In stort


Verhaal door René van DensenHet huis is niet jong, maar ook niet oud, toch staat het in stort. Het kan eigenlijk niet meer. De bakstenen zijn moe. Het dak is rot en iedereen ziet de gaten. Maar het dak weigert de situatie te accepteren. Het gaat prima met het huis, houdt het dak stug vol. Kijk die schoorsteen: hij rookt ! Dat de schoorsteen vooral roet en stof uitbraakt, dat doet het dak niets: dat noemt hij gewoon ‘rook’. Ontken het maar eens, zegt het dak.

De bakstenen willen nog wel dragen. Ze zijn ervoor gemaakt. Maar het cement is stuk en zo is van een muur amper nog sprake. Onverlaten begonnen posters op het huis te plakken en nu hangt het er van alle kanten vol mee. De posters, in dikke lagen over elkaar gekleefd, houden de muur overeind. Ze staan letterlijk bol van de schreeuwerige slogans. Alsof het enkel tekst is dat het huis staande houdt.

Het dak is blij met alle slogans. Zie je wel, ziet het dak zich bevestigd, de muren tonen hun kracht. Ze kunnen minstens nog tien keer zo veel dragen. Het gaat top met het huis, stelt het dak nog maar eens. Er valt een pan van het dak, in scherven uiteen. Kan altijd gebeuren, wuift het dak dit incident weg. Ook bij een nieuwe woning gebeurt dit. Het is nog geen reden voor paniek.

In de aanwezigheid van alle dikke lagen posters ziet het dak zijn eigen rol gerechtvaardigd. Zonder mij, zo stelt het dak, zouden die muren en bakstenen uiteen vallen. Of enkel maar dikke lagen posters zijn. Ik geef duiding en betekenis aan dit huis. Zonder een dak zou dit huis in stort zijn, ja. Dat kunnen we moeilijk ontkennen. Maar kijk, ik punt fier omhoog. Daar gaan we heen. Niet omlaag, maar omhoog. Gelooft u mij maar, dit huis is niet in stort.

Één poster bladdert los. En meteen kraakt de hele boel vervaarlijk. De schoorsteen braakt onverstoord zijn wolken uit en droomt van verleden, betere tijden.

Het nieuwe jaar


Verhaal door René van DensenHet nieuwe jaar krioelt door zijn benen en spint. Wrijft tegen zijn kuiten. Hij blijft het negeren. Dan loopt het nieuwe jaar nog maar een achtje rond zijn voeten. Geen respons. Het nieuwe jaar geeft het niet op. De man moet het nieuwe jaar zién. Het nieuwe jaar strelen, omhelzen. Hij moet het nieuwe jaar voelen. Ze springt op het aanrecht en geeft kopjes aan zijn handen.

De oude man werkt stug door en veegt het nieuwe jaar opzij. Straks. Hij heeft nog rotzooi op te ruimen. Rotzooi van het oude jaar. Elk jaar brengt nieuwe rotzooi en hij is nog niet klaar voor die van het nieuwe jaar. Eerst het oude jaar uit de weg. Hij concentreert zich. Het nieuwe jaar blijft in de weg lopen en rolt krols dwars door zijn opruimactiviteiten heen. De man zucht en duwt het nieuwe jaar weer aan de kant. Nu. Niet. Straks !

Het nieuwe jaar kijkt verwonderd toe. Waarom is de oude man nog bezig met dat vorige jaar ? Dat is toch al zoooooo voorbij. Ze snapt er niets van en likt zichzelf eens. Dan tilt ze de staart op en legt een geurige bolus op het aanrecht. Als de oude man zo graag wil opruimen, dan krijgt hij wat op te ruimen, denkt ze tevreden.

De oude man zucht. Het nieuwe jaar is nog amper begonnen of het gezeik begint alweer.

