Het is zo’n lieve jongen als hij slaapt

Enorm


Verhaal door René van DensenIk kom, in feite, uit een enorme familie. Twee na-oorlogse werpingen aan beide kanten. In Katholiek Brabant. Dus er werd flink geworpen, want je wist nooit hoe weinig ervan zouden overleven. En dat zijn dus nog maar de broers en zussen van mijn ouders. Vervolgens gaat iedereen netjes aan de twee punt vier kindjes, uiteraard. Gevolg: ik weet zelf allang alle namen niet meer van wie er familie van me zijn.

Soms lijkt het me heerlijk als ik uit een kleine familie zou komen. Liefst zo’n heel koude, in zo’n oud huis, die thee drinken met de pink omhoog. Dat je dan geen liefde krijgt en geen kapriolen mag uithalen. Manieren leert, zodat je je later in de juiste milieus kunt bewegen.

Ik kwam zelden zonder vieze kleren thuis. Mijn jongere broer trouwens ook niet. Achteraf gezien voel ik me heel schuldig naar de planeet toe, want er is flink wat fosfaat aan ons verspild. En manieren hebben we al helemaal niet geleerd. Ja, kauwen met je mond dicht, en netjes vragen om het zout. Dat soort dingen. Waar je niks aan hebt als je lekker alleen woont met een poes. Die hoef ik niet te vragen het zout door te geven. Dus eet ik tegenwoordig met een bord op mijn buik op de bank. En zo heel af en toe, als ik me dwars voel, kauw ik met de mond open.

Ondertussen ontvang ik met regelmaat updates over mijn familie. Want die dozijnen aan mensjes, die zitten blijkbaar ook niet stil. Allemaal zijn die dingetjes met hun levens aan het doen. Heel goed natuurlijk, maar voor iemand die een jaar lang al amper een boodschappenlijstje kon onthouden, een tikje lastig. Ik luister dan ook altijd maar half, als mijn moeder me bijpraat. Die woont nu samen met die. Die heeft nu een baan daar. Die is op vakantie daarzo ergens. Die is aan een studie begonnen. Knikken, hmm-hmm zeggen en bedachtzaam van je koffie slurpen.

In zo’n enorme familie zou het handig zijn als mensen gewoon een tijdje niks veranderen. Niks doén. Gewoon even zo blijven zoals je was. Dan valt het te behappen. Geen gekke veranderingen plegen of volwassen worden of een vak leren of meer van die zotte toestanden. En al helemáál geen nieuwe mensen erbij nemen. Geen geliefden, geen kindjes, de boot is vol !

Mijn moeder geniet er echter met volle teugen van, wat ze allemaal doen, en dat bijhouden. Ze heeft ook zo’n lijst die ze rondstuurt, met alle adressen en telefoonnummers enzovoorts. En regelmatig krijg ik de nieuwe verhalen. Het zijn epische ontwikkelingen, natuurlijk, van al die mensen die ik kende toen ik nog thuis woonde. Maar het is zo veel: het lijkt verdorie wel Tolstoi. Niet. Te. Doen.

Mijn eigen shit overzien, dat lukt nog net. Ik schuifel naar de keuken en maak een thee. Dan ga ik met keurig rechte rug op de bank zitten en drink met de pink omhoog.

