Spiegelbeeld


Verhaal door René van DensenMijn spiegelbeeld durft me niet aan te kijken. Stil poetsen we onze tanden. Ik probeer me van hem niks aan te trekken. Als hij iets te zeggen heeft, dan hoor ik het wel. Ik maak me drukker over dat de tandpasta bijna op is. Ik twijfel of het de moeite is om nieuwe te halen. Op mijn slaapkamer staan de verhuisdozen opgestapeld en er moeten er nog een aantal vol.

Mijn spiegelbeeld is een rare snuiter. Ten eerste woont hij alleen in de badkamer. Nergens anders in huis zie je ‘m. Wie woont er nu in een badkamer ? Gekkie. En dan staat hij er ook nog eens vaak half naakt, met ongekamd haar. Of met bovenlijf gekleed maar nog geen broek aan. Mijn spiegelbeeld is een slonzige aap. Ik kijk toe hoe de tandpasta op zijn borsthaar spettert. Aan de andere kant van de spiegel merkt hij helemaal niks.

Ik vraag me af hoe vaak mijn spiegelbeeld zijn moeder belt. Waarschijnlijk net zo weinig als ik. En zou hij zijn leven al net zo slecht voor elkaar hebben ? Moet haast wel. Ik weet het niet. Nooit praat ik met mijn spiegelbeeld. Zelfs geen goedemorgen of hallo hoe is het. Geen knikje als erkenning van zijn bestaan. Ik gun dit vreemden wel. Maar mijn spiegelbeeld niet.

Toch jammer. Even vraag ik me af of anderen een betere band met hun spiegelbeeld hebben. Gaat toch eventjes heel je leven met je mee op. De omhoogs en de omlaags, zogezegd. Hij is overal bij. Maar niet de mijne. Die woont enkel in de badkamer en houdt zich overal buiten. Maar goed ook: ik maak er al genoeg een janboel van zonder zijn hulp.

Jakkeren


Verhaal door René van DensenIk moet jakkeren, ik voel het in mijn bloed. Razen over de velden en loeien door de wolken. Ik moet hagelen en donderen tot het de aardkloot duizelt. De nieuwe tijdsperiode is aangebroken en ik probeer de energie vast te houden die ik voel borrelen. Het moet ergens heen, het moet eruit. Schreeuwend als een natuurramp wil ik denderen achter wegvluchtende volkeren aan. Maar vooral moet ik jakkeren. De jakkernood is hoog.

Maar dat gaat zomaar niet, zegt het luchtruim mij. We begrijpen best dat u wilt jakkeren, maar we willen allemaal wel jakkeren, meneer. Zou een mooie boel worden als iedereen er maar op los jakkerde. Dat zou een flinkje jakkerjanboel worden. Dat begrijpt u toch zelf wel, meneer. Als u nu een beetje briest, anders. En als het kan in de briesrij. Tussen de andere briezers. Dat lijkt er wat meer op. Zo houden we het hier overzichtelijk en gezellig, meneer.

Maar ik wil en kan niet briesen of briezen. Ik ben geen briezer. Met jakkerrood in mijn ogen kijk ik het luchtruim aan. Het luchtruim schrikt een beetje. Schudt wat met zijn paperassen. Kucht eens. Kijkt rond. Buigt dan samenzweerderig naar me toe. Ik begrijp het wel hoor, meneer, zegt het luchtruim. Ik wou ook eigenlijk veel liever eens flink jakkeren. Maar ja, we mogen niet, he, meneer. Strenge sancties. Sterker, eigenlijk had ik graag gehoosd. Of gesneeuwstormd. Maar dat kunnen we helaas op onze buik schrijven.

Misschien heb ik wel een dagje miezeren voor u in de aanbieding, kijkt hij in zijn map. Of anders een middagje kwakkelen ? Ik moet jakkeren ! roep ik hem toe. Dat kan hier niet, zegt het luchtruim stellig. Misschien kan dat in het buitenland allemaal wel, maar hier kan dat niet. We zijn hier een net luchtruim, meneer. U hebt het er maar mee te doen. Goedendag, meneer. En nukkig roert het luchtruim wat in zijn blauw met grijze wolken.