De spullen


Verhaal door René van DensenDe spullen waren weer met meer dit jaar. Samen zitten de spullen rond de tafel. Voor de spullen waren de afgelopen twaalf maanden goed geweest. Voor de spullen wel, ja. Likkebaardend zitten ze klaar. Met hun bestek te hameren. De spullen hadden honger. Het jaarlijkse spullenfeest breekt aan, en de spullen willen genieten. Ze hebben er het hele jaar door hard genoeg voor gewerkt.

Daar komt de entree: de vrouw des huizes. Ze is verwerkt in een lichte broccoli-soep. De spullen snuiven de heerlijke geur van de soep gretig op. En dan vallen ze aan. De soep wordt slurpend en grommend verorberd. In minder dan geen tijd is de pan leeg. En de spullen hebben nog steeds honger. Door naar het hoofdgerecht. Daar komt de heer des huizes, op een schaal. Appel in de mond. Wederom vliegen de spullen erop af. Alle manieren zijn vergeten en vetklodders en stukken vlees vliegen in het rond. Ze plakken tegen de muren.

De kinderen worden tenslotte als toetje opgediend. Ook die gaan er smakelijk door. De spullen peuteren tussen hun tanden met de kleine kinderbotjes. Ze zouden zich zorgen kunnen maken, nu de mensen verorberd zijn, of ze volgend jaar nog wel iets te eten zouden hebben. Maar dat is nu niet interessant. Nu hebben de spullen zichzelf eens goed verwend. En daar gaat het om. Het is tenslotte spullenfeest !

Debatweide


Verhaal door René van DensenPlotseling stonden de stokpaardjes stokstijf stil. Ze steigerden niet langer tegen standpunten die hen tegenstonden. Neen, stram en strak stonden de stokpaardjes en snoefden nog een ietwat na. Toen viel ook hun snoeven stil. Daar begon de vreemdste dag in de debatweide.

Want bevreesd besloten ook de brulkikkers hun brullen te beëindigen. De oude koeien wentelden zich ongeroeid naast hen in de sloot. Met kluitjes liepen de vele debatdieren door het riet. In de weide werd er geen gras voor hun voeten weggemaaid. Modder bleef ongeslingerd.

Alle geluid in de debatweide was stil gevallen. Het lag voor het oprapen, maar niemand pakte het meer aan. Stil stond men tegenover elkaar en niemand wist meer wat de ander dacht. In volstrekte stilte vloog al snel de eerste steen. Want alle zwijgers waren, vanzelfsprekend, zonder zonde. De avondzon zeeg duister schijnsel neer op bloedrode grashalmen.

Oorspronkelijk geschreven: 16 april

Kooi


Verhaal door René van DensenHet kind loopt over straat, hoewel het lopen nauw tegen huppelen aanschurkt. Het weer belooft een mooie toekomst vol vrije dagen, dus de tred is licht. Ook zijn schoenen hoeven nog niet tegen teveel tegenslag bestand te zijn. Groeit hij binnen enkele maanden weer uit, op naar een nieuwe voetmaat.

Gepiep achter hem. De tred stopt, het kind kijkt om. Een kooi op wieltjes. Het kind doet nog een stap maar blijft kijken. De kooi volgt. Bizar, besluit het kind, maar richt de blik terug vooruit. We waren onderweg naar een mooie horizon, laten we dat niet vergeten.

Elke stap: piep piep pieeep piep pieeep. Heel irritant, besluit het kind al snel, en draait weer om. De kooi staat weer stil. Het kind doet een stap in de richting van de kooi. De kooi rijdt achteruit. Dan zet het kind het op een sprinten in de oorspronkelijke richting. Zo hard hij kan. Maar direct hoort hij het al: het gepiep volgt hem op de hielen.

Dan maar oversteken. Zelfde frigging piep. Negeren. Negeren, dan gaat het vanzelf weg, is het kind geleerd. Niet aan denken zelfs. Doen alsof hij er niet is. Hij doet tenslotte niets. De kooi volgt enkel.

