Ik amper.

Verhaal door René van DensenDe dag dat het niet sneeuwde, praatten de collega’s bij aankomst over het uitblijven van sneeuw. Nu over dat het sneeuwt. Het praten is vitaal voor hun werkdag. Één collega praat vanaf moment van aankomst tot vertrek, non-stop. Ik begin te vermoeden dat ze al pratend ademt. Als ze stopt met praten, valt ze wellicht dood neer. En dat geeft zo’n ongedierte in het kantoor dus dat willen we niet. Ik zit aan mijn bureau met maximaal volume op de koptelefoon en barstende koppijn.

Mijn dagelijks bestaan wordt bepaald door een echo van economisch nut. Mijn baan voegt niets toe aan de maatschappij, maar dat ik werk en consumeer wel. Zo ontspring ik de dans als volledig nutteloos beschouwd te worden. We zijn hard geworden tegen nutteloosheid: we sluiten het op, sluiten het buiten, sluiten het af, sluiten het uit. Nut bevindt zich binnen de sloten en is kwetsbaar en weerloos.

En dus dien ik het nut, door vroeg op te staan en in een trein vol tieners te zitten die zelden hun mondmasker dragen, net omdat het verplicht is. Dan fiets ik door weer en wind zo rap mogelijk om op tijd te kunnen inklokken. Vanaf daar maakt het niet uit wat ik met mijn dag doe, als het er maar nuttig uitziet. En ik mag zeker niet te vroeg weg want dat schaadt het nut van mijn aanwezigheid. Ga ik ’s avonds nog naar een optreden, film of gewoon een café, dan moet ik er vooral aan denken dat ik de volgende dag vroeg op moet. En zeker wel consumeer maar niet te veel want dan is morgen mijn collegakoppijn nog erger. De koffie is gratis. Dat gelukkig wel.

Het geluid zwelt aan met gelach om een ongetwijfeld hilarische opmerking. Mijn koppijn ook. Ik druk de koptelefoons hard tegen mijn oren en schrijf in de baas z’n tijd een kortverhaal over mijn zinloze dagbesteding. Met een zucht leun ik daarna achterover, leg de koptelefoon naast het toetsenbord en ga nog maar een gratis koffie halen. Bijna weekend. En ik ben in ieder geval geen vluchteling.

Maar ik amper. Dat wel.

Ik heb ongelijk, schat.

Verhaal door René van DensenDisclaimer: dit stukje bevat: een verontschuldiging, een ontboezeming, een hand in eigen boezem, een kenschets, een nuance, een handreiking en vermoedelijk teveel woorden.

Vandaag betreur ik te kortaf te zijn geweest met iemand. Iemand op Twitter. Een plek, gekend om toxische discussies, maar daar heb ik geen last van, want je kunt kiezen wie je volgt en wat je niet wil zien. Ik kom er om even te lachen, me te ontspannen, de dagelijkse werkelijkheid vult immers al het andere wel in. Deze middag viel mijn oog op een emotionele, wellicht wat gefrustreerd verwoorde tweet van een door mij bewonderde, zeer openhartige schrijfster. Ze waagde zich hiermee onherroepelijk in het grote coronadebat en sprak zich uit tegen avtivaxxers. Hierop stelde iemand de vraag wat ze daar precies mee bedoelde en (ietwat gebeten, ik hoop dat de persoon dat zelf ook kan inzien) of die persoon er zelf ook onder viel.

Van mijn moeder leerde ik hoe ik eindeloze discussies kon stoppen wanneer ik er genoeg van had. Ze zei zelf altijd “Je hebt gelijk, schat” en ging dan iets te drinken halen of roken (toen rookte ze nog). Inmiddels doe ik dat ook. Zeker bij discussies die ik niet begonnen ben. Als je bijvoorbeeld ergens binnenloopt met een masker op, ziet soms een ander daar een mening in. Het is echter een masker, geen mening. Dus al een jaar lang ga ik soms dat gesprek aan, soms lach ik het kort, maar af en toe kom je er niet vanaf. Dat ding op mijn gezicht is voor de ander een symbool dat alles omvat waar die persoon tegen is. Dus is die persoon tegen mij. En van die gesprekken kom je niet af. Ook niet met gelijk geven, of aangeven dat je genoeg van het gesprek hebt, of zelfs door te gaan roken. Ze volgen je gewoon en blijven dingen uitspreken. En in veel gevallen betekent dat: alleen zij hebben gelijk. Dus komen ze gelijk hálen, en met gelijk geven kom je er dan niet van af. Ze gaan spammen. Verbaal stalken.