Koffie ?


Verhaal door René van DensenEn, langzaam, valt, de, deur, in, de, groef. Klik. Hij laat zich een opgeluchte zucht ontglippen. Goed, nu hoeft hij niet zo stil meer te doen. Ze kan hem amper horen en slaapt lekker verder. Snel schiet hij zijn schoen aan, hoppend op zijn voet. Sok onmiddellijk zompig van de sneeuw in de tuin. Snertweer ook.

De veter werkt natuurlijk ook niet mee. Ook direct kletsnat. En dan heeft hij nog maar één schoen aan. De ander is minstens zoveel gepruts. Tot overmaat van ramp zit er één veter niet door het laatste gaatje en wil het er ook niet doorheen ook. Half slaperig en binnenmonds vloekend priegelt hij het onding door het metalen ringetje. Als hij vervolgens eindelijk de schoen aan zijn voet heeft en de veter wil strikken, breekt deze. Ja, dat kon er ook nog wel bij.

Was hij gisteren gewoon naar huis gegaan, dan stond hij nu bij zijn koffiezetapparaat te genieten. Naar buiten te kijken naar de stumpers die over sneeuw en ijs ploeterden. Hij hoefde vanmiddag pas ergens heen, en dan was het al wel gesmolten. Maar hij moest weer zonodig teveel zuipen. En kijk. Dan word je dus in een vreemd bed wakker. Zo typisch, dit.

Het sleuteltje zit niet in de goede broekzak. Grommend zoekt hij alle zakken af. Hebbes. Maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat het zijn fietsslot in wil. Uiteraard glipt het uit zijn vingers, de sneeuw in. Met pijnlijk stekende vingers wroet hij in de sneeuw. Waar is dat onding ?

Dan hoort hij zacht iets tikken. Hij kijkt op. Achter het keukenraam dampt een koffiekop. Erachter grijnst haar gezicht. Ze vraagt, goed hoorbaar door de ruit: Koffie ? Hij zucht en haalt grinnikend zijn schouders op.

Date


Verhaal door René van DensenIk ben, een tikkeltje nerveus, onderweg naar een date. Er is een kans dat het meisje, waarmee ik een date heb, later deze avond mee zal gaan naar mijn huis. Ik heb daar de hele dag uitvoerige voorbereidingen voor getroffen. Zo heb ik mijn laptop vol met porno gedownload om zo normaal mogelijk over te komen. De contactenlijst in mijn mobiel heb ik gevuld met allemaal vrouwennamen. Achter elke vrouwennaam gaat hetzelfde nummer schuil, dat van mijn moeder, maar dat hoeft het meisje niet te weten.

Ik heb in verschillende hoeken stof en vuil gelegd. Een slonzige man is een stoere man, en ik wil graag als een stoere man overkomen. Daarom heb ik ook bij de borsthaarwinkel een potje plakhaar gekocht. Bij de kassa bleken de baarden in de aanbieding, dus die heb ik er een bij gekocht. Thuis paste ik eerst de baard, maar hij stond me toch wat gek. Ik heb ‘m onderin de kast gelegd, want je weet nooit wanneer je ineens een baard moet hebben.

Ik heb een paar condooms uit hun verpakking gehaald, met een beetje koffiemelk gevuld en in het vuilnisbakje van het boventoilet gedaan. Ik heb vier toiletten in huis. Mijn droom is om zeven toiletten te hebben, één voor elke dag van de week. Tenzij het meisje van de date met mij gaat samenwonen, dan veertien. In de voorraadkast zet ik zeven blikken smac, voor het geval dat ze enorm van smac houdt. Zelf eet ik die zooi niet.

Net voor ik kon vertrekken, ging mijn mobiel af. Ene Gloria belde, maar ik ken geen Gloria. Mijn moeder blijkt de beller te zijn. Ze wenst me heel veel succes op de date en vraagt bezorgd of ik mijn broek wel gestreken heb. Ik lieg van wel, gestreken broeken dragen stoere mannen niet. Daarna vraagt ze of ik goed achter mijn eikel gewassen heb. Dat heb ik dan natuurlijk wel.

