Het is zo’n lieve jongen als hij slaapt

Kooijbooij


Verhaal door René van DensenIk loop over straat met mijn hoed op tegen de regen en de zon. De deur zwaait open en de Abraham neemt gretig mijn felicitatie aan. Kinderen gillen me na: “Kijk, daar, daar loopt een kooijbooij ! Een kooijbooij !!” De Abraham wijst me waar de drank is. Ik slenter in feite maar wat – ik weet waarom ik mijn huis heb verlaten, maar het is niet om de kooijbooij uit te hangen. De gastheer kijkt rond en bedenkt zich dat ik, inderdaad, waarschijnlijk niemand hier zal kennen. De kindjes rennen achter me aan: Meneer kooijbooij, meneer kooijbooij, ga je boeven of indianen schieten ? Hij schrikt lichtjes: nee, je kent inderdaad niemand hier.

De kinderen rennen achter me aan. Iedereen op het verjaardagsfeest van de Abraham ziet er welgekleed uit. De zon schijnt op alle kinderhoofden achtereen. Ik heb slonzige kleren aan. De kinderen vragen wat de kooijbooij gaat doen. Hier en daar schud ik wat handjes maar ik ken echt niemand. Ze zingen: Kooijbooij, kooijbooij, waar is je paard ? In een hoek van het feest, waar je wél mag roken, positioneer ik mezelf. Ik antwoord niks over een paard. In deze verdomhoek staan ook andere nicotineverslaafden. De kinderen zingen en huppelen achter me aan en ik loop door.

De asbak is vol en de bierflesjes leeg: de verdomhoek is in feite heel populair. Ik en de kinderen lopen langs de snelweg door de berm. Zelfs de jarige gastheer ken ik in feite niet heel goed, ook al bluf ik me daar wel doorheen. Ze zingen boven het bulderend autogeweld uit. Rond middernacht zingen we allemaal voor de dan pas jarige. De kindjes vallen stil wanneer ik een tankstationwinkel binnenloop. Lang zal hij leven, hieperdepiep. Ik kom de winkel weer uit met sigaretten. Iedereen krijgt champagne. De kindjes lopen teleurgesteld achter me aan terwijl ik de eerste net gekochte sigaret opsteek. Iedereen op het feest is een avontuurijkse, self-made man die diens eigen geluk heeft gemaakt. Geen kind ziet meer in mij de kooijbooij.

Stilte


Verhaal door René van DensenIk knuffel wat met de stilte, maar die is er toch niet echt bij. Piekerend staart de stilte omhoog. Ik vraag of de stilte echt moet gaan. Hij knikt. Verplichtingen. De stilte moet altijd ergens zijn. Haast, haast, haast. Er is veel vraag naar de stilte. En waar de stilte weer verdwijnt, zwelt direct het geluid op. Waardoor ook daar onmiddellijk de vraag naar de stilte weer ontstaat. In feite neemt die vraag hand over hand toe. De stilte zucht wat.

Vroeger hoopte de stilte dit werk maar een tijdje te hoeven doen. En dan rentenieren. Lekker niks. Maar is het dan geen roeping, vraag ik aan de stilte. Jahaa, dat wel, zegt hij. Maar ook een vloek, hoor. De stilte steekt een sigaret op. Ik heb vooral zo weinig capabele collega’s, zegt hij. Halve stiltes, en relatieve stiltes. Daar koop je niks voor. Dat je denkt dat het stil is, maar dat er in feite slechts één laag rumoer tijdelijk zwijgt. Het brengt geen rust. Dat doet enkel de echte stilte. De stilte waar je deuren voor sluit en oordopjes voor koopt. De stilte waar elke ziel wel eens naar snakt. De stilte die een uitstervend vak is in een chaotische zwelgzee van geluid.