Die mensen noem ik zelf antivaxxers. Ze zijn principieel niet enkel tegen een vaccinatie voor zichzelf – waar ik alle begrip voor kan opbrengen, dat moet iedereen zelf uitmaken – maar tegen het hele vaccin en tegen iedereen die het neemt. Terwijl het meerendeel van de mensen die het vaccin – ook uit eigen keuze – neemt, niks eist van de ander. (Ook de schrijfster in kwestie sprak zich niet uit voor een verplichte vaccinatie, om maar iets te noemen.)

Dat maakt een mens moe. Heel moe.

Ik ben zelf van huis uit vrij sceptisch, neem ook mijn kennis uit meerdere bronnen, en maak mijn eigen conclusies en beslissingen. Ik kwam op iets anders uit dan anderen, dat kan. Ik vind daar iets anders van dan anderen, dat kan ook. Ik dring mijn mening niet op aan anderen, maar wil eventueel best een open, kalm en redelijk gesprek met een ander voeren. Alle begrip voor sceptici, twijfelaars, zoekenden, wantrouwenden. Prima. Zo hoort het in een vrije maatschappij. Het woord ‘Anti’ – daar wringt het hem voor mij. Dat is volledig tégen. Boempats van de andere kant komen. En de eerder gekenschetste verbale stalkers, die zie ik dus als antivaxxers. Want anti. Zeer, zeer anti.

Maar terwijl ik in mijn antwoord op de persoon probeerde deze kenschetsing te maken, en dus in feite mee te gaan in diens nuancering, kreeg ik de nodige ongevraagde repliek van anderen op me af. (Niet dat ik gevraagd reageerde, dus: ongevraagd mág.) Met diverse aannames over mijn persoon, mijn kennis van zaken, mijn vermogen eigen beslissingen te nemen, mijn kennis van de tegenargumenten. Dan word ik moe. Dan ga ik blocken. Ik word er zo dwars van dat ik me er zelfs helemaal niet meer mee bezig wil houden. En dus doof word voor mogelijk belangrijke informatie. Het doet ook mijn empathie geen goed. Ik word zelf anti.

En dat wil ik niet. Ik werd kortaf, en dat was onjuist. Dus aan die persoon zeg ik welgemeend: sorry. Nuance is belangrijk. Zwart-wit is zelden een nuttig spectrum. Dus ga ik een stap verder dan mijn moeder:

Ik heb ongelijk, schat.

Groenten fruit frietzak en al


Verhaal door René van DensenIk ken weinig schaamte, maar in de winkel laad ik toch mijn mandje vol met groenten en fruit. Ik ga de groenten en fruit niet opeten. Ik eet geen groenten of fruit. Onder de groenten en fruit ligt een zak friet. Friet zijn geen groenten en zeker al geen fruit. Mensen vinden iets van anderen die geen groenten of fruit eten. Dus wekken de groenten en fruit de impressie dat ik vanavond gezond ga eten. Zeker geen friet.

Aan de kassa kijkt een kind in het kinderzitje van de winkelkar wantrouwig mijn mandje in. Ik staar hem recht in de ogen. Brutaal kijkt hij terug. Hij heeft me in de smiezen. Niks groenten. Niks fruit. Kleren, keizer. Ik schraap voorzichtig mijn keel wat. Het kind blijft me scherp aankijken. Met een scheef oog kijk ik in mijn mandje. Hij kan onmogelijk de zak friet zien. Er liggen komkommers, prei, vanalles overheen. Nog geen milimeter is zichtbaar. Allemaal in mijn kop. Het kind weet van niks.

