boek te lezen, maar de afleiding is ronduit prettig. Levensverhalen worden druipend van ironie te berde gebracht. Moppen heeft men niet nodig: het leven staat bol van de hilariteit.

Eerzaam en vakkundig brengt de barvrouwe, met ingesleten lachrimpels, de vaste klanten hun bier. Koud, en van een vers vat. En royaal getapt. Geen kinderachtig gedoe hier: als je drinkt, drink je. Roken moet je buiten doen, maar ja, dat is ook maar de wet. Desgevraagd zal over het hele café de mening daar wel over verschillen.

Bij een volgende rookpauze staat er een enorme hond suffig voor zich uit te staren. Te gewend aan de locatie. Ik knuffel hem, hij reageert loom verbaasd. Niet té verbaasd: aandacht krijgt hij blijkbaar vaak genoeg. Zijn bazin heeft werkvolkwallen onder haar ogen, en de groeven die een hard leven aanbrengt. Maar ook hier weer onmiskenbaar: elke lach heeft zijn sporen achtergelaten.

Ik slenter terug naar mijn bushalte, langs de lege ramen. Als ik het geld had, zou ik het wel weten. Hier komt álles goed, zelfs al gaat het niet vanzelf.

Dagpas


Verhaal door René van DensenMijn vriend de jonge schrijver had het me aangeraden. “Je doet er langer over, maar het scheelt zo tyfusveel geld, man. Je bent een dief van je portemonnee als je het niet doet. De tréin, pffff… Daar kun je echt vier keer van met de bus, geloof me.”

Dus daar sta ik, in de Lijnwinkel. Dat ik graag met de bus van Gent naar Tilburg wil reizen.

“Hoe – van ‘Ent naar Tilburg dan nog,” klinkt het ongelovig. “Met de Lijn ?????”
Ik knik vrolijk van ja. Van tevoren heb ik me ingelezen en voorbereid. Drinken, eten en enkele boeken voor onderweg in de tas. Ik weet van verschillende routes de schema’s en overstappen. Ik weet enkel niet wat de reis kost. Vandaar dat ik het even bij de Lijn zelf ga vragen.

Hij kijkt me verbijsterd aan: “Zijde dan niet een beetje laat vertrokken meneer ?”
Een snelle blik mijnerzijds naar de klok. Half twaalf. Láát ? Om honderddertig kilometer af te leggen met Westers openbaar vervoer ? Het is toch potdorie niet een of ander stuk rimboe hier waar eens in de zes dagen de bus komt ?

Ik antwoord stellig dat ik het op internet heb nagezocht, “het duurt maar een uur of vijfeneenhalf.”
De man kijkt naar zijn scherm, naar mij, naar zijn scherm, naar mij. “Pfoei,” blaast hij, alsof ik geblinddoekt ga bungeejumpen aan een parachute in de bergen. Hij kijkt naar buiten, naar zijn scherm, naar mij, “Pfoei,” herhaalt hij.

“Het is wel enkele reis he, ik hoef niet heen en weer,” verduidelijk ik.
“Ha nee, enkele reis, dat begrijp ik,” roept hij spottend. Hij veegt wat denkbeeldig zweet van zijn voorhoofd.

Ik begin me ongemakkelijk te voelen bij deze vertegenwoordiger van het bedrijf waarvan ik tot enkele minuten geleden wel van verwachtte dat die me een relatief eenvoudige tocht, betrouwbaar zou kunnen doen afleggen. Aan wat voor avontuur ging ik mij hier overgeven ? Zou ik gestrand raken tussen velden en boerderijen ? Zouden er piraten zijn onderweg, die op passerende bussen loeren ?

Ik stel me ineens een dagenlange tocht in een gammele bus voor, met bagage en zwartrijders op het dak, langs steile ravijnen over modderige weggetjes vol steenbokkenstront. Waar elke dertien uur één plaspauze voor de passagiers wordt ingelast, en dan hop weer verder. Waarna je vier uur wacht, kilometers van de dichtstbijzijnste woning af, op een bus die in een horizonstofwolk aan komt hobbelen.

Hij zegt, “ik zal u een dagpas verkopen meneer,” op een toon die zowel vaderlijk-beschermend, als ik-zie-geen-andere-mogelijkheid klinkt, “en dan hopen dat u nergens te diep in de shit geraakt,” terwijl hij me mijn dagpas aanreikt.

“Dag he, meneer,” spreekt hij alsof het de laatste woorden zijn die ik nog zal horen, “en laat nog ‘ns weten of het gelukt is.”
Ik stap de Lijnwinkel uit en besluit een treinkaartje te gaan halen. Fuck this shit.