De stilte moet gaan en groet me. Ik vraag me hoe hij reist. Per trein, antwoordt de stilte. In de stiltecoupe, vraag ik nieuwsgierig. Nee, zegt de stilte droef. Nee, júist niet in de stiltecoupé. Die is ook allang verloren. Hij loopt de deur uit. Onmiddellijk rent het rumoer mijn kamer binnen en springt gillend op en neer op mijn bed. Ik trek het me even niet aan. Ergens in het tumulteuze kabaal van het rumoer hoor ik het ritme van regen. Geconcentreerd luister ik daar naar. In relatieve stilte.

Vergeeld


Verhaal door René van DensenVeel hoekiger, en met een dakraam. Het is maar één voorbeeld. De werkelijkheid, andermans geheugens en zelfs de foto’s spreken me tegen, maar zo herinner ik me de auto die we hadden toen ik opgroeide. Als dat nu de enige verkeerde herinnering was, kon ik mezelf wel vertrouwen. Maar mijn inwendig fotoboek is vergeeld en alle plaatjes zijn volledig subjectief ingekleurd. Misschien zat er inderdaad geen autodak in, maar heb ik jarenlang gedagdroomd hoe het zou zijn dat er een autodak in zat. Dat open kon. Verfrissing, en uitzicht op het blauw en de wolken boven ons. Mijn werkelijkheid wordt prima, en in hoog detail, opgeslagen in die walnoot bovenaan mijn nekwervels. Maar dat is blijkbaar niet noodzakelijk de werkelijkheid van anderen.

Tijdens sommige gesprekken, zeker op terrassen, komt dat vreemde gevoel ook wel eens opborrelen. Dat mensen dingen serieus met mij bespreken. Mij voor een verstandig mens aanzien, waarmee te redeneren valt. Blijkbaar speel ik het spel overtuigend mee. Niet zelden weet ik daarna niets meer van hetgene dat besloten is, of heb ik het volstrekt verkeerd onthouden. Soms heb ik nog de tegenwoordigheid van geest om een notitie te maken tijdens het gesprek, en dat ook nog even af te stemmen met de ander. Dat heeft de kleinste foutkans. Vaak ben ik direct daarna weer afgeleid, bijvoorbeeld door passerend vrouwelijk schoon. Soms vind ik de notitie uren later terug tussen de bierviltjes en glazen op tafel: “Oh ja, dit mag ik niet vergeten.” Zelfs dat hardop zeggen is geen garantie.

Het ergste zijn de mensen die later zeggen dat ze je iets al eerder verteld hebben. Of nog erger, mensen – niet zelden vrouwen – die me begroeten en zeggen dat het laatst een heel gezellig gesprek was. Dan denk ik, oei. En bluf ik. Ik praat dan in vage termen mee, vis in haar reacties naar aanwijzingen. Over het eerdere gespreksonderwerp. Over haar identiteit. Over de locatie en het tijdstip. Over mijn mate van beschonkenheid. Al decennia kom ik hiermee weg. Zelf vind ik me steeds handelingsonbekwamer. Heb ik het gevoel dat er steeds minder informatie kloppend wordt opgeslagen. Ik droom mijn dagen weg. Het is nu dag, toch ? Ach, natuurlijk wel. Het is érgens dag. Zo gaan die dingen. Terwijl de bladeren, de foto’s, de dagen en herinneringen vergelen.

Tandvlees


Verhaal door René van DensenVrouwen met doorlopend ontbloot tandvlees, daar heb ik het moeilijk mee. Bedek dat nou toch, denk ik dan. Zelf ben ik van de minzame grinnikjes. Een schaterlach hoor je bij mij zelden. Of ik moet dronken zijn. Of ik, als ik dronken ben, veel tandvlees toon, weet ik niet. Zo ja, dan ligt dat echt aan de alcohol. Tandvlees is mijn ultieme taboe. Ik vind het verschrikkelijk bij een ander, en verberg angstvallig en beschaamd het mijne. Tandvlees is intiem. Het is gevoelig, het is sensueel, en nog belangrijker: mensen die doorlopend hun tandvlees tonen, komen mij enorm onintelligent over. Hetzelfde als mensen die de hele tijd hun bek open laten hangen. Alsof hun hersenen bij alledaags gebruik al extra koeling behoeven. Dus nee, vrouwen met klokrond schaamteloos tandvleesgekoketteer, daar blijf ik wars van. Dat verschrikkelijke tandvleesexhibitionisme.