Peinzingen in een protestmars


Verhaal door René van Densen

  • Er zijn verdomd weinig mensen in deze protestmars. In feite maar goed dat ik ook meeloop. Het schéélt zowaar wel.
  • Blaffende hondjes. Worden helemaal gek van ons dreunend gedrum.
  • Shit, een cameraman. Even achter die man voor mij schuilen. Mijn hoed zullen ze wel in beeld hebben, vrees ik.
  • Arrogant kijkende (duur geklede) jongeren bij een hip terras, kijken alsof we idiote fossielen uit een gesticht voor archaïsche en volledig achterhaalde menstypen zijn.
  • Mijn hand begint te gloeien. Waarom heb ik ook niks beters meegebracht dan een leeg flesje om mee te trommelen ? Stom, stom.
  • Rappapappaa pappapapaa paa paa paa. Rappapappaa pappapapaa paa paa paa.
  • Stom dat ik geen spandoek wou dragen. Lafaard. Met je flesje. Beetje doen alsof je mee protesteert. Faker.
  • Welke beelden zouden het nieuws halen ? Wedden dat ik weer volledig in beeld sta. Elk fokking protest schijnt dat te moeten: hoppaboem, René in beeld. Gedoe.
  • Goh, ik wist niet dat hier nu een nieuwe winkel zat.
  • Dat meisje naast mij heeft verdomd afleidende borstjes eigenlijk. Focus, René, focus.
  • Rappapappaa pappapapaa paa paa paa. Rappapappaa pappapapaa paa paa paa.
  • Roze bunnymeisjes op het terras, een hele meute. Vrijgezellenavond zeker.
  • Dat accordeonmuziekje gaat de komende acht dagen mijn kop niet meer uit.
  • Gelukkig nog geen bekenden gezien.
  • Shit, ik ben de maat kwijt. Doen alsof, pokerface. Even luisteren. Oh ja, zo ging het. Rappapappaa pappapapaa paa paa paa.
  • Hee, de bunnymeisjes hebben achteraan de meute bijgesloten en zingen iets luidkeels door onze dreun heen. Geweldig !
  • Waar protesteren we ook alweer tegen ? Oh ja. Armoede.
  • Jonge man op terras kijkt bewonderend, met een blik alsof hij eigenlijk mee zou moeten protesteren maar toch maar niet.
  • Mijn poten doen zeer. Niet zeuren, René. Rappapaa rapa eh. Bam bam bam.
  • Wat een types ook in deze optocht. Ik pas er prima tussen. Een paar dozijn dorpsgekken.
  • Jammer dat dat flesje leeg is, ik begin verrekkes dorst te krijgen eigenlijk.
  • Meewarige blik van een bovenmodaal geklede man, die het zo te zien wel een goede zaak vindt dat we protesteren, maar er ook meteen een trieste hopeloosheid in ziet.
  • Kindjes. Juichende kindjes. Fluitende en meeklappende kindjes. En dan weer verder met wat ze aan het doen zijn.
  • Rappapappaa pappapapaa paa paa paa. We zijn al minstens een uur aan het trommelen. Wat een monotone boel.
  • De bunnymeisjes zijn zo te horen allang weer weg. Ach ja.
  • Iemand zegt iets tegen me. Ik raak helemaal uit mijn ritme en antwoord eerst. Daarna terug trommelen.
  • Grote Smurf, is het nog ver ? Er was ons soep beloofd.

Blik in de beerput


Verhaal door René van DensenMeestal blijf ik er ver bij weg, maar zo af en toe, wellicht uit masochistische neigingen, moet ik toch een blik in de beerput werpen. Het is een fascinerend verschijnsel, zo’n beerput. De lucht alleen al die in je gezicht slaat, is nergens mee te vergelijken. Heel warm, vooral. Je huid tintelt. Toch voelt iedere laatste porie dat dit geen gezonde zeebries is.

In de beerput spartelen mensen. Ooit heb ik me wel eens afgevraagd of ik de mensen uit de beerput moest helpen. Maar de mensen zijn graag in de beerput. De beerput is hun hele leven. Ze gooien handenvol stront naar elkaar, en heffen daarna wanhopig hun armen ten hemel en roepen op hoge toon dat iedereen hén moet hebben. En dan pakken ze weer wat stront en wordt er nog een keer gegooid.

Soms ga ik er wel eens bij zitten en trek ik een biertje open. Een sigaret durf ik niet aan te steken. De beerput is licht ontvlambaar. Het zou zonde zijn om de beerput in lichterlaaie te zetten: waar moeten de beerputmensen dan heen ?

Toch heeft het iets tragisch. De beerputmensen menen echt dat de beerput hun totale universum is. Je kunt ze niet van iets anders overtuigen. De mest die ze smijten, en de kak die ze ontvangen, dat hun wereld. Zo zit de wereld in elkaar. Alles is bruin en stinkt en er dient mee gegooid te worden.

