Wie maakt me los van de arbeidsmarkt

Als plots de wegen woningen worden


Verhaal door René van DensenAls plots de wegen woningen worden. Stel u voor. Het is niet vergezocht. Het aantal daklozen is enorm gestegen, en die leven zogezegd toch echt ‘op straat’. Dus zijn de wegen nu woningen. Dan kunt u niet meer rijden. Met uw vroemvroem. Ik ook niet hoor. Met mijn dringdring. We kunnen dan overal misschién nog door als we heel lief kijken. En als we als vervoersmiddel de stapstap kiezen.

Plots files aan het voetgangerslicht. Die stel ik me er als eerste bij voor. Er gaat vroeg of laat iemand een toeter uitvinden voor bij het voetgangerslicht. Om frustratie te toeteren. Toeterdetoet. En omdat zo’n ding onhandig is om mee te torsen, komt er vast wel een toeterarmband. Of een toeterpet. Of een toeter-app.

Schuifelen we dan, met z’n allen, over de stoep. En die daklozen glunderend op hun enorme weg. Zeeën van ruimte, maar ja, daar wonen zij nu. Hier moeten we het mee doen. Enkele nog niet onthaaste zakenmannen beginnen van onmacht aan de bakstenen van de lege huizen te rukken. De stenen laten niet los. De stenen zijn ommurwbaar. De leegstand dient te worden beschermd. Beschermd tegen al dat straat- en stoepgajes.

Ochtendplaneet


Verhaal door René van DensenVroeg opstaan is toch een beetje alsof je een soort ochtendplaneet bezoekt. De ochtendplaneet is een duistere, koude, onpersoonlijke wereld vol bedrukte gezichten. Ze zeggen niet veel en kijken strak, maar niet krachtig, voor zich uit. Een beetje zoals oorlogsgevangenen kijken in films.

Het is een curieus wereldje om te observeren. Zeker als je zelf niet van nature een ochtendplaneetmens bent. Al vraag je je af of de overige planeetzwalkers dat wel zijn. In mijn ervaring kijken mensen, die op de juiste plek zijn, vrolijker. Misschien zit de hele planeet vol toeristen. Die zich lopen te bedenken dat in de brochure alles er veel leuker uit zag.

Een échte ochtendbewoner jaagt geen dromen meer na. Een echte ochtendbewoner sjokt drommen na. Als een verwonderde buitenstaander schuifel je tussen de ochtendmensen door, achter hun drommen aan. Was het een zwerm, dan was er een doel waarneembaar. Was het een vloot, dan had het een koers. In de ochtendplaneet tref je doelloze drommen.

Neuriënd bezie ik het allemaal. Ik ben namelijk erg blij dat ik eindelijk weer een visum heb om deze wereld te bezoeken. En zoals een echte toerist: je kunt me wel uit mijn wereld halen, maar mijn wereld nooit helemaal uit mij.

Treinvriendjes


Verhaal door René van DensenIn de eerste baan die ik, op een onverstandig moment, ‘serieus’ noemde, had ik een collega die elke dag dezelfde man tegenkwam. Hij heen, de ander weer. Ze zwaaiden en zeiden hoi. Elke ochtend: “Hoi.” Meer niet. Ze wisten elkaars naam niet, waar de ander heen ging, niets. En ze groetten elkaar zo al ruim vijf jaar. Mijn collega legde eens uit: “Dat is mijn hoi-kennis.”

Ik werk inmiddels weer in dezelfde stad als waar dit plaatsvond. Ik wil ook een hoi-kennis. Maar daarvoor is alles nog te pril, blijkbaar. Wel heb ik twee treinvriendjes. Die moeten ook, op ongeveer dezelfde tijdstippen als ik, van dezelfde stad vertrekken en in dezelfde stad uitstappen.

Sommige dagen tref ik ze heen, andere dagen tref ik ze terug. Ik knik met mijn hoofd naar ze. Maar zij herkennen me nog niet. De vriendschap is nog eenzijdig. Wacht maar, denk ik bij mezelf. Vroeg of laat zijn jullie niet alleen mijn treinvriendjes, maar ben ik die van jullie. En dan zijn we vertrokken.

Ik verheug me er elke dag op. Op die dag. Dat de treinvriendschap wederzijds wordt. Misschien spréken we dan zelfs. En wie weet, meer dan ‘hoi’. Wie weet wisselen we gênante en lollige anekdotes uit. Of worden we nog heel hechte vrienden zelfs.