Dan bedenk ik me plots dat alles het mandje uit moet. Op de lopende band. Waar iedereen zal kunnen zien. Wat er in de mand zat. Dat ik hen fopte. Ze zullen boos zijn. Ik voel plots toch schaamte. Stilletjes plaats ik het mandje, groenten fruit frietzak en al, in de stapel mandjes achter de kassa. Ik ahem even dat ik er langs wil, want ik heb immers geen boodschappen. Niet gevonden wat ik zocht. Kan gebeuren. De moeder excuseert zich en laat mij erlangs. Ik voel de ogen van het kind in mijn achterhoofd branden.

Buiten vraag ik me af wat ik nu moet doen. Ik zou naar de friettent kunnen gaan. Scheelt zelf bakken. En daar hoef ik er geen groenten op te leggen. Iedereen die daarbinnenloopt, geeft toe dat gezond niet per se meer hoeft. Gewoon lekker. Ik hoop dat het winkelkarkind vanavond spruitjes moet eten. Zelf ga ik voor grote friet met joppiesaus. En nog wat extra vette happen. Ik zoek wel wat fijns uit. Iets zonder fruit of groenten.

Tafels of: El Cappo returns


Verhaal door René van DensenIk snap het wel: iedereen heeft pijn. Sommige mensen omdat een trein drie minuten te laat is, anderen omdat hun hond gekakt heeft op plekken die ze liever niet hadden. En hij vraagt me of ik nog een verhaal over El Cappo wil schrijven omdat die in het ziekenhuis ligt en alle steun kan gebruiken.

Haar dochter komt huilen omdat ze water in haar gezicht kreeg van de oudere broer en hij wat wild deed. Mensen rondom me hebben afwisselend een hekel aan de bar omdat die niet serveren waar ze nu zin in hebben, of gezwollen voeten wegens echt serieuze kneuzingen of erger. Ik snap de ‘redders’ in dit zwembad wel, die bij elke crisis eerst komen aandrommelen omdat ze denken dat het vast niet zo erg is. Ze hebben statistieken aan hun kant. Ik was er een van.

Tien minuten geleden strekte ik mijn voet uit en die schoot onder een tafelpoot. De tafelpoot bleek scherp metaal en schraapte mijn schreef aan gort. Kan erger, maar er is bloed. Want ik kwam net uit zwemwater. Vul deze scène even zelf in met gillende kindjes, schreeuwende ouders en ruisend water. Ik vroeg kalm aan de bar of ze een pleister hadden en er was van hun kant paniek. Toen wenkten ze een ‘redder’ bijeen – een gigantische blonde viking die zijn lach moest inhouden bij mijn schaafwond – en die verwees mij door naar een andere ‘redder’. Die zette me met de kalmte van een coffeeshopbezoeker op een tweetal stoelen en spoot een onredelijke hoeveelheid desinficterend middel in het amper bloedende schaafje. Ik zat geamuseerd toe te kijken hoe een pleistertje omgewikkeld werd met een halve rol zwembadbestendig verband. ‘Want dan blijft het lakske zitten waar het zit,’ verduidelijkte de Vlaamse medewerker van dit zwembad.

Ik koos eieren voor mijn geld en bleef aan tafel zitten. Ten eerste kon ik daardoor wél met bril zien waar mijn lief, haar kinderen en haar voormalige geliefde allemaal het zwembadgeweld trotseerden – er waren prachtige subtropische superglijbanen, golfbaden en andere dingen te trotseren en te genieten in dit bad – en ik kreeg de comfortabele rol van tasbeheerder ten dele. Want we hadden een tas vol consumpties die het zwembad eigenlijk niet toestond, maar de prijzen in elk groter zwembad zijn echt niet gezinsvriendelijk te noemen als je hongerige en dorstige kinderen bij je hebt. Een frietje van vier euro, om maar iets te noemen. Of een koffie voor de ouders, à drie euro per kartonnen bekertje. We waren voorbereid en hadden een grote tas vol clandistiene veel beter te betalen producten meegesmokkeld. Ik werd de beheerder van de tas omdat ik zwaargewond was.

Met graagte dikte ik aan aan iedereen die het maar wou horen wat me overkomen was. Van ‘Ik ben onschuldig slachtoffer geworden van een scherpe tafel’ tot al snel ‘een woedende en zwaarbewapende tafel overviel mij in een donker steegje’. Omdat er zo’n overdreven hoeveelheid verband rondom het pleistertje gewikkeld was, toonde ik iedereen trots hoe erg mijn leven wel niet was. En daarna gingen ze weer vrolijk zwemmen, mij alleen achterlatend.