Ik ben snel afgeleid. Er is maar één voorbijfladderend vlindertje nodig en ik loop alweer weg van de beerput. Volgens mij hebben de beerputmensen mij ook helemaal niet nodig. Ik betwijfel zelfs of ze verschil merken tussen of ik naar hun faecalisch feestje kijk, of niet. Zonder mij gaat het ook allemaal gewoon door.

De vlinder volgend, kom ik niet zelden uit op een zonovergoten terras, waar ik vrienden tref. We lachen en praten over de luchtige dingen in het leven. Meestal ben ik de beerput in luttele seconden alweer vergeten.

Rapper


Verhaal door René van DensenIk zou best een rapper willen zijn in een puriteins land. Amerika of zo. Waar ze piepjes of stiltes inlassen wanneer je woorden zegt die je niet hoort te zeggen. Alsof er woorden bestaan die je niet hoort te zeggen. Maar sommige woorden dienen blijkbaar vooral niet gehoord te worden. En daarom mag je ze niet zeggen.

De woorden mogen niet gehoord worden omdat mensen er aanstoot aan nemen. Niet alle mensen. Maar sommige. Om de sommige mensen te ontzien, wordt voor alle mensen het woord verwijderd. Je weet immers nooit welke van de luisteraars toevallig een sommig mens is. Dat kun je niet zien. Door de TV heen. Ja, met de nieuwe slimme TV’s wel. Maar die heeft niet iedereen.

Als ik een rapper was in een puriteins land, schreef ik nummers met enkel onwelvoeglijke woorden. Dan werd ik uitgenodigd op een of andere praatshow. En dan deed ik mijn nummer. In volledige stilte. Beatje eronder. Zwaaien met de armen en kettingen. Glanzende zonnebril. Top act. En superveilig. Niemand kan aanstoot nemen.

Al snel ben ik een hit. De stille versies van mijn uitdagende, maatschappijkritische raps vliegen de platenzaken uit. Mensen brullen in volslagen stilte mijn gecensureerde teksten mee. En dan doe ik een commercial voor keelpastilles. In pantomime.

Ik ben, ik heb, weet ik het


Verhaal door René van DensenHet is superirritant, want nog altijd niet voorbij: ik ben een burnout. Of héb ik een burnout ? De literatuur over mijn ziekte – want dat schijnt het te zijn – loopt op dat punt nogal uiteen.

Héb ik een burnout ? Ja, zo ver ben ik nu wel. Na de ellende in het begin die me keihard met de neus op de feiten drukte. Het is verschrikkelijk om te hebben, want je hoort er schamper over te doen. ‘Van een beetje stress is nog niemand kapot gegaan,’ hoor ik mezelf meermalen in mijn leven denken en zeggen. Daar leefde ik ook naar. Ik ben een kind van mijn wereld.

Je kunt het ook niet zien. Ik loop, ik praat, ik fiets. Een tijdje terug werkte ik ook weer. Het ging niet van harte, en mijn energiepeil van vroeger komt wellicht nooit meer terug. Maar men ziet mij lopen, praten, fietsen, werken. Dus ik ben niet ziek. Men ziet niet hoe ik daarna kapót op de bank lig en minimaal een paar uur echt niets meer kan doen.

Men ziet ook niet hoe ik in het begin een paar dagen zo goed als full-time plat lag. Hoe ik paniekaanvallen kreeg, hartkloppingen, hyperventilatie. Hoe ik constant moe en verward was, niet meer wist wat boven of onder was. Hoe ik worstelde grip terug op mezelf en mijn leven te krijgen.

Ik was immers niet ziek, in de spiegel zag ik niks mis. Geen been in het gips of doorbloed verband of reusachtige blauwe plekken. Ik hád geen burnout, dat kon niet. Op mijn leeftijd, notabene. Verman jezelf, sukkel.

Dan zegt de dokter het. En de waarheid geeft je een mokerslag in je smoel. Even zitten. Alles draait. Dat deed het al: je kon geen drie dingen onthouden en alles moest je opschrijven. Zo simpel mogelijk ook, want veel informatie bij elkaar, dat ging voor je ogen dansen. Wirwar. Chaos. Niet te overzien.

