Wie maakt me los van de arbeidsmarkt

Halfweg


“Dan zien jullie er nog goed uit,” was het dubieuze compliment dat ons ten deel viel. Halverwege. Halfweg, zoals de zuiderburen zeggen. En wat is er dan beter he, tja. Het gaat om hetzelfde woord, en ‘onze’ vervoeging klinkt enorm ouderwets. Lekker simpel en modern: halfweg. Half-weg. Nog niet helemaal, maar wel half. Wij waren wel halverwege, maar nog niet half weg, dat was ongeveer het compliment wel. Wat een mens toch kan nadenken over taal. Zeker als je ligt te bekomen. Of bij te komen ? Waarbij dan ? En is dat een terugkeer van gáán ?

En ondanks dat we een route hadden uitgestippeld, hebben we geen volledig rechte weg gelopen. We zijn even van het pad geraakt. Verkeerde afslag. Story of my life. Het is makkelijk om de weg te weten en dan toch fout te gaan. Soms is het gewoon een vergissing. Links afgeslagen terwijl je hier rechts moest. Stom, maar menselijk. Nog menselijker is de andere reden. De moedwillige foute afslag. Je weet dat je de goede weg links (of rechts ?) laat liggen. Je weet dat dit pad naar onbekend gebied leidt. Of juist té bekend. En je doet het toch. Stap voor stap loop je verkeerd. En kan het verkeren. Keer op keer. Soms verkort zo’n gok je route, maar meestal niet. Een moedwillige dwaling.

En dan ben je ineens niet meer halverwege, maar halfweg. Je zat fout. Tóch fout. En natuurlijk denk je dan het liefst dat in ieder geval je bedoelingen goed waren. Maar waren ze dat wel ? Was het geen zelfsabotage ? Hoopte je eigenlijk niet dat deze foute afslag je niet halfweg, maar helemáál weg zou brengen ? Waar ging je ook alweer wél heen ? Heel de route, de plotlijn kwijt. En moeizaam de weg weer terug buigen. Terug op koers. En waar, of liever, hoe ver onderweg zijn we nu ?

Zombies


Verhaal door René van DensenOntegenzeglijk heb ik wel leuker gedroomd. Het huis krioelt ervan en ik kan me nergens veilig terugtrekken. Geen deur stopt ze. Doorheen het hele huis ben ik op vlucht voor zombies. Ze klauwen en grommen. Het is rete-irritant. Ik roep naar de zombies dat ze me even met rust moeten laten. Dat ik moe van ze word. Of ze niet even zichzelf kunnen vermaken of zo. Er staat bier in de koelkast, roep ik. Geen reactie.

Al snel zit ik op zolder. De zombies duwen tegen het luik. Ik heb geen idee wiens zolder dit moet voorstellen, want zelf heb ik geen zolder. Daardoor besef ik me dat dit misschien niet echt is. Dat maakt de stomme zombies nóg irritanter. Ik stamp op het luik en zeg dat de zombies een baan moeten gaan zoeken. Of een goede hobby. Dat ik hen toch ook niet thuis lastig kom vallen. De zombies luisteren niet. Het luik houdt het niet lang meer.

Ik stap van het luik af en loop naar een raam. Even sluit ik de ogen. Dan vliegt er een reusachtige, meergekleurde draak voor het raam. Hij heeft een toverstafje. Knipogend zwaait hij ermee terwijl de zombies door het luik bovenkomen. En weg zijn ze. De draak zwaait en vliegt weg. Ik vind dat de draak gelijk heeft met zijn actie. Iedereen weet immers dat zombies niet bestaan.

Schandvlek

De godganse dag lig ik op de bank mijn eigen schandvlek op de maatschappij te zijn. Dat vergt inspanning. Zowel dat vlek zijn als het liggen. Liggen is verdomd lastiger dan het klinkt, de hele dag. Zo moet je echt bijtijds verliggen in een andere houding. Anders gaat alles pijn doen. Nooit doorliggen. Ook probeert de natuur van tijd tot tijd je tot opstaan te manen. Niet naar luisteren. Je kunt het best nog een tijdje ophouden. Als je écht niet wil, kun je heel lang een pijnlijke blaas tolereren.

Lees meer