Tijdens mijn date vertel ik van pure zenuwen al het bovenstaande aan het meisje. Ondanks alle zorgvuldige voorbereidingen gaat ze na de date niet mee naar mijn huis.

Oorspronkelijk gepubliceerd op 11 augustus 2013

Dwalen


Verhaal door René van DensenJe bent mooi. Alles aan je is subtiel in pracht. Je wangen spreken emotie, je lippen zwijgen discreet. Je wenkbrauwen spreken weinig en zeggen veel. En wat een ogen. Donker, nieuwsgierig, maar toch vol van levenswijsheid. Jij hebt wat gezien. Maar mij nog nooit.

Ik merk het aan hoe je ogen dwalen. Keer op keer. In mijn richting. Ik merk zoiets omdat het weinig voorkomt. Ik ben de observeerder. Niet het geobserveerde. Zo werkt het universum toch meestal. Ik word er onwennig van. Je kijkt weer. Staat mijn rits wellicht open ?

Je hebt een idealevriendinnentrui. Zo’n trui die enerzijds zegt: eenvoudige smaak. Anderzijds: klasse. Enerzijds: ik loop niet gehuld in beestenbont en ril bij het eerste wolkje voor de zon. Anderzijds: warmte. De trui is donker en effen. Eronder: jeans. Je hebt geen tierelantijnen nodig. Enkel die prachtige lippen, de golvende lokken, en die onweerstaanbare ogen. Mijn god, die ogen.

En weer dwalen ze in mijn richting. Ik heb spinazie tussen mijn tanden. Of modder in mijn baard. Er moet iets zijn. Hangt er een lange snottebel aan mijn neus misschien ? Zo subtiel mogelijk loop ik het na, maar niks. Ik staar, als experiment, terug. Je vangt mijn blik en blijft kijken. Normaal gezien win ik dit spel. Maar je kijkt rechtstreeks binnen en ik draai haastig mijn gezichtsveld rechts van de coupé.

Niks ervan, lijk je te denken. Je zwaait een keer met je haar. Mijn ooghoeken dwalen onmiddellijk naar jou en je vangt wederom mijn blik. Triomfantelijke grijns. Ik sla mijn laptop open en begin opzichtig te tikken. Je probeert het nog een paar keer, zie ik met mijn perifere blik. Maar ik zwicht niet. Ik ben aan het Schrijven, en dat gaat voor de vrouwen. Wanneer ik dit hele verhaal uitgetikt heb, zit je verveeld naar buiten te kijken. De rest van de rit ben ik geen blik meer waardig.

Spoken


Verhaal door René van DensenIk ben een van de laatsten, en voor een keer niet uit koppigheid. Of uit mijn eeuwige plakgedrag. Ik heb gewoon nergens anders waar ik heen kan. De overige bewoners in de wijk wel. Hun taak zit erop. Ze hebben de wijk van stom naar leuk veranderd. En nu moeten ze weg, want nu willen stomme mensen in de leuke wijk wonen. En de leuke mensen trekken weer door naar een plek waar de woningen goedkoop zijn. Waarschijnlijk weer een stomme wijk. Die ze dan ook weer voor zichzelf gaan verpesten.

Avond na avond spook ik door de straten en de verlaten huizen. De meeste bewoners hebben hun achterdeuren open gelaten. Er staan nog wat spullen binnen. Alles wordt gesloopt. Het idee is: pak van deze spullen wat je wil of nodig hebt, want we nemen het zelf niet mee. In de ene woning staat nog een ingestorte zitbank. In het andere huis een zwartgeblakerde waterkoker. Iedereen heeft hun lampen laten hangen. Gloeilampen. Overal gloeilampen.

Ik loop de woningen en flatappartementen in. Als een huisspook. Nee, de bewoners zijn de spoken. Alles ruikt nog naar hen. Hier hebben ze geleefd. Sommigen wel decennia lang. De geuren van alles wat ze gedaan hebben, kleeft aan de muren. Geuren van wanhoop en verdriet, van vreugde en ongebreidelde seks. Van eindeloze avonden met schraal bier en dromen over hoe de wereld verbeterd kan worden.