Maar tegenover mij zit er toch weer een. Het zijn net katten: ontloop ze, en ze moeten per se op schoot. De tandvleesmevrouw probeert nog niet meteen op schoot te klimmen, eerst zet ze haar volle vleselijke verleiding in. Bij andere mannen werkt dit misschien. Of wellicht kunnen die daar om- of doorheen kijken. Wellicht denken die vooral: deze vrouw lacht, dus ze toont vriendelijkheid en toenaderbaarheid, ik kan mijn slag slaan. Ik trek een vies gezicht. Kan ik niks aan doen. Het tandvlees is enorm roze. Maar écht enorm roze. Het soort roze waar trainingspakken in gefabriceerd worden. Die je dan over straat ziet lopen en die je tot oversteken naar de andere stoep dwingen. En wegkijken. Ze heeft opvallend kleine tanden. Of misschien heeft ze normale tanden, maar is dat tandvlees gewoon zo groot.

Hoe meer ik probeer niet te kijken, hoe meer het tandvlees zich op mijn netvlies brandt. Er lopen rillingen over mijn rug. In gedachten zie ik speeksel en voedselrestjes er overheen sijpelen. Bacteriën krioelen. Bij een beetje zonneschijn liggen die microben zich waarschijnlijk al in te smeren met zonnecrème. Dit mens is een gevaar voor de hele mensheid. Ik durf er niks van te zeggen. Sterker, ik klem mijn lippen hard opeen. Bang dat ik het ook krijg.

Onvindbaar


Verhaal door René van DensenIk ben ineens onvindbaar. Zo was ik er. Zo was ik er niet meer. Ik heb overal gezocht maar vind niks van mezelf terug. Nog geen schim. Geen DNA-restje. Je zou er licht ongerust om kunnen worden, want het duurt nu al meer dan een dag. Straks blijf ik weg. Dat zou erg dol zijn. Maar vooralsnog ben ik niet weg, maar onvindbaar. Vroeger zei men in mijn ouderlijk huis: ‘kwijt kan niet’. Dus ik ben niet kwijt. Ik ben nog ergens. Dat moet haast wel. Maar ja, ga maar eens zoeken. Lastiger dan je denkt. Als je tenminste onvindbaar bent. En ik doe zelden half werk, dus ik ben direct volledig onvindbaar. Ga er maar aan staan. Zowel aan dat onvindbaar zijn, als vervolgens het zoeken. Ik kom mijn dag alvast wel weer door.

Een paar vrienden nemen hun telefoon op en al snel komen ze mee zoeken. We keren eerst het huis binnenstebuiten. Alles optillen, alle laden controleren, ook onder de deurmat zit ik niet. Minitieus wordt mijn tuin uitgekamd, maar ook daar blijk ik me niet te bevinden. Ik vind het wel lang duren, en zwaai met het lang duren in de lucht. Mijn vrienden kijken eens goed. Dat ben jij niet, zegt er eentje. Volgens mij is dat een het lang duren. Oh, zeg ik beteuterd, en plaats de het lang duren terug in de vrije natuur. Hij fladdert.

We krijgen er dorst van en drinken een biertje. Mijn vrienden zeggen dat ik waarschijnlijk vanzelf wel terugkom. Het is zomer, zeggen ze. Dan komt dit wel eens voor. Ik moet me niet te ongerust maken: waarschijnlijk ben ik gewoon een beetje op avontuur. Ik drink mijn bier en mis mezelf.