Als ze nu maar niet hun reden verliezen voor deze treinreis, vrees ik dan ineens. Voor hen, voor mezelf, voor onze toekomstige vriendschap. Ik hou nu mijn hart al vast voor de dag dat ze niet op het perron blijken te staan. Zelfs al zouden ze vakantie hebben. Dan nog.

Horoscoop


Verhaal door René van DensenOp een ochtend besloot de baas dat de functioneringsgesprekken feitelijk geen zin hadden. Ja, ze boden een legale stok achter de deur bij bezuinigingsronden. En ja, zo kon je besluiten een contractje daar niet te verlengen, een salarisverhoging hier niet door te voeren. Maar het was zo makkelijk. Op elk van zijn medewerkers kon hij wel wat aanmerken. Op zichzelf trouwens natuurlijk ook. Het was té makkelijk, om fouten in een ander te vinden.

Het is mijn bedrijf, bromde hij ‘s ochtends achter het stuur. Ik doe verdomme wat ik wil. En dus stopte hij bij de krantenwinkel om de hoek. Hij haalde een forse stapel verschillende kranten en reed door naar de zaak. Daar stonden, koukleumend, enkele uitslovers al voor de deur te wachten. Zodra hij iedereen binnen had gelaten, repte hij zich naar zijn kantoor en deed de deur op slot.

De eerste kandidaat keek hem vreemd aan: “Pardon ?” Ze dacht dat ze het verkeerd verstaan had. “Pas vandaag maar goed op je centjes,” herhaalde de baas met een strak gezicht. Het zweet brak haar uit. “Elke teleurstelling bevat nieuwe kansen,” vulde de baas aan. “Maar.. bedoelt u dat ik geen bonus krijg ?” wijfelde ze. “Probeer vandaag geen dingen te verbergen of te verdraaien. Je weet toch dat iedereen de naakte feiten kent. Jij verliest je geloofwaardigheid als je ergens omheen draait,” bromde de baas.

“Ja maar ho,” sputterde de accountant tegen. “beschuldigt u me nu van iets ?” De baas schudde het hoofd en sprak kalm: “Alle contacten die jij vandaag legt zullen in harmonie verlopen.” Volledig in de war keek de conciërge hem aan. “Bedenk hoe kostbaar een goede relatie is,” doceerde de baas. Hij werkte hier verdomme al vijftien jaar ! Wat dacht die snuiter wel !

Iedereen verliet het kantoor zo overstuur dat niemand de stapel kranten had gezien. Allemaal opengevouwen op de horoscooppagina. En ook had niemand de woorden gelezen aan het eind van hun beoordeling. Die waren bij iedereen hetzelfde.

Jij maakt je veel te druk over een ontmoeting. Als je gewoon jezelf kunt zijn en je niet door zenuwen of verwachtingen laat leiden, zal deze ontmoeting jou veel goeds doen.

Waterkant


Verhaal door René van DensenAls het dan toch ergens moet, dan aan de waterkant. Dat was ik met hem eens. Althans, dat bedacht ik me toen ik in een bomvolle trein zat vol mensen die liever iets anders zouden doen. Hij deed tenminste wat hij moest én wou doen. Hij was in feite een kleine held.

Even terug. Als ik met de trein reis, dan gebeurt er wat. Het is niet dat het gebeurt omdat ik het wil, maar omdat ik wat meer oplet dan de meeste mensen. De gemiddelde treinreiziger ondergaat de treinreis in de hoop dat die snel voorbij is. Ik ben op avontuur: als ik toch een aantal dozijn minuten kwijt ben in een snelrazend koekblik, dan wil ik meemaken wat er zoal gebeurt. Ik luister gesprekken, observeer de mensen, en bekijk ook de trein zelf.

En zo borrelt er meestal wel iets boven. Zo zat er een etmaal geleden nog een Indiër in vloeiend trage beweging zichzelf boven de stoelen te heffen om iedereen te observeren, om meteen daarna weer te dalen. Dat deed hij pakweg elke minuut. Omhoog, kijken, omlaag. En nog eens. Toen zag hij ineens dat ik hem observeerde. Hij zakte traag terug en bleef zeker vijf minuten uit beeld. Mijn ogen dwaalden af. Toen ze terug zijn hoek in dwaalden, was hij net weer aan het Lange Jannen.