Onwillekeurig is het kind blij dat hij vrij is. De kooi volgt hem wel, maar hij staat er zelf buiten. Kan hem niks maken. Het is wel gek, zo’n kooi die je opdringerig volgt, maar dat is ook alles.

Aan de overkant van de straat rolt ook een kooi. Maar dan staat het kind stil. Er zit een man in de kooi. De man kijkt gelaten en getemd. Ietwat doods. Gemoedereerd rijdt zijn kooi hem over de stoeptegels. En verderop rijdt er nog een. Verdomd, nu het kind erop gaat letten: ze rijden overal !

Verbaasd draait het kind om en kijkt nog eens naar de kooi. Die staart stil terug. Het kind opent het deurtje en kruipt in de kooi. Deurtje dicht. De kooi keert om en rijdt weg. Het kind kalmeert en berust. Gaat onderuit zitten. Achter hem verdwijnt de mooie horizon uit zicht.

Klik maar wat


Verhaal door René van DensenDe zoekmachine kijkt vermoeid. Er hangt een roestige baard op zijn kaken. Www-wallen onder zijn ogen. Laconiek reageert hij op mijn bezoek – ik ben zijn enige bezoeker op dit moment. Hij drinkt met luide slurp. “Welkom bij de Zoekmachine,” spreekt hij monotoon, “hoe kan ik je helpen.” Hij wacht het antwoord niet eens af, maar steekt ongeïnteresseerd een sigaret aan.

“Hoi,” zeg ik voorzichtig, “ik ben op zoek naar -” Direct onderbreekt hij me: “Laat me raden: Ello invites. Hier,” werpt hij me enkele blauwgekleurde teksten toe, “wat links maar Marktplaats en Ebay en alles.” De blauwe teksten kletteren op de smerige grond.

“Nee nee,” zeg ik haastig, “ik zoek -” De zoekmachine roept: “Winkels met loombandjes, ook geen probleem hoor, hier, pak aan,” en smijt een stuk of dertig teksten in mijn gezicht. Ik veeg ze uit mijn haar en van mijn kleren. Behulpzaam is de zoekmachine alvast niet.

“Mag ik alsjeblieft zelf-” zeg ik, “- je zin afmaken ? Volgens allerlei wetsartikelen wel, maar in deze tijd van wankele vrijheid van meningsuiting zijn daar al discussies over,” gromt de machine. “Ja maar,” sputter ik, “Je wil voor jezelf denken en dingen uitmaken, wat schattig,” zegt het apparaat.

“Wat doe je in vredesnaam hier,” roept hij dronken, “niemand zoekt nog dingen op, malloot. Iedereen hangt rond, de godganse dag, op een paar social media en klikt maar wat. Klikje hier, klikje daar. Niets interesseert ze echt, niets stimuleert ze om actief op zoek te gaan naar informatie. Het is voorbij, de dagen van het zoeken op internet. Klikkerdeklik. Klik maar wat, het is allemaal wel geinig, toch. We komen de dag wel weer door.”

Er petst een vlieg in elektrische spetters uiteen in zijn vliegenvanger en valt naast hem op zijn toonbank. Afwezig prikt de zoekmachine wat in het vliegenlijkje. En staart dan naar buiten, met droef blinkende ogen.

De vijver


Verhaal door René van DensenDe boze man stichtte een vijver. Zijn vijver was niet volledig naar zijn zin. Hij had er allemaal vissen in gezet, maar de vissen bezongen niet de glorie van het bouwen van de vijver. Tot groot sjacherijn van de vijverman.

