Spinnetje


Verhaal door René van DensenIk staar wat voor me uit. Tussen twee werktaken op een drukke dag waarop alles superbelangrijk is en dus eigenlijk niets. Ik zit vol weethetniet deze dagen. Ik heb al heel lang weethetniet. Soms denk ik dat ik al heel mijn leven weethetniet heb, maar er moeten dagen zijn dat ik geen weethetniet had.
Er schimt iets. Ik denk even dat het symbolisch is, maar zo’n verhaal ben ik nu niet aan het schrijven. Dus zet ik mijn bril af en kijk naar de glazen. Op het glas zit een babyspinnetje. Ik was net buiten gaan roken. Terwijl ik daar stond te weethetnieten zal de babyspin aan een draadje tegen me aan gezweefd zijn. Het spinnetje stapt parmantig rond. Mijn bril is nu zijn bril. Maar zo gaat dat zomaar niet, spinnetje, brom ik zachtjes. Ik blaas de spin van mijn bril en probeer me terug op mijn superbelangrijke werk te richten.
Even later schimt er weer iets. De spin klautert terug aan zijn veiligheidsdraad naar mijn brilleglas. Het is zijn glas, immers. Ik voel bewondering voor zijn volhardende strijd. Iets zachter blaas ik opnieuw. De spin zakt wat omlaag maar klimt meteen weer omhoog. Mijn brilleglas is zijn nieuwe thuis.
Voorzichtig haal ik de spinnedraad langs het bureau. De spin is zeer klein en ik twijfel even of hij veilig is. Mijn brilleglas heeft een zacht in de lucht wuivende draad. Gebroken. Geen spin. Dan zie ik hem langs de rand van mijn bureau kruipen. Fijn. De spin maakt het goed.
Niemand rondom me heeft het in de gaten. Ik heb een klein huisdier. Het is ik en de spin. Als hij iets te dicht in de buurt van mijn muis of bureaustoel kruipt, probeer ik hem te ontmoedigen. Hij loopt weer de andere kant op. Het is mijn spin.
Ooit had ik een relatie met een vrouw die een hekel aan spinnen heeft. Ik hoop niet dat ze dit verhaal leest. Ze is in staat om naar mijn werk te komen en de spin af te maken. Veel van de spinnen die ik tijdens mijn relatie dood moest maken, heb ik stiekem gered en later buitengeplaatst.
Een collega komt aan mijn bureau staan. Gespannen houd ik de adem in. Hij merkt de spin niet op en leunt de spin gelukkig ook niet plat. Ik moet even mee in overleg. Als ik terug kom van het overleg zie ik de spin niet. Paniek.
Ik staar voor me uit. Ik wou dat de spin was gebleven. Ik houd van dieren.
Maar gelukkig, daar is de spin weer. De rest van de dag koester ik hem zachtjes. De spin loopt overal heen, maar gelukkig niet mijn bureau vast. Hij kruipt weg. Hij kruipt weer terug. Hij kruipt weg. De dag vliegt voorbij. Ik wil niet naar huis. Straks groeit hij op. Dan zal hij vliegen vangen. Ik doe een vlieg kwaad. Ik weet het.

Snack


Verhaal door René van DensenDe Poes en ik hebben een spelletje. Eigenlijk is het meer een soort afspraak. Ik kijk haar regelmatig eens diep in de ogen en vraag dan: Poes, welke dag is het vandaag ? Haar pupillen verwijden en haar staart gaat in milde verwachting omhoog. Ik zeg vervolgens: Is het vandaag… en vervolgens de dag van de week op een vragende manier. Al negen jaar spelen we dit spelletje. Noem ik een andere dag dan dinsdag of vrijdag dan zakt haar staart teleurgesteld. Ik weet het, het is een beetje gemeen. Maar mijn Poes kent hierdoor wel de dagen van de week. Kent jouw kat ze ? Dat bedoel ik.

Op de twee speciale dagen vervolg ik: Krijg jij iets speciaals op dinsdag/vrijdag? (Doorhalen wat niet van toepassing is. Nee, niet echt doen, dat is je beeldscherm gekkie. Eerst het verhaal uitprinten op papier en dan dáárop doorhalen wat niet van toepassing is. Oh, je leest dit te laat, ja daar hou ik me niet voor aansprakelijk.) Soms miauwt ze heel zachtjes – de Poes miauwt eigenlijk nooit. Hoe dan ook weet ze wat er gaat gebeuren. Ik dik het soms nog even theatraal aan: Echt waar, krijg jij zomaar wat lekkers op doorhalen wat niet van toepassing is ? (Leg die pen gewoon weg, je hebt al genoeg schade aangericht.)