Er staan inkepingen in de deurposten. Kindjes. Gegroeid. Elk jaar weer een flink stuk. Daar zijn kilo’s haar van geoogst door de kapper. Misschien wel aan hun keukentafel. Een nichtje of tante die het nog aan het leren is. Er staan kunstwerken bij de afvalcontainers. Niet meer de moeite om mee te slepen. Prachtige, kleurrijke, erotische of tot stilte manende kunstwerken. Allemaal grofvuil nu. Daar goot ooit iemand zijn ziel in. Morgen wordt het opgehaald.

Ik ga op de koude betonnen vloer liggen in een van de flats. De straatverlichting werpt grillige lijnen langs de muren en over het plafond. Ik weet niet hoeveel levende, gevoelige, kwetsbare wezens er over deze vloer hebben gelopen. Er steken twee draadjes uit het plafond. Ik weet niet wat voor lamp er heeft gehangen. Er is enkel nog de geur. En ik. En mijn verbeelding.

Mijn keel is droog. Maar ik durf niet te kuchen. Ik wil de spoken niet verstoren.

Bovenkin


Verhaal door René van DensenSpeels trekt ze aan zijn onderlip. “En dit,” grijnst ze, “hoe heet dit ?” Met haar vingertop strijkt ze over zijn kin. “Hoe heet wat ?” vraagt hij stilletjes.

“Dit,” zegt ze, en ze bijt zachtjes in zijn kin. “Dat stukje tussen je lip en je kin. Dat moet toch ook een naam hebben ? Ik weet niet hoe je dat noemt. Is het een bovenkin ?” Hij grinnikt en trekt zijn arm iets strakker om haar heen. Glimlachend staart ze in zijn ogen. “Nee maar echt,” houdt ze voet bij stuk, “dat héét toch iets ?”

Geconcentreerd kijkt ze ernaar terwijl haar vinger er cirkeltjes op draait. Haar nagel ritselt door zijn stoppels. “Bij sommige mensen is dit stuk zo opvallend. Heb je die mensen wel eens gezien ? Dat er zo’n heel stuk kin tussen hun lippen en hun kin zit. Soms is dat zo’n bol stuk, soms is het lang. Het bepaalt hun gezicht zó veel, wanneer ze dat hebben. Sommige mensen hebben dan weer echt helemaal niks. Zo gek. Maar dit moet toch een naam hebben ?”

Hij schraapt zijn keel en geeft toe dat hij het niet weet. “Dan geef ik het een naam,” stelt ze resoluut. Ze trekt kuiltjes in haar wangen. “Bovenkin. Zo heet het dan. Bovenkin. Dat zeg ik, en dus is het zo.” Hij grijnst. “Niet lachen, ik meen het hoor. Dat heet nu een bovenkin. Dus zeg het maar tegen iedereen, dat ik het gezegd heb.” Trots kust ze zijn mond. “Kijk, en dit zijn dus je lippen, die boven je bovenkin zitten.”

En zo had hij ineens een bovenkin. “Jij hebt de mooiste bovenkin van allemaal,” beweert ze. En ze kust de bovenkin. “Lekker plat. Past perfect in je gezicht. Dat is wat jou zo ontzettend mooi maakt.” Stilletjes tintelt zijn bloed terwijl hij naar haar stem luistert. Hij is nog nooit zo blij met zijn bovenkin geweest.

Muziek


Dat is nou jammerMuziek. Dat was, zo bedacht hij zich, toch een flink private aangelegenheid geworden. Sinds de oortjes. Mensen lopen rond, met oortjes in hun oortjes, en beleven zo een muziekervaring waar enkel hun muziekapparaatje en zijzelf van weten. Als een stiekeme, intieme influistering.