Eerst begon hij met twee vissen. Hij verwachtte van beide vissen dat die heel blij zouden zijn met zijn vijver, maar ze zwommen maar wat. Dat was niet het idee. Dus smeet hij ze in een ander vijverdeel met andere vissen. Voortplanting. Ook niet het plan. De vijverman werd bozer. Hij schreeuwde naar de vissen dat ze zijn glorie moesten bezingen, maar dat deden ze niet. De vijverman sloeg met een netje op het water, maar de vissen vluchtten hooguit in alle richtingen. Een buurman zei voorzichtig dat het maar vissen waren. Toen verzoop de vijverman de buurman. Leef maar bij de vissen, dacht de vijverman. De vissen gingen door met leven.

De vijverman zette een reusachtige karper in zijn vijver. Hij dacht, als die een vis opvreet, en ik red die, dan bezingen ze me. Maar dat was niet zo. Toen zette hij een vis apart van allle andere en keek of die vis trouwer werd. Ook al niet. Er was een soort toren in de vijver. Die smeet de vijverman om. Niks. Hij smeet een zooi sprinkhanen in het water. Ook niks. Hij zette een scheidingswand in de vijver. Geen vis volgde hem. Ze zwommen vooral weg.

Op termijn was de vijverman het beu. Hij dook met zijn gezicht in het water. Hij zag vissen. Op zijn niveau. Maar ze waren bang van hem. Hij brrrrijweuwoelwellllelde een keer met zijn wangen. De vissen zwommen weg. De vijverman zuchtte. Het valt niet mee, zo’n vijver, zei hij tegen de verdronken buurman. De buurman gaf geen kik meer. De vijverman dacht, misschien moet ik ze in hun eigen sop gaar laten koken. Dat deed hij dan maar. Hij zette twee accu-punten op de vijver. Alle vissen kwamen bovendrijven. De vijverman was tevreden. Ze hielden niet van hem, maar het deed er niet meer toe. De vijver was kapot.

Takkie


Verhaal door René van DensenVerbaasd keek Blaadje naar Takkie, haar beste vriendje. Daar kon ze altijd op vertrouwen. Maar Takkie keek niet vrolijk vandaag. Blaadje vroeg waarom Takkie zo droef erbij hing. Het had immers voldoende geregend de laatste tijd en met de boom ging het dus prima. Je zou denken dat Takkie dan toch ook meegenoot van het succes. “Hee Takkie,” zei Blaadje, “lach eens ! Het leven is toch prachtig ? Je hoort bij een vruchtbare boom die in tijden niet zo mooi gebloeid heeft.” Takkie moffelde een binnensmondse snik en zei: “De boom kan de boom in.” Hij draaide zich om. Blaadje snapte er niks van.

“De andere takken hebben me verstoten, Blaadje,” verduidelijkte Takkie toen hij weer een beetje tot spreken in staat was. Nu pas viel het Blaadje op, dat Takkie naast de boom lag. Normaal gesproken hing hij tussen de andere takken, maar nu lag hij in de modder. Hij was vies, en een heel klein beetje rot. Duidelijk lag hij hier al langer. Blaadje voelde zich schuldig dat ze de toestand, waarin Takkie zich bevond, niet eerder gezien had. Maar zo gaan die dingen. Je ziet ze altijd te laat. “Waarom ben je verstoten, Takkie ?” vroeg Blaadje verwonderd. Takkie haalde zijn knoppen op en zei dat hij het ook niet wist. “Eerst was ik een belangrijk onderdeel van de boom. Ik bloeide hard, groeide zo vlug ik kon, en strekte alle blaadjes zo ver mogelijk uit naar de zon. Het was een prachtige tijd. Ik had een steuntak kunnen worden ! Maar nu ineens groeien andere takjes net iets harder. En vindt de boom dat ik achterblijf. Daarom heeft ze me verstoten.”