Hij kon het niet nalaten te vragen. “El Cappo, waar jij zo’n mooi verhaal over geschreven hebt. Die ligt nu wéér in het ziekenhuis. Kun je niet iets schrijven, om een hart onder zijn riem te steken ?” Ik vroeg me meteen af wat dan. Ik bedoel… het eerste verhaal was best af. En degeen die het vroeg, snelde weer de wildwaterbaan toe zonder antwoord.

Wanneer personeel de bekers en andere afval kwamen ophalen van ons tafeltje, zei ik dat ik belegerd was door een criminele familie tafels. De keer erop dat ik belegerd was door een veroveringszuchtige clan tafelbende. Toen ze het tafeltje kwamen reinigen, zei ik dat het tafelras niet te vertrouwen was, want vroeg of laat zouden ze zich tegen hun heersers keren, zoals ze mij laf belaagd hadden met een dagenlange omsingeling en bloederige sluipschutterij. Het leverde me hooguit sympathieke schampere lachjes op, terwijl mijn pleister volbloedde.

En toen dacht ik terug aan de tijden die ik in een ziekenhuisbed doorbracht. Forse blokken dag zonder bezoek, met enkel af en toe ziekenhuispersoneel als aanspraak en verder enkel de andere patiënten als gezelschap. Ik keek om me heen. Er waren mensen met gekneusde voeten en veel dames met grote borsten die net niet uit hun badpak floepten. Verderop zag ik de kindjes van mijn lief genieten van de waterpret.

En even dacht ik toch aan El Cappo. Die weerloos in een ziekenhuisbed lag, wachtend tot men iets kon doen aan zijn pacemaker en de batterij ervan en alle ellende die hij elke dag zag. En dat hij maar moest wachten op bezoek en weerloos lag. En El Cappo genoot ongetwijfeld weeral van elke cappuccino (ja zo spel je dat) die hij kon drinken. BAM. En ik besloot me nooit meer te laten overvallen door een planatoïde legermissie van tafels die het op de wreef van mijn bevochtigde voet hadden gemunt. Ik hoopte, op dat moment exact, dat hij genoot, van waar hij was, en voelde me schuldig, dat ik ook een beetje genoot. Van mijn situatie als zwaargewond slachtoffer van zaterdagmiddag zwemgeweld in een subtropisch zwemparadijs gevuld met rondborstige vreemden – mannen én vrouwen – en overprijsde snacks. Gelukkig kwamen mijn lief en haar kinderen snel weer terug en kon ik opscheppen, hoe een heel universum aan tafels zich op mijn voet gestort had. Ik was met slechts een schaafwond weggekomen. Ik was een held.

Praaivassie


Verhaal door René van DensenDe zaal zit vol. Voor pakweg de helft met jonge, intelligent geklede jongmensen. Pakweg de andere helft zijn mensen die uitstralen vroeger rebels geweest te zijn. Die helft kijkt ongeduldig op hun rolexen. En strijken eens door hun creatieve, ogenschijnlijk massaal bij dezelfde kapper verworven haardos. Ik heb gaten in mijn jas en luister wat muziek op mijn oortjes. In de momenten tussen liedjes hoor ik vaag Guns n’ Roses en Bon Jovi.

Mijn voornaamste motief om naar lezingen te gaan is om me dom te kunnen voelen. Het publiek maakt dit mij met hun gesprekken niet makkelijk. Sommige mensen zwijgen, gelukkig, en prikken op hun belplankjes. Regelmatig zwaait iemand die nog een plek zoekt, in mijn richting. Vaak weet ik zeker dat ik de persoon niet ken en blijkt het inderdaad jegens een achterbuur.

Ik trek verveeld aan een gat in mijn jas. Wanneer begint het nou ? Het is een hele avond over praaivassie. Praaivassie is blijkbaar of heel leuk of heel interessant, want de zaal is ruimgevuld. Eindelijk dimmen de lichten. Een man naast mij verstuurt een bericht dat ik per ongeluk heb gelezen dat hij met iemand anders best hierna wel wil afspreken maar dat het steeds moeilijker uit te leggen is thuis. De jongen in de rij voor mij verzekert zijn baas per sms dat hij hard aan de slag is en dat de deadline gehaald gaat worden.