Boodschappen deed je te voet. Je filters werken niet. Alle kleuren, geuren, geluiden, impressies, gevoelens, verwijten, twijfels, alles raast je kop binnen en stormt daar je zorgvuldig aangelegde infrastructuur kapot. Weg huizen, steden, torens, snelwegen. De supermarkt hou je maar een paar minuten vol, want alle felle kleurenprikkels doen je duizelen.

En zo zit je, je ogen gesloten, voor het rek met coffeepads. Je zag het niet meer. Één pakje coffeepads, voor je huisgenoot. Merk opgeschreven en alles. Maar er zijn miljoénen coffeepads. Een universum aan coffeepads. Je wéét, ergens in die kopstorm: het is amper één rek. Concentreer. Zoek. Kalm. Maak je niet gek.

Gelukkig heb je cash bij je, want behalve die drie items op de kassaband, zou je PIN-code onthouden nu echt teveel zijn. Een kind huilt aan de andere kant van de winkel. Alsof Spinal Tap een concert op je trommelvlies houdt. Versterker op 11.

Bén ik een burnout ? Dat zou suggereren dat het mijn persoonlijkheid herdefiniëert. Misschien wel, ja. In dit ruime jaar heb ik het gevoel een ander mens te zijn geworden. Ook dat kan weer niemand zien, van buiten.

Sommige vrienden, die het niet begrijpen, denken dat ik me aanstel. Dat het een pose is. Ik ga gelaten met alles om. Ook het feit dat ik moeite heb werk te vinden. Hoewel ik allang weer kan werken. Niet alles is terug, maar werken kan ik bijna een half jaar alweer. Dat vormt gelukkig geen probleem meer.

Mijn dag wordt actiever ingericht dan je in mijn verhalen zou denken. Sowieso schrijf ik al een dagelijks verhaal. Elke dag. Één weekje overgeslagen. Vakantie. Mocht wel een keer. Dan solliciteer ik. Ik solliciteer me suf. Dan doe ik huishoudelijke taken. Of klusjes voor vrienden. Ik schrijf gedichten. Zo af en toe treed ik op (dat is ook niet meer hetzelfde).

Ik bezoek mijn vrienden. Ik werk aan mijn fiets. Ik bereid me voor op de verhuizing, zodra ik mijn woning uit moet (duurt niet heel lang meer). Heb steeds minder spullen om te verhuizen. Of ben ik steeds minder spullen ? Ik probeer een plan te hebben voor wanneer dat zover is. Echt, ik doe mijn best.

Ben ik een burnout, héb ik een burnout, weet ik het. Ik zit met een burnout en we hebben goede gesprekken. In alle rust. Hij leert me sterker worden. Ik respecteer, op mijn beurt, dat hij er is. Zo ontdekken we, in feite, wie ik nu écht ben. Geen maskers, geen maatschappelijke druk, aangepraatte conventies. Het eerlijke spiegelbeeld.

Samen komen we er wel. Dag na dag. Wáár, dat is het avontuur. En hopelijk valt dan de rest ook vroeg of laat weer op z’n plek terug.

Handdoek


Verhaal door René van DensenOp sommige ochtenden begraaf ik mijn hoofd in een handdoek. Dat moet dan liefst geen záchte handdoek zijn, maar zo eentje die al tachtigduizend keer gewassen is. Een handdoek van schuurpapier-maché, zogezegd. Waarvan je elke vezel over je gezichtshuid voelt schrapen. Ik steek mijn neus er diep in en sluit mijn ogen.

Zo verbeeld ik me dat ik net de zee uit ben komen rennen, en mijn gezicht afdroog. De zon op mijn altijd verblindend witte, vadsige huid. Al dat ruwe geschraap, dat is van het strandzand natuurlijk. Hoort erbij. Je wordt hier nooit echt droog of schoon, want alles wat droogt, gaat wel weer zweten.