Ons spelletje bereikt het hoogtepunt als ik vraag: Lust jij….. (jijjjjjjjjjjjj extra langgerekt) …… een snack ? Ja, dat lust ze duidelijk wel. Ik vraag het soms nog eens, maar ze staat al in de keuken met een blik van: We weten allebei hoe dit eindigt, schiet nu maar op. Dan pak ik uit de lade een zakje natvoer en babbel nog wat theatraals naar de Poes, maar die luistert allang niet meer. Ik open het zakje om de snack op een bordje te doen.

Er stroomt een grote hoeveelheid water uit en ik schrik. Water ? De kat schrikt ook terug en snapt het niet goed. Normaal zijn dit blokjes vlees en saus. Het valt me nu ook pas op dat dit een veel groter zakje is. Ik kijk op de zijkant. Kattenwater. Wat is dat nu voor onzin, mompel ik nors. Kattenwater. Hebben ze er zeker weer als promotie bij gedaan. Zoiets verkoopt toch nooit. Katten drinken gewoon water uit de kraan. Of zelfs nog liever, van dat vuile tuinwater vol muggenlarven en vuil. Kattenwater. De fabrikanten hebben weer iets bedacht. Wat een onzin. De halve keukenvloer is nat.

Ik schrik wakker. Donker. Oh ja. Het is donderdagnacht. Morgenavond krijgt ze pas weer snack. De Poes kijkt mij indringend aan. Heel, heel indringend. Een beetje boos, lijkt het. Ik probeer de gedachte dat ik haar gevraagd heb of ze een snack lust in mijn slaap, te verdringen en draai me nog eens om. De Poes scherpt haar nagels aan een krabpaal. Ik hoop dat ik de vrijdagavond nog red en sluit mijn ogen.

Verlopen


Verhaal door René van DensenAlles hier is verlopen. Dat verwoord ik verkeerd. Al het eten in mijn kasten dat ik expres kocht voor de lange houdbaarheid, blijkt verlopen te zijn. En niet weinig verlopen ook. De helft van de just-add-waters die ik achteruit de kast pluk was al verlopen voor jij besloot dat wij weer jij en ik zouden worden. Lusteloos gooi ik het meeste eten weg. De kindjes in Afrika hebben waarschijnlijk toch geen water om te just-adden.

Ik plof op de zetel met een kop soep die eigenlijk net voor kerst vorig jaar bereid had moeten worden. Ik vraag me af hoe dood je gaat van één kop verlopen soep. Misschien krijg ik er een verlopen kop van. Of een buikverloop. Hoe dan ook wil ik geen nieuwe soep halen, buiten. Ik heb geen schoenen aan en het is ver lopen. Dat laatste is een flauw grapje dat ik hardop uitspreek. Ik ben de enige die lacht. Dat is niet erg want ik vind mijn eigen grapjes heel leuk.

Het alleen zijn gaat prima, zeg ik hardop tegen de kat. De kat en één vervelende bromvlieg zijn samen met mij alleen. Ik zeg tegen de vlieg dat ik nog wat allener zou willen zijn. De vlieg snapt de hint niet en landt op de rand van mijn soepmok. Ik hoop dat de vlieg snel zal verlopen.

De kat kotst wat. De kat kakt wat. De kat krult wat tegen me aan. Ze vindt het best dat wij alleen zijn. Ik zucht wat. Ik aai wat. De dagen verlopen. Er hoeft niet eens meer water bij.