De sprekers beginnen met het gekscherend ontmaskeren van enkele aanwezigen, over hun voorkeuren of verleden. Kunst: je moest je met naam registreren voor dit evenement. Maar het amuseert de mensen enorm. Dan volgen er allerlei toespraken en debatten. Een filosofische jonge vrouw begint aan een heel lang verhaal over de verschillende filosofische definities van filosofische opvattingen van het filosofische begrip vrijheid. Ik weet meteen weer waarom ik gestopt ben met filosofie te studeren.

Omdat ik wat weg begin te soezen, pulk ik nog wat aan de gaten. Zacht kraakt de stof. Harder als ik harder pulk. Ik kan al snel mijn hele hand in één zak steken. Een andere buurman kijkt op zijn prikplankje naar video’s van een vrouw en kinderen die spelen. En een andere man. Hij vertrekt geen spier, kijkt strak naar het schermpje. Op het podium onthult een hacker wat hij allemaal van het aanwezige publiek heeft opgepikt via hun prikplankjes en klapdoosjes. Ik steek mijn arm dieper in mijn jas. Als ik nog wat verder aan de stof trek…

Langzaam, zo onopgemerkt mogelijk, steek ik mijn arm tot mijn schouder in de voering. Dan mijn hoofd en andere schouder. Steeds dieper kruip ik in de jas. De zolen van mijn schoenen trekken het gat nog iets groter achter me, maar dat deert niet. Ik zit diep in de jas. Helemaal opgerold. Ik doe mijn oortjes in. Muziek harder. Ik kijk of ik nog dieper kan kruipen. Dat kan. Sterker, er komt geen eind aan. Ik kan doorkruipen en doorkruipen. Alles wordt steeds donkerder.

In de verte hoor ik mijn kat zacht en ongerust miauwen. Ik kan niet wachten om uit de jas te komen. Honderduit zal ik haar vertellen over mijn belevenissen in de jas. In mijn praaivassiejassie.

Tranen


Verhaal door René van DensenEr zwellen tranen in mijn ooghoeken op. Van die goeie, stevige biggelaars. Tranen moeten stevig zijn, net als regen. Gelukkig kunnen ooghoeken niet miezeren.

De mensen zien het. Ze zeggen: “Erg he, van Parijs ?” Ik beaam het allemaal maar. Het is heel erg. Mensen die zichzelf en anderen doodmaken om overtuigingen, om ideeën, dat is heel erg. Dat is altijd heel erg. Dat er naast deuren nu schoenen staan die nooit meer gevuld zullen worden, is heel erg. Er worden honden niet uitgelaten, geliefden niet gekust en toekomstplannen niet gesmeed omdat een handvol wanhopige gekken lood op een denkbeeldige vijand wilde afvuren.

Ik wil zeggen dat het heel erg is. En niet dat mijn ogen tranen omdat ik veel te vroeg wakker was vanochtend. Dat mijn vriendin op TV het binnendruppelende laatste nieuws wilde zien. Mijn vriendin is een betrokken mens. Ik ben voornamelijk vermoeid. Ik hoorde nevelig woorden mijn geest binnenglippen. Woorden als oorlogsdaad, beveiliging, grenscontroles. Ik lag in bed en voelde me heel moe. Als een vrij individu waar nu al veel te lang stukken uit gehakt zijn. Ik heb niks meer over.

Maar dat zeg ik niet tegen de mensen. De tranen in mijn ogen zijn in hun ogen voor de doden. En dat laat ik zo. Anders doen de mensen mij wellicht nog iets aan. Ik laat de mensen in hun waan en mis de mijne. Ook mijn eigen waan is verwaaid. Ik vraag me af wat er van mij mag overblijven. En wat er nu nog resteert.

Enkel nog tranen voor mijn ontglipte dromen. Zacht streel ik het beddegoed. Het is klam. Ook mijn slaap is nachtonrustig.