Piewpiewpiewfilm


Verhaal door René van DensenHet volgende programma is een piewpiewpiewfilm. Ik heb daar geen bezwaar tegen, een piewpiewpiewfilm op mijn beeldscherm. Je zou zelfs kunnen stellen dat als er tenminste een piewpiewpiewfilm op teevee is, ik de wereld een leukere plek vind. Dat, of een voetbalwedstrijd die het bekijken waardig is. De rest van de tijd is de teevee redelijk zinloos. Geef me echt maar een piewpiewpiewfilm of een goede balstrijd of het weerspiegelend zwart. Dan ben ik blij met het bakbeest van nutteloosheid.

Er valt post op de mat. Post is ook weer zoiets. Tenzij je iets besteld hebt, omdat de winkels niet handig waren, is de post zoiets dat vorige eeuw handig was. Meestal brengt het rekeningen. Gelukkig niet meer op maandag. De maandag is er leuker op geworden sinds ze daarmee stopten. De dinsdag is iets kwijtgeraakt. Maar gelukkig heeft nog niemand een liedje geschreven over dinsdag. Komt wel. Geef mensen genoeg tijd en op elke dag die genoeg stoort komt een lied. Ze zingen het vrolijk en graag want die dag wordt kassa.

Ondertussen speelt de piewpiewpiewfilm maar voort. De piewpiewpiewfilm heeft een heleboel piewpiew. De ene man doet piew, de andere man doet piew. Zo vliegen de piews heen en terug, zoals dat hoort in een piewpiewpiewfilm. Iemand neemt dekking. Jamaarho. We gaan geen dekking nemen in de piewpiewpiewfilm. Je moet een realistisch risico lopen om gepiewpiewd te worden, anders slaat de piewpiewpiewfilm nergens op. In het pad van de piewpiew vluchten dus, mensen. Hoppakee. Anders had je net zo goed in een romkom kunnen zitten. Je zit in een piewpiewpiewfilm. Gedraag je ernaar.

Ventilator


Verhaal door René van DensenIk wou alleen maar een ventilator. Een goedkope. Het wordt nog meer zomer deze zomer, en mijn vorige goedkope ventilator is op. Het eerste zomerslachtoffer. Dus ik loop de goedkopespullenwinkelketenwinkel binnen. Even, éven, een ventilator halen. Dat valt vies tegen. Sinds mijn zware concentratieproblemen vorig jaar begonnen, vind ik niet alles meer op dezelfde plek als waar ze horen te staan. Een beetje alsof het universum stukjes mist. Dat is natuurlijk niet zo: ik mis stukjes. Het universum is er nog best okee aan toe. Dat gaat mij wel overleven. Garantie afsluiten niet nodig.

Ik loop rond en rond in de winkel maar ik zie niet wat ik zoek. Geen ventilator. Geen ventilator ? Dat kan niet, beslis ik, en ik loop nog een rondje. De verschrikkelijke muziek schettert rechtstreeks mijn kop in. Een of andere Nederlandstalige rapper met een zoveelste gemakzuchtig, inhoudsloos liedje. Ik begin me er dusdanig aan te storen, dat de verkoopboodschap die het riedeltje onderbreekt, aanvankelijk welkom is. Maar dan zijn er plots ook jengelende kinderen. Een paar maar, maar ze zijn luid. Ze gillen en maken allemaal felle, onvoorspelbare geluiden. De hoek van de winkel waar ze niet zijn en waar ik heenvlucht, staat dan weer vol met mensen met een heel plat, lokaal accent. Ook erg.

Ik probeer me te concentreren. Ventilator, ventilator. Deze hoek van de winkel is de verkeerde. Nergens een ventilator. Maar de kindergeluiden worden luider. En talrijker. Ik durf niet te kijken. De accentmensen kijken wel. Hun ogen worden groter. Ik draai me om. De kinderen vormen inmiddels één grote, dreigende muur die op onze hoek van de winkel af komt. Hun onvoorspelbare geluiden vormen inmiddels een onheilspellende geluidenbrij. Hoog torent de kindermuur nu al boven ons uit. De kinderen kijken heel sinister. Voor hen uit blijkt de rapper te lopen. Hij brult zijn teksten agressief naar ons toe, in een microfoon die hij scheef ondersteboven houdt. Hij zwaait heel breed met zijn vrije arm.