Kip


Verhaal door René van Densen“Zo,” blaast de bevriende acteur zijn sigarettenrook, “ik heb mijn goede daad voor vandaag weer gedaan. Heb zojuist iemand een kip gegeven.”
Ik, grappig bedoeld: “Een levende zeker ?” Maar de acteur knikt nog ja ook. Hola, wat ?
“Een levende kip, ja. Ik was daarmee aan het fietsen, en mensen zagen de kip en vonden hem schattig en wilden hem hebben. Dus heb ik hen de kip gegeven.”
Eigenlijk waren mijn terrasgezelschap en ik net middenin een volledig ander gesprek maar dit verhaal is nu al verwonderlijk genoeg dat we het gesprek direct vergeten zijn. Maar dan mag de acteur toch ook eerst even uitleggen waarom hij met een kip aan het fietsen was. “Ik heb die kip net een week gehad, maar dat kakt zoveel he, dat ging gewoon niet meer in mijn kleine tuintje. En dat staat zo steeds bij de trap te wachten tot ze naar binnen mag en wil de hele tijd bij mij zijn. Het zijn sociale beestjes he. Een kip alleen, dat gaat in feite niet.”
Oke, maar het is ons nog altijd niet helder: hoezo had hij een kip dan ?
“Ik had die gekocht. Dronken. Ik had gigantische goesting in eieren maar in alle nachtwinkels waren de eieren verkocht. Dus toen heb ik een kip gekocht.”
Mijn terrasgezelschap wordt het nu te gortig: “Wacht. In welk universum geraak je makkelijker aan een kip dan aan eieren ?”
Hij, lachend: “Ze hebben op zondag op de Oude Beestenmarkt altijd kraampjes waar je vogels kunt kopen en onderweg naar huis kwam ik daar langs juist toen ze begonnen met opbouwen. Dus ik had toen het briljante idee om een kip te kopen. Want dan had ik eieren. Dus ik word de volgende ochtend wakker en daar op de vloer liggen nog wat maten van mij te slapen, en ik zie zo die kip pikken op het hoofd van mijn beste maat, die zo wakker wordt van: ‘ah nee niet wéér he’.” Ik schiet hard in de lach en ben blij dat ik niet net een slok bier aan het drinken was.
“Maar zoals ik al zei, mijn tuintje is toch wat te klein en zo’n beest moet gezelschap hebben, maar ik nam haar dan overal maar mee naartoe op de fiets. Ze zat dan zo op mijn arm, lekker chill. Ik zat daarstraks nog met d’r op het terras, daar in dat hoekje. Het was verder zeer fijn gezelschap, maar één kip alleen, dat gaat eigenlijk niet. Dan moet je er twee hebben, en daar is het bij mij echt te klein voor.”
Mijn gezelschap oppert: “Of een kip en een haan, dan heb je altijd eieren én vanzelf nog meer kippen ?”
“Da’s waar, da’s waar. Maar neen. Die mensen waar ik haar aan meegegeven heb, hebben een veel grotere tuin, en eenden en vanalles daar, dus nu komt ze op een ideale plek terecht. Maar ik ga haar toch missen. Ze had al een naam en alles. Chickie Conchita.”
Hij kan gelukkig goed met ons meelachen want we liggen volledig dubbel. “Maar mijne maat binnen, achter de bar, die is nóg gekker, man. Die heeft een keer een haan gekocht, en geloof me, domste aanschaf ooit.”
Ik knik begrijpend: “Vermoedelijk waren in de nachtwinkels alle wekkers uitverkocht.”

Vliegen


Verhaal door René van DensenMijn vliegenmeppers zijn fluokleurig. Zo hebben de vliegen een eerlijke kans op leven. Ze zouden bijvoorbeeld de mepper kunnen zien en weg kunnen blijven van mij. Dat is al met al niet te moeilijk. Ik lig al dagen moe op de zetel, dus zolang ze die vermijden komt alles misschien nog goed.

De vliegen zijn onverstandig. Ze verstoren mijn zwartgalligheid. Ik heb de deur opengezet zodat de kat naar buiten kan, de zon in, en na amper een minuut zijn de vliegen al binnen. Ik weet niet wat de vliegen hier komen doen, mijn woning is proper en er ligt ook op mijn koer niets te rotten. Misschien ligt het aan mij en ruik ik heel erg lekker. De kat is niet naar buiten en heeft zich zelfs onder mijn bankslaapzak genesteld. Ze kan heel goed vliegen vangen maar nu even niet.

De grotere vliegen zijn het irritantst. Ze blijven over mijn hoofd roetsjen met luid vettig gezoem en halen mij uit mijn lome duister. Ik weet niet meer hoe ik verder wil. Nog eens een nieuwe baan. Nog eens alle bureaucratische ellende. Nog eens een nieuwe liefde. Het is maar goed dat de dood een zekerheid is, anders was het een gat in de markt.