Deze ochtend was er bar weinig. En ik maar opscheppen dat elke treinreis iets oplevert. Mooi niet dus. Ik liep ontgoocheld het station uit. Het was gelukkig mooi weer en ik kon wat dingen bewonderen en me aan wat andere zaken ergeren, dus mijn tijd kwam ik wel door.

Zo kwam ik bij het brugje. En halverwege hoorde ik een zacht geluid. Een soort smakken. Een ander mens was doorgelopen, maar ik keek om. Vier meter naast de brug was een electriciteitskastje dat alles en iedereen uit het zicht verborg. Erachter zat een man.

De man had een aktentas en een zakenjas. En knieën. En een broek op de enkels. Hij zat gehurkt achter het kastje, verborgen van al het voetgangend en spitsjakkerend verkeer. Op z’n gemak zat hij een drol te draaien. De natuurlijkste zaak ter wereld. En hij smakte, met zijn lippen. Hij zag me, wellicht, of hij zag me niet. Ik deed er niet toe. Hij kakte en dat was het.

Ik wou bijna verder kijken. Het ding wat je doet als je schrijft. Maar ik voelde schroom en liep door. Terwijl ik de brug overstak, hoorde ik het smakken nog eens. Ik voelde een ontroerende bewondering. Deze man was vrij.

Dat was het enige dat ik me bedacht. Terwijl ik in een overvolle trein bevond. Vol mensen die alleen maar van punt A naar punt B wilden, en de trein werkte niet mee. Ik dacht, we zouden met z’n allen kunnen kakken. En smakken met onze lippen. Zien hoe de wereld daar nou eens op reageerde.

Meningen


Verhaal door René van DensenIedereen vindt er maar op los, in het dolle, dezer dagen. Verplichting van meningsuiting. Je moét wat vinden, tegenwoordig, van alles wat er maar in de wereld en dit en dat. De meeste mensen hebben dan ook geen enkel probleem ermee om over álles meningen te uiten. En toch waren er reclames dat je met je mening geld kunt verdienen. Ik heb die reclames zelf niet gezien want ik kijk geen televisie. Maar lieve mensen die meedogen hadden met mijn situatie afgelopen jaar hadden het me doorgestuurd. En dat leek me ergens wel wat.

Ik ben niet echt een rücksichtloze eroplosvinder. Maar een mening over iets geven, dat kan ik wel. Immers: een schrijver. Die zouden toch wel dingen moeten kunnen vinden. Zou je denken. Dus ik probeerde het een tijdje. Ging uiteraard om enquêtes invullen. En om aanbiedingen te bekijken. En meer van die dingen. Telkens werd een kleine vergoeding beloofd.

Dat van die aanbiedingen, dat heb ik een maand gedaan. Toen bleek dat ik in die maand wegeteld veertien cent had verdiend. Die harde euro’s van de enquêtes, waar die heen zijn, dat is mij ook onduidelijk. Het schoot alvast niet op. Ik had waardevolle marketing-informatie aan derden verstrekt die lekker niks terug verstrekten. Dat kon anders.

Vroeger zei mijn beste vriend: “Weet je wat ik vind ? Ik vind een sleutelhanger.” En hij had gelijk. Een sleutelhanger vond je makkelijk. Die lagen destijds met honderden tegelijk op straat. En je hoeft niet heel veel televisie te kijken om te weten: ook de meningen zijn tegenwoordig van de straat.

Dus ging ik de straat op. Eerst probeerde ik het op de straathoek. Met een groot kartonnen bord. Mening, 10 euro. Ik wou me niet te goedkoop prijzen, maar zeker ook niet te duur. Ik woon niet in een stad waar mensen veel te besteden hebben. Heel veel bewoners liepen me voorbij, sommigen zagen het bord. Men dacht dat ik een grapje maakte en lachte eens hoofdschuddend.

Ik besloot, nee, ik vónd – een prima oefening – dat mijn aanpak te passief was. Ik zou de hort op moeten. Dus liep ik door de straten en klampte ik iedereen aan die ik daar trof. En die gaf ik ongezouten mijn mening. Voor minder doe ik het niet, dacht ik nog: als ik de volle prijs vraag voor mijn mening, moet het wel een goéde zijn.

In de wachtkamer van de huisartsenpost snapte ik ineens waarom andere mensen hun mening vooral via het internet geven. Het is een mooie uitvinding, dat internet. Vind ik tenminste.