Daar loopt een dame in bijna overdreven tuttig mantelpak. Ze is jong, maar draagt een ouderwetse bril en een knot. Haar mond is zuur bijeengetrokken. Takketakketakketakke op haar hakken. Strak tempo. Het zou hilarisch zijn, bedacht hij, als nu ondertussen een oversekste hiphopper in haar oor rapt over seks. Over kontneuken en over billen schudden. Terwijl hiphopmeisjes het refrein erdoorheen kreunen. Stilletjes grinnikt hij.

En daar. Puistige student. Een nét niet sympathieke kop. Als hij wat vriendelijker naar de medemens zou lachen, zou het enorm schelen. Maar strak kijkt hij voor zich uit. Hij heeft lang haar en rockerskleding aan. En stapt, niet helemaal zeker van zichzelf, op de stoep met kistjes aan zijn voeten. Typisch een jongen die haast ondertussen, stiekem, zonder dat iemand het doorheeft, naar Heino aan het luisteren is. Het moet haast wel.

En dan, ineens uit de winkelstraat wandelend. Zij. Zijn mond valt open. Wat een verschijning. Dat golvende haar, die verpletterende blik. Die mónd ! Ze staat bij het stoplicht alsof daar een voetstuk moest zijn, maar ze zich wel schikt naar het trottoir. De wereld, deze plek, is gemaakt voor dit ene moment, dat zij hier zou staan.

Hij ziet ze. Aan beide kanten. De oortjes. En hij glimlacht. Zacht fluistert hij: Zat ik maar in je oortjes.

Complot


Verhaal door René van DensenVurig verdedig ik dat het een soort rite of passage was. Het moment dat me eindelijk werd verteld dat Sinterklaas niet bestond. Bij mij aan tafel: iemand die het jaren eerder dan zijn leeftijdsgenoten al wist, iemand die het als een opluchting zag na jaren bang zijn van Sinterklaas en Zwarte Piet, en ik zelf. Ik wou het eerst heel lang niet geloven en ben nog op de vuist gevlogen met andere kinderen, want hoe durfden ze, natúúrlijk bestond Sinterklaas ! En toen het eenmaal verteld was, zat ik in het complot. Mijn jongere broer mocht het immers nog niet weten. Het was een ruw wakker worden: als men wilde, kon heel de wereld samen tegen je jokken.

Haar ogen registreren tranerig ale clichés van de drukbezette barman. Zijn handelingen, zijn klanten, zijn kont. Zwaaiend wervelen er wat festivalbandjes aan haar arm die niet getuigen van kamperen in de modder. Alles is pose, tot haar strakke haarknot toe. Iedereen in dit café is onorigineel. Ik ken de originele afdrukken van wie ze waren: ze waren tien jaar jonger en ze kenden mijn naam. Dit zijn hun nieuwe-generatie imitaties. Mensen die niet in Sinterklaas geloven.

Mijn goede vriend is een van de weinige mensen die ik als een Goed Mens zou bestempelen. Hij, en de vrouw achter No Guts No Glory. De mensen die zich oprecht voor de medemens inzetten. Die écht geven, geven, geven. Er helemaal voor gaan om de wereld beter te maken. Ik ken twee van zulke mensen. Mijn droom is om er uiteindelijk vier te kennen. Misschien maak ik mezelf dan de vijfde.

Het was één grote ontnuchtering. Toen ik het hoorde. Ik was ook echt al erg oud, relatief, voor ik de overgang mocht plegen naar de andere kant van het complot. Net tiener aan het worden. En dan komt zoiets stevig aan. Onmiddellijk geloofde ik niets meer. Het nieuws niet. De lesboeken niet. Mensen in autoriteitsfuncties niet. De Bijbel ! Die dag ontstond mijn fascinatie voor de Duivel: de man die gedwongen was de tegenhanger van God te zijn. De Gevallen Engel die twijfel moest zaaien door te promoten dat mensen voor zichzelf nadachten in plaats van de Wet Uit Het Boek te volgen.