Je hebt ook nooit iets leuks bij je om te doen. Een of andere suffe plastic bal. Zo’n ding wat zelfs goedkoop aanvoélt. Of een of ander felgekleurd drijfding voor op het water. Een boek dat je thuis óók niet uitlas. En overal voel je ondertussen zand prikken.

Natuurlijk is het er stervensdruk, op dat strand. Vettige, zweterige lijven overal. Wanstaltig ontkleed. En de dunne lapjes parachutestof die ze wel dragen, zouden zelfs een kleurenblinde pijn aan de ogen doen. Allemaal mond open. Als vissen op het droge. Zo dom en herkauwig mogelijk voor zich uitstarend.

Heen zaten ze natuurlijk in zo’n volbepakte familieauto. Met misschien wel een witte boot er bovenop, die teveel moeite was, eigenlijk, om helemaal mee het strand op te slepen. Het leek zo’n goed idee toen ze vertrokken. En nu zitten ze hier, net als ik. Eigenlijk te hopen dat ze hier niet waren.

En ik begraaf mijn gezicht nog wat dieper. Dan open ik mijn ogen en haal de handdoek weg. Gelukkig, ik ben gewoon thuis. En het is lekker grauw herfstweer buiten. Geen enkel excuus om op een strand te gaan zitten. Heerlijk.

Niks


Verhaal door René van DensenEen hele week. Een hele week even lekker niks. Dat gaat natuurlijk niet lukken, dat snapt iedereen die dat wel eens geprobeerd heeft. Maar toch ga ik een poging wagen. Althans: ik zoek natuurlijk ook nog steeds werk. En het huishouden verdient ook wat aandacht. En eigenlijk moet mijn fiets een grondig- nee, nee, nee, kijk, daar ga je al.

Demonstratief ga ik op de bank liggen met mijn armen gevouwen. Ik beweeg niet. Is dit wellicht niets ? Hoe weet je of je niets aan het doen bent ? Wat telt er in feite als ‘doen’ ? Mijn hart klopt en mijn haren en nagels groeien. Ik adem. Zijn dat allemaal dingen die ik doe ? Want dan ben ik op dit moment superdruk bezig. Bloed raast door mijn aderen. Mijn maag knort. Ik moet gapen. Met dit alles heb ik het potverdorie maar druk.

Het is om gek van te worden. Binnenkort neem ik even vakantie van al dat niksdoen. Want zelfs erover nadenken is vermoeiend.

Nacht


Verhaal door René van DensenDe dag is er om van te genieten. Dat heb ik ook gedaan. Onverwacht kwam een goede vriend – wat zeg ik, een pennebroeder – langs. De zon bakte de herfst bruin en we blaakten in volle teugen. Biertje, paar peuken, vrolijkheid en vergeten zorgen. Vlinders die fladderen alsof het pas lente is. Het is een dag dat ik niet rouwig ben dat ik niet aan een bureau onder TL-licht zit te zwoegen. En als alles toch vroeg of laat naar de kloten gaat, heb ik er niks van gemerkt. We hebben zo weinig dagen voor ze op zijn, dus een goeie mag tellen voor tien.

Dan volgt, zo goed als onvermijdelijk, de nacht. De stralendblauwe lucht verwarmt nu dichters en lanterfanters aan de andere kant van de planeet. Ik hou van de nacht, meer dan van de dag. Maar vanavond is hij heel stil. Een goed teken. Zo af en toe is de dag beter dan de nacht zal zijn. Het is zeldzaam, en waard om bij stil te staan. Ik lig stil op bed en staar naar mijn plafond. Wat moet je met zo’n verbleekte nacht ? Er zoemt een mug, maar dat vergeef ik haar. Tegen me aangekruld ligt mijn poes te spinnen. Ik wil niet bewegen. Dus drink mijn bloed, medeplaneetbewoner. De jeuk mag. Voor een keertje.