Blaadje snapte er niks van. “Maar er is toch water en zon genoeg voor iedereen ? Je zou verwachten dat de hele boom ervan zou profiteren. Als jij altijd mee voor de boom gezorgd hebt, moet de boom nu toch ook voor jou zorgen ?” Takkie zuchtte. “Dat dacht ik dus ook altijd. Maar de boom is niet meer de boom die hij vroeger was. Nu moet de boom groeien, koste wat kost. Als je niet mee kunt groeien, of niet hard genoeg groeit, is er geen ruimte meer voor je aan de boom. Dan moet je verstoten worden. De boom heeft ver reikende ambities en bloeiende verplichtingen aan haar wortels.” Blaadje keek omhoog naar de boom en vroeg zich af of Takkie opnieuw tussen de andere takken toegevoegd kon worden. Het leek haar een onmogelijke opgave. En zelfs als het kon, wat kon zij doen ? Zij was maar een blaadje. “Als ik nu een wortel was, ja, dan profiteerde ik uiteraard van álles mee,” overwoog Takkie. “Of als ik vrucht had gedragen, dan ben ik ook nog even wat waard voor de boom. Maar ik ben maar een tak. Voor mij tienduizend anderen.”

Blaadje wist niet goed wat ze moest zeggen. Ze probeerde Takkie op te beuren. “Je weet nooit wat er nog op je pad komt,” zei ze met een blije lach. “Wie weet is dit het allerbeste wat je ooit is overkomen ! Je bent in ieder geval helemaal zelfstandig nu. Jij hebt die boom toch niet nodig, gekkie. Lekker je eigen baas nu.” Takkie keek haar melancholisch aan: “Het spijt me, Blaadje. Ook voor jou.” Blaadje vroeg verbaasd: “Hoezo voor mij ?” En toen zag ze het. Zij was met Takkie meegesleurd toen hij verstoten was. Ook zij was boomloos ! Paniekerig gilde ze het uit en wist niet hoe ze nu verder moest. Plots werden Blaadje en Takkie door enorme tanden van de grond gegrist. Kwijlend en kauwend ging een kwispelende hond met ze aan de haal. Even stopte hij, tilde zijn poot op en piste tegen de boom. Toen rende hij verder.

Soundtrack: Tacky / “Weird Al” Yankovic

Woensdag de Dertiende


Verhaal door René van DensenWoensdag de Dertiende eist respect en erkenning. Met een luide hamerklop opent hij de vergadering. Augustus 2014 zit voor. “Mensen praten altijd enkel over Vrijdag de Dertiende,” spreekt hij zijn toehoorders toe, “maar wij worden als onschuldige en makkelijk genegeerde dagen neergezet. Dat moet maar eens afgelopen zijn !” Instemmend gemor klinkt uit de zaal. November 2013 roept: “De Vrijdagen hebben boeken, films, een breed gedragen media-aandacht die eeuwen terugreikt. Wat kunnen wij daar tegenin brengen ?” Februari en Maart mopperen hem tegen: “Ho ho, in 2013 waren wij in de meerderheid. De Vrijdagen waren maar met twee, de Woensdagen met drie. En dat in het ‘jaar 13′, zo’n overmacht moet toch wel iéts uitmaken ?” Luid gemompel in de zaal. Augustus 2014 klopt het gezelschap tot orde.

“In 2012 was het drie Vrijdagen tegenover twee Woensdagen,” spreekt hij streng. “Je moet je niet blindstaren op die cijfers en denken in meer- en minderheden. De jaren doen er niet toe.” Stilletjes biggelt er een traan over de wang van Juni 2012. Hij herinnert zich de eenzaamheid van zijn jaar alsof het gisteren was. Oktober 1976 roept dat de Woensdagen verenigd een demonstratie moeten organiseren, met welsprekende protestborden. Een luide zucht golft over de zaal. “Protestborden zijn zo achterhaald,” schreeuwt Juli 1994, “er moet een groot concert komen met veel pers erbij. We kunnen zelfs proberen de Murderdolls te herenigen.” Jaargenoot April vraagt schuchter: “Wie ?” Juli rolt met zijn ogen. “Je moet vaker naar de zomerfestivals komen, April. Hun frontman heet zelfs Wednesday 13.” April knikt, half begrijpend: “Oh, oke.” Er wordt weer fanatiek met de hamer geklopt en de zaal komt even tot rust.