Veel / weinig


Verhaal door René van DensenIk ben op de terugweg van een sollicitatiegesprek. Het gesprek was ver weg. De trein wacht nog met vertrekken. Dit station is een van de eindpunten in Nederland. Vanzelfsprekend vraag ik me een beetje af: zou ik hier willen en kunnen werken ?

Het is de volgende dag en ik heb een kater. Van een kater word ik hitsig. Ik probeer me te beheersen. De zon schijnt. Dat helpt ook niet. De wereld spant tegen me samen. Ik krab op mijn schedel en kijk de wereld rond. Ziet er eigenlijk wel goed uit, vandaag. Ik heb nog maar een paar dagen over om me te misdragen. Benieuwd wat ik vandaag nog zal uitvreten. Ik heb nog heel veel dag.

De conducteur roept wat om en mijn telefoon gaat. Ik spreek een man die ik eerder deze week sprak. Één dag voor dit gesprek zelfs. Hij vraagt me hoe ik het gesprek vond gaan. Ik antwoord dat ik zijn bedrijf een fijn bedrijf vond, want dat vond ik ook. Leuke mensen, die er tevreden uit zagen. En een van de weinige bedrijven waar ik zelfs met de grootste fantasie ter wereld moreel niks tegenin kan brengen. Maar dat alles zeg ik natuurlijk niet. Enkel dat eerste.

Daar ligt mijn ene schoen. Daar mijn andere. Mijn rugzak zit onder het zand. Ik kan wel raden wat er gebeurd is. In de brandgang achter mijn woning word enkele dagen gegraven. En ik ben dronken naar huis gegaan. En in feite ga ik altijd langs mijn achtertuin mijn woning in. Vul het verhaal in en kleur de plaatjes.

Ja, hij vond het dus ook een leuk gesprek, zegt hij. En hij vraagt of ik maandag al wil beginnen. Even denk ik dat mijn telefoon niet goed werkt. Pardon ? Hij herhaalt zijn vraag. Het is echt. Ik zit al een jaar thuis, maar deze vraag is echt. Een eeuwigheid zoeft in een flits voorbij en ik zeg ja. De trein begint te vertrekken. Weg van mijn andere gesprek. Ik krijg sterk het vermoeden dat ik zo wakker zal worden en zal ontdekken dat ik me verslapen heb voor dit gesprek. En dat dit telefoongesprek niet heeft plaatsgevonden. Het voelt ineens alsof ik nog maar heel weinig dag heb.

De glazen klinken. We proosten. Iedereen is blij voor me. Ik heb een moeizaam jaar doorstaan en elke cent die ik kon besparen, bespaard. Ik heb er geen plezier en geen gekkigheden op bespaard. Ik heb mijn trots en mijn ruggegraat behouden. Het viel niet mee. Maar we leven nog. En we klinken. En we drinken. Hoe we ons morgen voelen, dat merken we dan wel weer. Wellicht zal de zon schijnen.

Kortjakje


Verhaal door René van DensenIk heb echt geen idéé wie Kortjakje was, maar zij moet wel de Bitch van het Dorp zijn geweest. Met haar altijd ziek zijn. En haar korte jas. En haar zilverwerk. Ik bedoel, voordat er een liedje de omloop en daarna cultuurgoed wordt, moet er een bepaalde mate van herkenbaarheid spelen. Iedereen wist wie Kortjakje was. Die éne trut, die zich aan alle maatschappelijke plicht onttrok door altijd ziek te zijn. Behalve zondag.

Zo gaan die dingen toch ? Eerst is er een kutwijf van jewelste dat echt alle dagen te ziek is om mee te doen met de rest van de maatschappij. “Nee, ik heb koppijn,” moet voor haar vanzelfsprekend zijn geweest. Was ze getrouwd, dan was haar man waarschijnlijk van wanhoop aan een touw beland. Maar het was breder dan dat. Want ze was te ziek voor álles, immers, ze was alle dagen ziek. Dus even met vriendinnen gaan zwemmen, vergeet het maar. Kortjakje kon niet hoor. Ziek.

En die naam ook. Waarschijnlijk heette ze gewoon Truus of Bertha, maar haar jas bepaalde haar naam. Schijnbaar liep ze altijd rond in een dusdanig opvallend korte jas dat iedereen er schande van zong. Want Kortjakje. Dat was meteen haar nieuwe naam. Zo gaan die dingen. Word bekend om één ding, en dat is je naam. Niemand luistert ooit meer naar nuance: jij bent verdomme Kortjakje. Trut, trek dan een langere jas aan. Met je ziek zijn.