Als ik de vliegenmepper in de lucht hou, blijven de vliegen even weg. Maar zo kan ik niet blijven zitten. Ik wil mijn boek lezen. En stomme dingen op internet bekijken. Eigenlijk wil ik die beide dingen ook niet maar het is beter dan een vliegenmepper in de lucht houden. En enkel de vetzakken blijven weg, de brutale kleinere vliegen trekken zich er minder van aan.

Ik sta liever niet op. Al dagen sla ik vliegen uit hun vlucht. Woesj, tak pts. En daar liggen ze dan, kwetsbaar op hun zij, pootje nog traag nabewegend. Soms zijn ze maar bewusteloos en gaan ze even later voorzichtig weer kruipen. Ik wil ze dan redden door ze buiten te zetten. De vliegen werken niet mee. Als ik dan met de vliegenmepper hen stukje bij beetje naar buiten duw, beschadig ik vermoedelijk hun vleugels.

De vliegen zijn welbeschouwd ten dode opgeschreven als ze bij mij binnenvliegen. Toch blijven ze komen. Ik blijf maar stofzuigen. En dan weer moe op de bank liggen. Ik luister: er zijn alweer minstens vijf vliegen binnen. Nog één dan. Bij zes. Bij zes ga ik opstaan en op vliegenjacht. En dan maar weer een thee. Stapje voor stapje dichter naar een definitieve dood.

Niet meer loos


Verhaal door René van DensenZo mooi als de liefde was, zo fantasieloos is het verdriet. Ik zwaai vaarwel naar wat vrienden uit mijn vorige stad en loop met mijn ziel onder de arm door waar ik het nu mee moet doen. Ik, ik, ik – ik voel me niet meer schuldig over zinnen die met mij beginnen, want het is nu aan mij. Enkel aan mij en mijn kat. En vrienden. Ik bel een vriendin, ze heeft andere plannen. Ik bel nog wat vrienden, iedereen is met hun leven bezig, en dat is goed. Ik probeer een koffiebar vol hippe mensen en na tien minuten zonder bediening steek ik mijn uitgetelde geld terug in de portemonnee. Slenteren. Ik denk: ik hunker weer. Dat is positief. De lichamelijke hel begint te verwijnen. Het is een bizar mooie dag en ik mis dat ik dat met jou kan delen.

Terras. Het zit vol met lelijke mooie mensen. Ze zingen mee met de buitenmuziek die woord voor woord, nummer na nummer, over mijn pijn gaat. Ik haat de clichés, maar zoveel mensen met mooie woorden zijn me al voorgegaan. Ik luister en bedenk mijn eigen verwoordingen. Ze zijn heel luid en stil. Duiven fladderen elkaar ambitieus na, de dag voelt als een te vroege lente. De huizen weerspiegelen samen met de blauwe hemel in een busraam. Iedereen op het terras is ook maar bezig om zichzelf staande te houden in een harde wereld. Ik voel me oke geloof ik. Denk ik. De tranen wellen opnieuw op maar de dag is te mooi, ze slikken zichzelf terug in.

Het gaat niet meer om jou. Ik weet niet of ik nog een jou in mij plek kan geven. Het zijn stomme, loze fases waar ik doorheen moet. Nu zit ik in het boze stuk. Voelt als een dom bordspel waar alle zetten bekend zijn. Maar je moet het spelen. Mijn lijf is er volgens mij bijna klaar mee, denk ik. Mijn kop heeft me rechtop gehouden, ik mag uiteen vallen. Mijn hart moet nog mee, hij gaat trager. De mensen lachen. Een prachtige hond ligt te hijgen op het terras. Ik vraag het veel te mooie barmeisje binnen in het café of ze hem wat water wil brengen. De liefde stroomt door een groot lek, het kan niet meer naar jou, ik hou nu van iedereen. Alcoholisten, valse mensen die lichamelijk anderen misbruiken, dieven, alles zal ongetwijfeld voorbij mijn oog passeren maar nu houd ik gewoon van iedereen, ik kan niet anders. De mensen zijn mooi en het leven gaat zo onverbiddelijk door. Ik voel mooie woorden.