“Jullie moeten nodig bij de tijd worden,” moppert Augustus. “Tegenwoordig ben je niks als je niet viraal kunt gaan. Daarom heb ik een krachtige videocampagne ontwikkeld.” Hij drukt op een knop. Het licht dimt en een scherm zakt omlaag. Een Maandag komt in beeld. Sobere, donkergrijze achtergrond. Gejoel. De Maandag kijkt krachtig in de camera en zegt: “Ik ben Woensdag de 13e.” Verbaasde stilte. Dan een Donderdag. Ook hij: “Ik ben Woensdag de 13e.” Een Zaterdag, in vlotte en toch professioneel ogende stralend witte kleding herhaalt de boodschap. Dan verschijnt het nog eens in dikke witte letters: “IK BEN WOENSDAG DE 13E.” Enkele ogenblikken later eronder, in kleinere letters: “vecht mee tegen Woensdaghaat.” Het licht gaat terug aan. “Zijn er vragen ?” vraagt Augustus 2014. “Ja,” klinkt het krachtig vanachteruit de zaal. Iedereen draait zich verbaasd om. “Zijn jullie knettergek geworden ? Waarom al die woede ?” vraagt Juli 2014 lachend. Nog voor hij zijn betoog kan vervolgen, gilt Augustus het uit: “Een verrader in ons midden ! Grijp die Zondag !” Haastig rent Juli de gangen uit, achterna gezeten door een meute Woensdagen. Kakelend roept hij: “Thank god it’s Friday !”

De fantasie


Verhaal door René van DensenAls de fantasie ’s ochtends een ommetje wil gaan maken, trekt hij zijn sjaal aan en zet hij zijn koddige petje op. Hij heeft er zin in. Welk onheil hem boven het hoofd hangt, kan hij nu nog niet vermoeden. De fantasie gooit een botersnoepje in zijn mond en loopt neuriënd de deur uit. Het is droog. Dat is al heel wat. Gisteren zwommen de mensen in de straten. De fantasie zou graag hebben gehad dat dit verzonnen was, maar het was echt. Het gaat slecht met de fantasie: de realiteit wint terrein. De realiteit is de aartsvijand van de fantasie. Volgens de vrouw van de fantasie kan hij niet zonder de realiteit, maar dat weet hij nog zo net niet.

Kijk dan, denkt hij, wanneer hij de woning van de realiteit passeert. Patser. Reusachtig paleis, enkel om te imponeren. Er is niks origineels of zelfs noodzakelijk aan, dit is puur schone schijn. De realiteit doet zich graag beter voor dan hij is. En hij heeft al zoveel. Er is steeds minder werk voor de fantasie. Maar het weinige dat er is, pikt de realiteit ook met liefde in. Tegen een bizar laag uurtarief. De realiteit hoeft niet veel te kosten. En waarvoor, dat is de fantasie niet duidelijk. De realiteit is alleen, heeft geen monden te voeden. De fantasie heeft thuis miljarden geestelijke kinderen. Wat zegt hij, miljarden – talloze. Ontelbare. Onvoorstelbaar vele.

En plots voelt hij een scherpe steek in zijn rug. In zijn nek ademt de realiteit. “Eindelijk,” sist de realiteit, “eindelijk heb ik je, smeerlap.” Hij trekt het mes uit de fantasie en steekt nog een keer, en nog eens. De fantasie hapt naar adem, proeft bloed. Alles draait en dwarrelt zwart. Als hij op de stoep ineenzijgt, draaien zijn ogen hun kassen in. De werkelijkheid is plotseling wel heel dichtbij, denkt hij. Even probeert hij te doen alsof hij het zich allemaal maar inbeeldt. Was zijn oude vriend, de droom nu maar hier.