Ik vraag me stil af hoeveel dagen ik nog mag zien. Fijn dat we dat niet vooraf weten. Het zou druk zetten op de invulling ervan, en dat kunnen we zelf al prima af zonder deadline. Ook de komende dagen heb ik weer zat aan mijn kop. Ik wil het nu nog even stil houden, maar de toekomst kruipt alweer binnen. Morgen dat ene, en dat andere, en vooral niet vergeten te, enzovoorts. Geïrriteerd probeer ik de voorbije dag terug op mijn huid en in mijn hoofd te voelen. Maar het lukt niet meer. Mijn kat draait zich om en legt zich met haar rug naar mij toe. Ik zucht en klik het licht aan. Zo dan maar wat slapen, en dan weer een nieuwe dag aanvangen. Even die mug zoeken.

Cocon


Verhaal door René van DensenWaarom, waaróm ben ik hierheen gekomen ? Ik haat deze plek. In feite ben ik nog liever dood dan dat ik hier ben. En het is zo verschrikkelijk druk. Ik sterf van de hitte, van al die lijven. Niet over nadenken. Niet over dat die hitte cumulatieve lichaamswarmte is, met vettige en zweterige huiden, compleet met meeëters en eventueel besmettelijke ziektes, compleet met jeukerige…. Juist, niet over nadenken zei ik al, slimpie. Wat maakt het uit wat voor ongedierte er misschien tussen die talg en dat zweet aan het smullen is ?

Het is ook echt niet leuk. De vorige spreker was aardig, en er komen er nog wel een paar die ik eigenlijk ook wil horen. Althans, wil, wil. In feite zou ik nu een Renévormig gat in de muur willen vluchten. Ik zit verdomme te rillen en beven als een rietje. Dit gaat niet oke. Al zeker elf maanden niet zo’n heftige terugval gehad. Ademen, jongeman. En adem tellen. Rustig worden. Niet denken aan de onrust in je kop en hart, gewoon de adem voor de geest halen. Jezus, ik heb hartkloppingen en al. Ook is er geen porie waar op dit moment geen angstzweet uitbarst. Niks proberen te laten merken. Anders krijg je weer lastige vragen. Het duurt niet lang meer. Althans, hoe lang duurt het nog ?

Vooruit, trek jezelf even terug in jezelf. Maak van jezelf een cocon voor je ziel. Niet om iets anders te worden, maar om je even veilig te verstoppen. Om te krimpen. In een enorme Renéjas. Miniscuul word ik. Even stoppen de hartkloppingen en poriën. Het duurt niet lang. De cocon faalt. Ik zit terug in mijn eigen jas, zonder mezelf vol te kunnen houden. Ik snak naar wat buitenlucht, naar een beetje adem. Het is zo allejezus druk hier ook. En ik haat deze plek.

Sekte


Verhaal door René van Densen“Het is wel een beetje een sekte hoor,” zegt de mevrouw op het feestje. Ze heeft het over mijn vriendengroep. Elke donderdag, althans, de meeste donderdagen, komen wij bijeen op het terras. Even lekker ‘onszelf zijn’. Iedereen die onze groep kent, vindt ons maar rare jongens, maar wij vermaken ons er goed bij. De mevrouw in kwestie was er eens bij en wist niet hoe vlug ze weg moest gaan. Volgens mij lag dat gevoel puur bij haar, maar ik kan me vergissen. Voor mij hoefde ze alvast niet weg. Voor mij hoeft niemand weg.

We vragen niet veel van de leden van ons groepje. Jezelf zijn, vooral. En je niet beter voelen dan een ander. En gewoon je eigen biertjes betalen. En een beetje interessant zijn. Ja oke, we offeren af en toe ook eens een maagd, dus je moet wel tegen bloed kunnen. En hoe sneller je onze psalmenbundel uit je hoofd leert, hoe eerder we je kunnen initiëren in De Waarheid. Dat allemaal natuurlijk wel. Ook wordt het enorm op prijs gesteld als de jaarlijkse contributie bijtijds voldaan wordt. Betalingsachterstanden leiden tot vervelende situaties. We gaan niet metéén benen breken, maar het beste is om er niet achter te komen wat er gebeurt.

Dat valt volgens mij allemaal reuze mee. Dus om ons nu een sekte te noemen, pfff. Dat valt reuze mee. Dat bloed was je achteraf zó weer uit je kleren. En het is toch verdorie gewoon gezéllig.