Scheef


Verhaal door René van DensenDe dag start scheef. Ik haat het wanneer dat gebeurt. Dan sta ik bijvoorbeeld vroeg op, maar bij het douchen moet er iets gerepareerd worden en dat lukt natuurlijk niet en gefrustreerd blijf ik ermee doorgaan en voor ik het weet loop ik achter op schema. Slaapdronken én voor niks. Dan is heel de dag eigenlijk al kapot.

Een verstandig man kruipt dan terug in bed en ziet morgen wel weer. Ik ben geen verstandig man. Of liever, dat hebben de mensen liever niet van me. Mensen houden niet van verstandige mannen. Mensen willen mannen die zich grijs en vermoeid in treinen hijsen en over trottoirs voortslepen naar een geestdodende baan van negen tot zes. Die bammetjes eten in de lunch en vergeten zijn te vragen waar hun leven heen is verdwenen.

Als compromis pak ik mijn dekbed mee onder mijn arm de trein in. Ik zoek een vierplekkenbank uit en strek mijn benen. Dan wapper ik de deken uit over de vier zetels. Mijn jas is een prima hoofdkussen. Ik slaap. De hele coupé kijkt ongetwijfeld toe. Maar mijn dag is toch al scheef.

Jengelen


Verhaal door René van DensenHet haalde het bloed onder haar nagels vandaan, maar moeders arm was in feite de laatste plek waar je nog lekker aan kon jengelen. En, bijna vanzelfsprekend, de eerste. De eerste arm waar het in je opkwam om je hele gewicht te verslappen, het irritantste, langgerektste geluid te maken dat je kon produceren, de volledige Weltschmerz je strot uit persen en al je opgekropte problemen iemand anders probleem te maken. Alfa en Omega, die arm: het was de arm die je deze wereld in sleurde, dus die arm zou het wéten ook.

Je kon het natuurlijk ook proberen aan papa’s arm. Ik weet niet hoe geduldig uw papa was, maar de mijne was daar niet zo van. Dat was hoppa, recht, en nou stil en je niet zo aanstellen. Wees een vent. Je kon pruillippen of nabuppen wat je wou, er was geen land te bezeilen met die arm. Nee, voor écht goed jengelen moest je toch bij je moeder zijn. Dat je haar daar ongetwijfeld grijze haren mee bezorgd hebt, tja, als kind ben je niet zo van de consequenties.

Natuurlijk zou het tegenwoordig helemaal anders kunnen zijn. Volgens mij waren de moeders in mijn tijd niet erg mondig en luidruchtig. Er werd geen viskraam bijeen geschreeuwd in een plat lokaal accent als je net over de vervelendgrens heen hobbelde. Of misschien deden mensen dat toen net zo goed. Maar herinner ik me dat niet. Of deden ze dat minder in de kringen waar mijn ouders zich in bewogen. Niet dat dat zulke rare kringen waren – geld, macht en glamour tieren niet in mijn bloedlijn. Ik wil vooral zeggen, mogelijk romantiseer ik. Daar schijn ik een handje van te hebben.

Maar dat jengelen dan, vraag ik me af. Was dat nou écht zo lekker ? Om niet al te raar over te komen, maak ik eerst een surrogaatarm thuis. Wat kleren stevig bijeen geknoopt, een broekspijp eromheen, wat geïmproviseerde stoffen vingers. Stap achteruit. Ja, de verhoudingen kloppen wel omgeveer. Een goede moederarm. Even aan trekken. Hij houdt, zo lijkt het toch. En zo hang ik nog geen vijf minuten later, een volwassen man van eind dertig, blèrend en spartelend aan een zwik kleding aan mijn zoldertrap. Ik laat me helemaal gaan. De ruiten trillen. Heerlijk.

Opgelucht rook ik een sigaret op de bank. Morgen ga ik eens proberen of mijn vriendin hier ook open voor staat.

Vijf


Verhaal door René van DensenVijf minuten vertraging. Ik zie de zakkenroller alweer naar mijn rugzak kijken. Tenzij hij van lezen houdt, zit er niets van waarde in. Toch alvast bijna niets dat onvervangbaar is. Ik kijk dus maar weer weg.

Ze moest er zelfs om huilen. Zo erg snapte ze het niet. Waarom ik niet zuiniger op mijn spullen was. Letterlijk: tranen, zo verschrikkelijk vond ze het. Begreep er volledig niets van, dat ik mijn laptop zo verslonsde, dat ik mijn jas zo mishandelde.