En dan vervolgens maar ziektewet trekken. Want solidariteit en ziek en korte jas. Allemaal eigen schuld, natuurlijk. Dan vraag je ook om liedjes verzonnen door de jengelende buurtkinderen. Die volwassenen, ondanks hun fatsoen, overnemen. Je bent een fokking onfatsoenlijk geklede, altijd voor alles te ziek zijnde, hypocriete trut. Want zondag, blijkbaar elke zondag, pronk je met een boek vol zilverwerk.

Dat is ook weer zoiets. Een beetje boek vol zilverwerk is geen plakboek vol aluminimumfolie, nee, dat is een koffer met zilver bestek. Of erger, een zooi zilveren juwelen. En het hele dorp weet: daar ben je niet eerlijk aan gekomen. Anders zongen de kinderen niet over je. Kortjakje, je was een fokking hoer. Je neukte waarschijnlijk alle notabelen, onttrok je goedbetaald aan de maatschappelijke verplichtingen, maar liet je zondag, bekleed met blingbling, van je beste kant zien. En dan was je maandag weer ziek.

Het is een liedje om je te schamen voor je bijdrage aan de maatschappij, Kortjakje. Met je provocerende korte jas. En je Zilverwerk. Je weet donders goed wie je was. En wie je bent. En je kon niet stoppen dat je lied voorgoed doorgezongen werd. Generatie op generatie. Over de rijke uitvreters van onze maatschappij. Die, wanneer er een pronkgelegenheid was, even lekker duur gingen doen. En de hardwerkende mens maar werken. In de modder. En nooit mogelijkheid om ziek te zijn. Maar Kortjakje wel. Altijd. Behalve zondag. Zondag niet.

Welke kinderliedjes vond jij altijd al verdacht ?

  • Jan Huygen in de ton (19%, 3 Votes)
  • Ik heb mijn wagen volgeladen (13%, 2 Votes)
  • Er zaten zeven kikkertjes (13%, 2 Votes)
  • De mosselman (13%, 2 Votes)
  • Dag Sinterklaasje (6%, 1 Votes)
  • Op een grote paddestoel (6%, 1 Votes)
  • Lang zal ze leven (6%, 1 Votes)
  • Boer wat zeg je van mijn kippen (6%, 1 Votes)
  • Een, twee, drie, vier hoedje van papier (6%, 1 Votes)
  • Klein klein kleutertje (6%, 1 Votes)
  • Berend Botje (6%, 1 Votes)
  • Het regent, het regent (0%, 0 Votes)
  • Drie maal drie is negen (0%, 0 Votes)
  • Dat gaat naar Den Bosch toe (0%, 0 Votes)
  • Alle eendjes zwemmen in het water (0%, 0 Votes)

Total Voters: 4

Aan het laden ... Aan het laden ...

“Raak het nooit kwijt”


Verhaal door René van DensenPlop, ging de stiftdop. Dat, met name dat, zal me altijd bijblijven. Ben en een stift in zijn handen. Hij kon alles aan iedereen verkopen, zolang hij maar een stift in zijn handen had en een whiteboard aan de muur. Hoeveel vergaderingen heb ik hem niet vergezeld, waar geen enkele aanwezige van plan was om hem aan te horen, tot die stiftdop plopte ? En een duizelingwekkend verhaal vol pijlen en afkortingen later liep hij de vergaderruimte uit met een getekend contract op zak. Ik drommelde er beduusd achteraan. Ben was een natuurfenomeen.

Ik mocht hem. Beste baas die ik ooit gehad heb. Niet negatief bedoeld naar andere bazen, waar ook goeie tussen zaten, maar Ben was een klasse apart. Je kon geen afspraak met hem maken die accuraat nagekomen werd, zijn kantoor en kop waren een chaos, hij lag politiek altijd dusdanig dwars dat onze hele afdeling op zijn gedrag aangekeken werd, maar wát een man. Altijd interesse voor wat mensen deden búiten het werk om. Altijd ruimte voor een persoonlijker praatje, een blik uit het raam, een kwajongensachtige omweg naar een afspraak om ergens een frietje te eten. En ondertussen trok hij meer werk voor ons binnen dan we aan konden.