Ik wou alleen maar een ventilator.

De dagen


Verhaal door René van DensenDagen dat je je poriën voelt jeuken. Dat elk woord stroperig uit je vingers druipt. Dat zelfs een kogel niet wil opschieten. De dagen dat de wereld bevolkt lijkt met trage mossels en andere bejaarden die allemaal tegelijkertijd in je weg gaan rijden of lopen. Dat je er niet aan zou moeten denken dat je ooit weer alcohol consumeert. De dagen dat de kat enthousiast miauwend binnen komt rennen en het je totale zelfbeheersing kost om haar geen aframmeling te geven. Ze merkt er natuurlijk niks van. Het is maar een gevoel, een gedachte. Geen daad.

Natuurlijk belijd je uiteindelijk zulke dagen in stilte. In lichte schaamte zelfs. Je hebt het helemaal zelf gedaan. Wéér. Weer ging je te ver. Sukkel. Weer dronk je ver voorbij je limiet. Je leert het nooit. Nee, kom niet aan met je ‘het was gezellig’. Je hebt weer je eigen grenzen niet erkend, herkend, je hebt ze grofweg gemist. Mijlenver gemist. Als je eigen limieten een verkiezing waren, was je nu Miss Universe. Nee, Miss Next Universe. Hoé je er telkens weer in slaagt jezelf zo de puinhoop in te zuipen, ik heb werkelijk geen idee. Maar het is een talentje hoor. Applaus.

En daar lig je nu. Je ontbijt piept in de magnetron. Het piept nog eens, even later. “Heb je me gehoord ? Het eten is klaar en zo. Ik zeg het maar.” En nog eens. “Hee, voor mij is het niet relevant he, maar dat eten van je is warm. Het wordt steeds minder warm.” En nog eens. “joehoe, kom je het nog halen ? Je mag het evenzogoed laten liggen hoor, kan mij echt niet schelen. Maar eh, waarom heb je me dan überhaupt dit laten opwarmen ?” En nog eens. “Pieperdepiep. Is daar iemand ? Is er nog iemand thuis ? Ben ik helemaal alleen ? Ik vind dit maar eng. HELP !” En nog eens.

Mijn Boze Vriend


Verhaal door René van DensenU heeft er ongetwijfeld ook wel eentje, maar deze is helemaal van mij. Mijn Boze Vriend. Misschien wil hij ook met u nog wel vriendjes worden, maar dat betwijfel ik. Mijn Boze Vriend legt niet veel contacten. Hij walgt van vrijwel alle mensen die hij nog niet kent. Heilig is hij ervan overtuigd dat ze de moeite niet waard kunnen zijn. Anders had hij ze inmiddels wel onder zijn schaarse vrienden gevoegd. Er is een reden dat hij u niet kent, en dat ligt helemaal aan u. Vindt mijn Boze Vriend. Hij veracht u, ronduit. Bovendien zal u waarschijnlijk wel stinken. Of geld lenen en nooit meer terugbetalen. Mijn Boze Vriend wil niets met u te maken hebben. U bent allemaal hetzelfde.

Kwaad staart hij om zich heen, naast me op het terras. Van de week was hij nog boos op een voetbalwedstrijd, maar in feite deugt het hele toernooi, sterker, het hele spél niet, vindt hij. Ik en mijn Boze Vriend zitten in de zon en hij weet alvast zeker dat we verschrikkelijke huidkanker zullen krijgen. Het bier is ook niet de juiste temperatuur. En ik had van hem moeten controleren of ik wel genoeg wisselgeld kreeg. Ik ben echt superstom, vindt mijn Boze Vriend. Ik zou meer moeten doen zoals hij. Nu zijn mijn Boze Vriend en ik al zoveel jaar vrienden, en nog heb ik niet door hoe het moet. Mijn Boze vriend wordt wel een beetje moedeloos van me. Ik ben een ronduit hopeloos geval, zegt mijn Boze Vriend.

