Listen to “Raak het nooit kwijt” byRené van Densen on hearthis.at
Plop, ging de stiftdop. Dat, met name dat, zal me altijd bijblijven. Ben en een stift in zijn handen. Hij kon alles aan iedereen verkopen, zolang hij maar een stift in zijn handen had en een whiteboard aan de muur. Hoeveel vergaderingen heb ik hem niet vergezeld, waar geen enkele aanwezige van plan was om hem aan te horen, tot die stiftdop plopte ? En een duizelingwekkend verhaal vol pijlen en afkortingen later liep hij de vergaderruimte uit met een getekend contract op zak. Ik drommelde er beduusd achteraan. Ben was een natuurfenomeen.
Ik mocht hem. Beste baas die ik ooit gehad heb. Niet negatief bedoeld naar andere bazen, waar ook goeie tussen zaten, maar Ben was een klasse apart. Je kon geen afspraak met hem maken die accuraat nagekomen werd, zijn kantoor en kop waren een chaos, hij lag politiek altijd dusdanig dwars dat onze hele afdeling op zijn gedrag aangekeken werd, maar wát een man. Altijd interesse voor wat mensen deden búiten het werk om. Altijd ruimte voor een persoonlijker praatje, een blik uit het raam, een kwajongensachtige omweg naar een afspraak om ergens een frietje te eten. En ondertussen trok hij meer werk voor ons binnen dan we aan konden.
Hij sleepte me mee naar de kantoren waar de bobo’s zaten, in de hoop dat ik ‘het spel’ zou beginnen te zien. Dat er toekomst voor mij zou blijven in het bedrijf. Ben was een romanticus: zelfs had hij hoop dat ik kon doen wat ik toen het liefste deed, tekenen. Hij nam me mee op zakenreisjes naar het financiële hart van Londen. Stropdas verplicht. Ik weigerde, uiteraard, tot zijn frustratie én plezier. Ik werd een keer meegetrokken in de Business Lounge op Schiphol, en getrakteerd op een erg verfijnd glas whisky. Hij zat, bedenkelijk naar mij kijkend, tegenover me in een comfortabele zetel. Als hij nadacht, trok hij met zijn lippen. Ineens buigt hij voorover en lacht. “Jij bent een prachtig mens, wist je dat,” grinnikt hij. “Je doet me zoveel aan mezelf denken toen ik jouw leeftijd had. Ik was ook een nozem.”
Ben, een nozem. Ik kon me er niks bij voorstellen. Het was een excentrieke kerel, maar kom op: deze grijze, keurig geschoren en gecoiffeerde, in strak pak gestoken héér… Een nozem ? Alsof je hoort dat je moeder vroeger een astronaut was. Het bleek echt waar. Schouderlang haar, leren jas, motor tussen de benen. Lak aan de wereld en van zins nooit te conformeren. “Raak het nooit kwijt,” grijnsde hij, “blijf dwars zijn, blijf je verwonderen, blijf speels. En als je het wél kwijtraakt,” vervolgde hij terwijl zijn sigaar vervaarlijk gloeide, “begin dán aan kinderen.”
Toen ik het bedrijf verliet, wist ik zeker dat deze bijzondere man en ik nog wel het pad zouden kruisen. Geen twijfel mogelijk. Die zou ik nog wel tegenkomen. Ik was bezig met wilde avonturen en hij koerste op zijn pensioen af. Maar toch: die kwam ik nog wel tegen, die vaderlijke ex-nozem. Ik zou hem wat laten zien, dat ik het niet kwijtgeraakt was.
Inmiddels is Ben alweer bijna drie jaar dood. Kort voor zijn pensioen in het ziekenhuis beland. En daarna was het gedaan. Sindsdien merk ik, als ik in gedachten verzonken zit, dat ik met mijn mond trek. Waarschijnlijk raak ik dat nooit meer kwijt.