Hij sleepte me mee naar de kantoren waar de bobo’s zaten, in de hoop dat ik ‘het spel’ zou beginnen te zien. Dat er toekomst voor mij zou blijven in het bedrijf. Ben was een romanticus: zelfs had hij hoop dat ik kon doen wat ik toen het liefste deed, tekenen. Hij nam me mee op zakenreisjes naar het financiële hart van Londen. Stropdas verplicht. Ik weigerde, uiteraard, tot zijn frustratie én plezier. Ik werd een keer meegetrokken in de Business Lounge op Schiphol, en getrakteerd op een erg verfijnd glas whisky. Hij zat, bedenkelijk naar mij kijkend, tegenover me in een comfortabele zetel. Als hij nadacht, trok hij met zijn lippen. Ineens buigt hij voorover en lacht. “Jij bent een prachtig mens, wist je dat,” grinnikt hij. “Je doet me zoveel aan mezelf denken toen ik jouw leeftijd had. Ik was ook een nozem.”

Ben, een nozem. Ik kon me er niks bij voorstellen. Het was een excentrieke kerel, maar kom op: deze grijze, keurig geschoren en gecoiffeerde, in strak pak gestoken héér… Een nozem ? Alsof je hoort dat je moeder vroeger een astronaut was. Het bleek echt waar. Schouderlang haar, leren jas, motor tussen de benen. Lak aan de wereld en van zins nooit te conformeren. “Raak het nooit kwijt,” grijnsde hij, “blijf dwars zijn, blijf je verwonderen, blijf speels. En als je het wél kwijtraakt,” vervolgde hij terwijl zijn sigaar vervaarlijk gloeide, “begin dán aan kinderen.”

Toen ik het bedrijf verliet, wist ik zeker dat deze bijzondere man en ik nog wel het pad zouden kruisen. Geen twijfel mogelijk. Die zou ik nog wel tegenkomen. Ik was bezig met wilde avonturen en hij koerste op zijn pensioen af. Maar toch: die kwam ik nog wel tegen, die vaderlijke ex-nozem. Ik zou hem wat laten zien, dat ik het niet kwijtgeraakt was.

Inmiddels is Ben alweer bijna drie jaar dood. Kort voor zijn pensioen in het ziekenhuis beland. En daarna was het gedaan. Sindsdien merk ik, als ik in gedachten verzonken zit, dat ik met mijn mond trek. Waarschijnlijk raak ik dat nooit meer kwijt.

Zool


Verhaal door René van DensenDe lijm had het nog zó lang volgehouden, maar nu zijn ze er wel zoetjesaan aan: mijn schoenzolen. Ik vind het geen reusachtige ramp, want er kleven vervelende herinneringen aan de schoenen. Maar praktisch waren ze wel. Snel aan, snel uit. Ach, zo gaan die dingen. Ook aan de binnenkant ging alles niet helemaal fantastisch meer. De binnenzolen waren een gescheurd en half uitgedroogd hoopje ellende. Hoog tijd om ze weg te smijten dus.

Maar ja, dan moeten er weer nieuwe schoenen gekocht worden. Ik haat schoenen kopen. Allereerst omdat ik elke dag wat krapper bij kas kom te zitten. Daarnaast hebben ze natuurlijk nooit wat je éérst had. Ik ben geen winkelaar. Eigenlijk wil ik gewoon hetzelfde dat ik al had. En daar geen muzak, winkelpubliek, schreeuwerige logo’s, bedompte winkelgeuren, rekken vol foeilelijke schoenmodellen of opdringerig kanikuhelpen-personeel voor te hoeven trotseren.

Als iemand anders gaat winkelen, sta ik graag buiten. Sigaretje, mensen kijken. Kalmpjes wachten. Af en toe eens koekeloeren wat voor weer er in de lucht hangt. Ik kom mijn tijd wel door. Winkel maar wat. Het is niks voor mij, zo’n zaak binnen moeten. Het ergste zijn nog de ‘kom even kijken of het me staat’-berichtjes. Zuchten, sigaret uitwrijven onder je schoenzool.

Zó erg zie ik er nog tegenop, dat ik met lijm nog één keer probeer de zool te fixen. Het enige dat ik in huis heb is montagelijm. De smurrie kruipt uit alle gaten en kieren als ik het aandruk. Ik weet niet of dit zo’n succes is. Maar laat het ons hopen. Nog éventjes niet de winkel in. Als het kan een heleboel eventjes nog. Ook al loop ik er nu bij als een halve zool.