Bij thuiskomst kan ik weer alleen maar beperkte zinnen maken die het pogen te vangen. Maar het gaat beter, denk ik. Ik durf het niet hardop uit te spreken want misschien is het niet waar. De kat wil een aai. Ik zeg haar stilletjes: volgens mij ben ik niet meer loos.

Catsitter


Verhaal door René van DensenDe catsitter mompelt dat hij het woord catsitter maar een raar woord vindt. De catsitter zou de catsitter niet zijn als ik geen catsitter nodig had. De catsitter is veel in Gent, ik ben minder in Gent, mijn kat is constant in Gent. De catsitter rolt een sjekkie en likt zijn vloei. De catsitter drinkt mijn bier op. De catsitter legt zijn voeten op mijn woonkamertafel. De catsitter snuffelt tussen mijn films. De catsitter eet mijn fruit. De catsitter veegt zijn voeten nooit. De catsitter schept soms de kattebak leeg met mijn spatel, ontdek ik wanneer ik mij een ei wil bakken. De catsitter heeft de tray van het bier leeg op tafel achtergelaten als sein dat er boodschappen gedaan moeten worden. De catsitter heeft enkele van mijn boeken op straat verkocht maar betaalt me volgende week terug. De catsitter heeft iets onbestemds tegen het plafon geplakt en het valt nog altijd niet naar beneden. De catsitter wil nog wel eens in een existentiële crisis zitten op het toilet. De catsitter schreeuwt op zondag teksten van obscure Duitsche schlagers. De catsitter staat eigenlijk liever. De catsitter spreekt altijd de naam van mijn kat verkeerd uit. De catsitter luistert met een half oor terwijl hij naar zijn telefoon staart. De catsitter hoor je van heel ver aankomen. Ik vertel de catsitter dat ik Wim Paeshuyse wel eens een verhaal heb horen vertellen waarvan elke zin steeds hetzelfde begint. Ook vertel ik dat dat verhaal ooit Joubert Pignon heeft doen opstaan, naar zijn kast lopen, een boek pakken, bladeren, en een verhaal voor te lezen waarvan elke zin steeds hetzelfde begint, waarna Joubert Pignon demonstratief het boek open op tafel voor mijn neus neerlegde. De catsitter zegt dat hij nooit een boek leest. Mijn kat is al dagen kwijt.

Ze vecht


Verhaal door René van DensenZe vecht. Niet meer zoals zojuist toen we haar uit de cat carrier probeerden te halen. Nu koppig. Koppig zoals haar baasje, als hij aan medische handen overgeleverd is. We passen, dat is helder.

De dierenarts heeft een deken over haar kooitje gehangen en helpt ondertussen de volgende klant. Het is een konijn dat niet wil eten. Vitaminetekort, ontsteking in de mond. Hij wordt in een dekentje gewikkeld en krijgt met een soort speelgoedspuit babyvoeding. Mijn kat vecht nog steeds. Ik hoor haar sissen onder de deken. Alsof ze wil zeggen: je kunt me dan wel verdoofd hebben, maar je krijgt mij er niet onder.

Maar ik weet dat ze zich klein voelt. Klein en bang. Ze vecht met immer de rug tegen de muur. Genieten, dat is rusten zonder angst. Ze kruipt graag onder mijn deken. Tegen me aan. Dan zijn we samen klein en bang. Klaar. Klaar om te vechten.

Langzaam zakt ze door haar pootjes. Maar niet volledig. Nooit volledig. Ze is niet van plan het op te geven, wat ze ook in haar spuiten. Woedend blaast ze, kwaad op de verdoving in haar aderen. Op de tintels in haar benen en het verlies van controle. Ik aai haar zachtjes en probeer haar in te fluisteren dat ze niet hoeft te vechten. Ze sist. Maar niet naar mij. Maar luisteren, dat gaat ze ook niet doen. Ze vecht.

Klei


Verhaal door René van DensenMijn ogen proberen het wel, om de boeken te lezen van schrijvers met belangrijkere namen dan de mijne, die in hoge stapels op mijn toilet liggen, maar de woorden kunnen me volstrekt niet bekoren en zeker Campert vind ik een lul. Die sla ik dus rap over in de verzamelbundel, maar ook andere schrijvers willen er niet in. Dat kan aan mijn vermoeide ogen liggen, of aan het gerommel in mijn maag, dat klatsen boetseerklei oplevert die speels in het water onder mijn billen de eeuwigheid tegemoet plonzen.