Woedend brulde ze dat ik echt zorgvuldiger met mijn bezittingen om moest springen als ik wou dat wij enige kans hadden. Ik begon dat laatste dreigement een beetje beu te worden onderhand. Bovendien snapte ik de ophef niet: het waren maar spullen.

Ik haal een koffie en geef wat briefgeld. Ik krijg muntjes terug. Het voelt pakembeet kloppend dus ze gaan ongezien de portemonnee in. De rekken onder en rondom de kassa schreeuwen dat ik echt ook nog wat andere dingen moet willen. Ik loop met de koffie de deur uit en negeer ze.

O ja, en als ik toch bezig was zuiniger op mijn dingen te zijn, moest ik ook meer van mezelf leren houden. Dat heb ik een kwartier intensief geprobeerd. Niet dat ik wist hoe dat moest, maar een kwartier lang probeerde ik dan maar mezelf te waarderen. De uitkomst van dat kwartier was dat ik enorm dol ben op kwartieren. Ze zijn niet te kort, niet te lang, het woord is mooi. Je kunt in het woord wonen. Bovendien zitten er vier in een uur en dat aantal rijmt.

Ik staar met mijn koffie in mijn hand naar de wolken. Ik ben een makkelijke prooi. Al mijn bezittingen zijn, met wat vlugge behendigheid, van mij te plukken als vers fruit van een boom. Het kan me niet schelen. De zon streelt mijn gesloten oogleden. Ik zou zo prima een kwartier kunnen blijven staan.

Welcome in the House Of Filth


Verhaal door René van DensenZe heeft nog het lef om het te zeggen: Welcome in the house of filth. Ik kijk rond en zie één plukje haren ronddwarrelen. Alles is verder spotschoon. Of toch minstens vergeleken met mijn eigen woning, die schoon is vergeleken met mijn vorige woning, die schoon is vergeleken met de vorige zolder waar ik verbleef, die schoon was vergeleken met het vierkoppig mannen- en driekoppig kattenhuishouden waar ik woonde.

In vergelijking tot al die plekken is deze woning zo ongeveer medisch minimum. Ik zou hier geopereerd kunnen worden aan mijn lever en dan nog zouden de tegels schoon zijn. De kat kijkt me vanaf een leeggezogen hoekje uit haar kattenhuisje aan. Ik leg mijn bagage bij de tafel en zie de gepijnigde blik van de gastvrouwe: voor ik slaap, ligt dat vuile ding naast mijn logeerbed, vooral niet in de woonkamer meer.

Ik kom net uit een wereld waar pijn de grote gemene deler is. Waar bedrukte velletjes papier of geslagen schijfjes metaal een reden tot het verlaten of verraden van de medemens zijn. Waar een auto of zelfs een mooiere jas een scheve, beangstigende blik oplevert. Ik stap uit een universum vol hebzucht een plek binnen waar een biertje koud staat en waar één dwarrelend vlokje kattenhaar de woning The House Of Filth oplevert.

Ik drink mijn biertje. Ik zeg niks van de dwarrelende vlok. Ik kijk uit het raam. Ver uit het zicht slaan mensen elkaar de koppen in, in opdracht van anderen die denkbeeldige lijnen op een kaart willen verschuiven, want daardoor worden ze zelf rijker. Uit het zicht worden oude vrouwtjes voor dood achtergelaten om een paar flappen die ze uit een muurautomaat haalden.

Ik zeg niets omdat dit het huis is van mijn beste vriendin. Ze schaamt zich voor de toestand waarin ze mij ontvangt. Ze beseft niet in welke toestand de mensheid mij elke, maar echt élke, dag ontvangt. Ze schaamt zich echt kapot. Ik slaap verrukkelijk op een vers verschoond logeerbed. Als ik ’s middags het huis verlaat, ruik ik in haar gang de drie flesjes bier die ik leeggedronken heb. Ze stinken overwelmend.

Ik vraag me af of een woning, waarin vier flesjes bier de boel kunnen overheersen, überhaupt een titel verdient. Misschien de hemel. Ik haal diep adem en stap de deur uit, naar buiten.