Dan, heel even, klaart het gezicht van mijn Boze Vriend op. Een opluchting, neigend naar blijdschap, strekt zich uit over zijn gelaat. Het rimpelt sierlijk alle ingesleten kwaadheid weg. Ik zie het verbaasd gebeuren. Mijn Boze Vriend stráált. Ik kijk mijn ogen uit in dit ene, volslagen unieke moment, en vraag me af waar deze historische euforie vandaan komt. Lang hoef ik niet te wachten op het antwoord. Mijn Boze Vriend laat een heel trage, hard toeterende scheet. Even blijft hij in zijn opluchting hangen. Dan wuift hij de lucht weg. Dat was ik niet, zegt mijn Boze Vriend. Dat was u.

Geef maar toe

  • Ja, sorry. Bonen in tomatensaus. (50%, 2 Votes)
  • Nee, u bent abuis. Het was mijn hond. (50%, 2 Votes)

Total Voters: 3

Aan het laden ... Aan het laden ...

Juichloze dag

No Cheer Today


Onwennig loop ik door het huis. Het gemis kluift aan mijn poriën. De kater overigens ook. De juich stroomt nog door mijn bloed, maar vandaag is een juichloze dag. No cheer today. Ik pluk enveloppen uit mijn brievenvak. Ze bevatten rekeningen. De enveloppen zijn geopend, de inhoud is bekeken en daarna terug in de envelop gestoken. Er ligt een stapeltje. Ik voel me toch al kut, dus dan maar wat geld aan de graaiers geven. Met moeite vind ik een pen en begin ik handtekeningen te zetten. Ze schieten in allerlei richtingen het handtekeningvakje uit en lijken in niets op mijn normale handtekening. Deze kater gaat mij geld besparen. Zo toch dit stapeltje maar even posten. Kijken of de bank erin trapt.

Er zit een oud mannetje op het bankje dat ik passeer. Hij staart voor zich uit. Hij ademt, maar daar heb je het wel mee gehad. Ik slof naar de brievenbus maar onderweg terug besluit ik op hetzelfde bankje te gaan zitten. De juichloze dag maakt mijn ledematen zwaar. Ik ontwen. Door het kijkgedrag van mijn huisgenoot heb ik heel wat juichmomenten voor de kiezen gehad. Passief ben ik enorm verwend de afgelopen weken. Maar vandaag is er geen juich. We hebben een dagje vrij van het juichen, maar mij zint het niet. Ik staar in de richting waar ook de pupillen van het bankmannetje heen priemen.

De fietsende moederkloek met haar blonde kind schrikt zich kapot als ik haar plots toejuich. Ik moedig haar aan en schreeuw de longen uit mijn lijf. Ga, ga, ja goed zo, en nou dóór ! Dan zie ik een man zijn hond uitlaten. Wat een káns, roep ik, tussendoor, ja, nu hurken, jaaaaaaaaaaaaaaaaa ! Ik juich de wolken toe dat ze lumineus overdrijven. Wat een hemelbezit ! Ze overheersen het blauw alsof het moeiteloos gaat ! En die boom daar ! Perfect in positie, wat een klasse, wat een professionaliteit ! Er ligt ergens een gebruikte condoom. Ook die juich ik toe. Ik gil en scandeer naar de stoeptegels, naar de vlindertjes, naar een plasje regenwater. Je kunt me wat met je juichloze dag ! Ik wil elke dag juichen alsof er geen morgen en spijt meer op zal volgen. Ook het oude mannetje juich ik toe. Hij ademt en staart. En dat doet hij weer-ga-loos.