Mijn kat legt ook onvaste plakken, constateerde ik bij thuiskomst. Ze hebben een ongezonde kleur en ook aan haar achterste kleeft een vochtige groene substantie. Mijn kat moet naar de dierenarts want ik heb geen dierengeneeskundige opleiding genoten en kan haar dus niet helpen. Ik kan wel de dierenarts aan een flinke zwik geld helpen zodat hij of zij mijn kat kan helpen. Van de kat krijg ik een kopje. Zelf kan ik alleen krakkemikkige korte verhaaltjes schrijven die andere mensen ongetwijfeld vol walging wegklikken omdat de woorden hen volstrekt niet kunnen bekoren en ze me een lul vinden.

Mijn kat is echter niet zielig, mijn kat is stoer en lief. Ze heeft geen pijn. Een. Ik ook niet. Twee. De plonzende klei ruikt en voelt anders dan de plakken die de kat legt. Dat is mooi, dan hoef ik zelf niet naar de dierenarts. Drie. Ik tel mijn zegeningen. Het ene na het andere boek leg ik ondertussen vol walging terug op de stapel: wat zijn er toch een hoop bomen zinloos gesneuveld. Ik neem veel toiletpapier.

Vlooien


Verhaal door René van DensenMijn nieuwe buurvrouw zegt dat ze vlooien heeft. Die vlooien heeft ze niet als huisdier. Ze zijn zelfs niet van haar maar van de vorige bewoner. Mijn vorige buurman, die zijn kat ietwat verwaarloosde, heeft de vlooien achtergelaten, zonder eten of drinken, gewoon aan hun lot over. Ze zijn des te blijer met de buurvrouw, die ze als warm en zeer smakelijk kenmerken. Mijn buurvrouw krabt en gooit nu dagelijks haar wasgoed in de wasmachine, daarna in mijn droger. Ze zegt dat ze zelf een droger gaat kopen.

Mijn eigen kat heeft geen vlooien. Ik heb met de kam gecontroleerd. Wel enkele teken maar ik ben geen held met die tekentangen. Ik heb er inmiddels zeven. Steeds koop ik er ambitieus een en denk ik ‘vandaag ga ik alle teken van mijn kat verwijderen’. Op goede dagen kom ik thuis en blijkt de kat geen teken te hebben. Op slechte dagen belandt de tang of klem op een stapeltje omdat ik bang ben de teek kapot te knijpen en mijn kat dodelijk te vergiftigen. Ik ken soms mijn eigen kracht niet en mijn kat is best lief. Op verjaardagen geef ik nu mensen standaard een tekentang. Dat houdt de collectie een beetje in bedwang. Ik vertel expres niemand wanneer ik zelf jarig ben uit angst een tekenklem terug te krijgen.

Er is een speciale truc om mijn kat haar vlooiendruppel te kunnen geven. Ze is nerveus en gewelddadig verdedigend aangelegd. Het beste is dus haar als ze loom of slaperig is, stiekem te druppelen in haar nek en dat dan in te masseren. Even denkt ze dan spinnend dat je haar aait. Daarna haalt ze alsnog je armen open, rent het halve huis rond en gooit alles stuk. Met deze methode is het slechts het halve huis. Ze heeft in zo’n paniekbui nog nooit een tekenklem gebroken. Het eerste dat ik steeds erna controleer.

Terwijl ik een tekentang in cadeaupapier inpak, voel ik een scherpe steek in mijn kuit. Ik vermoed al wat het is. Voorzichtig mijn broek optrekkend vang ik moeiteloos de vlo. Het is spijtig voor de vlo maar ik verdrink ‘m in de fruitvliegenval. Dan pak ik de spuitbus en spuit deze leeg, op de deurmatten, langs de buitenmuur, op planten, op de vensterbanken, op stoelen, het kan me niet schelen. Ik heb genoeg vlooienplagen in mijn leven gehad en ben er klaar mee. Beteuterd schud ik de bus en overweeg een nieuwe te gaan halen. Maar met mogelijke vlooien in mijn kleren kan ik natuurlijk de straat niet op. Ik ben ineens een wandelend gevaar voor de volksgezondheid.

Buiten schijnt een stralende zon en ik zit weg te kwijnen. Stiekem hoop ik dat een teek mij pakt.