In dit café is iedereen een kopie van een kopie van een kopie, en dan nog opgepoetst. Waar de originelen rauw, zoekend, beschadigd waren, zijn dit de vintage vlekkeloze nazaatjes. Ik stond wekelijks te headbangen tussen de originelen. Deze generatie zoekt braaf en ruim voor sluitingstijd hun jas. Ineens wordt Rage Against The Machine’s Killing In The Name Of door de speakers geperst. Een heel café knikt blasé op de maat van het nummer mee. De tekst dringt bij niemand door. De DJ gooit op voorspelbare momenten het nummer stil en braaf brult een voltallige generatiekloof de gaten vol, om daarna obligaat te dansen. Geen headbang: swingen. Alsof men hier een plicht te vervullen heeft. Het erkennen van het bekende nummer.

In de twee mensen die ik sinds mijn Sinterklaasonthulling koester, herken ik Sinterklaas. Ik zoek er nog twee. Het is niet voldoende: twee. Om mijn vertrouwen in de medemens te herstellen. Ik wil het dubbele. Pas dan zal ik ophouden achter de hele wereld, jong en oud, een complot van lafhartigheid en verraad te zoeken. Althans, dat hoop ik toch. De desillusie klopt door mijn aderen. Ik dacht dat mijn generatie écht iets ging doen. Zelf blijf ik bezig. De twee Sinterklazen blijven ook bezig. Maar teveel mensen zijn inmiddels verdwenen. Door een soort wormgat: richting de wereld van de Mensen Met Kinderen, of de Mensen Die Er Niks Meer Om Geven. Een paar jaar geleden vonden ze nog vurig dat de wereld helemaal anders moet. Nu hoor of zie je ze letterlijk nergens meer. In hun plaats: hun jongere kopieën.

Dit is een generatie zonder een greintje protest. Een hele lichting mensen zonder oprechte empathie. Of misschien is het bij mij stuk, geknakt, en projecteer ik het op hen. Het is lekker makkelijk, kritisch zijn op jonge jongens en meisjes in mooie kleren die onzeker en braaf laveren door een protestcafé-van-weleer dat nummers van andermans jeugdjaren in Surround Sound uitkotst. Wellicht wensten ze allemaal dat de muzikanten, schrijvers en politici van hun tijd net zo polimistisch en puur hun meningen zouden uiten als in, wat ik, met mijn eerste grijze borsthaar, ‘mijn tijd’ mag noemen. Misschien ben ik nu officieel een ouwe zeikerd geworden. Hoe dan ook: ik sta niet stevig genoeg op mijn notabene.

Bondagekelder


Verhaal door René van DensenDan kun je wel vloeken dat je écht nooit meer zoveel drinkt, maar daar hang je dan. In een bondagekelder. Koppijn van jewelste en geen idéé waar je bril is. Of hoe je hier terecht bent gekomen. Schuchter vraag je of er iemand anders is. Geen gehoor. Lekker dan, dit.

Terugdenken. Het laatste dat je weet: je was op een of ander dichtersavondje. Uiteraard was je weer op een dichtersavondje. Dichters zijn de beste drankebroeders, dat weet een kind. Althans, een kind weet dat uiteraard niet, dankzij de nieuwe drankwetten in dit land. Het witschuimend goud klaterde dan ook weer lustig en aandacht voor andermans teksten had allang niemand meer.

Een enkeling, niet zelden alcoholvrij de avond aan het laverend, probeerde nog aan mensen zijn of haar ‘bundeltje’ te tonen, maar het punt zonder terugkeer was voor het gezelschap wel bereikt. Fijn dat deze mensen er nog zijn. Dacht je toen nog. Het leer knelt je pols. Je hand tintelt, merk je nu pas. Dit is vast allemaal niet goed. Hallo ? Iemand ?

Het waren voornamelijk jonkies, de dames en heren dichter. De optreders, toch. Het publiek waren vooral oudies. Geoefende levers. Maar de jonkies zouden de klassieke zuipschrijvers niet beschamen, zo bleek. Drinken konden ze wel. Je hield het zelf maar amper bij allemaal. Al snel werd het heel gezellig. Heel, heel gezellig.

De ogen van dat ene meisje dat maar zat te lachen naar je. Sprankelen. Je wist het verdomme zéker, hier is iets aan de hand. Charmantste glimlach terug. Beetje klasse in je houding proberen aan te brengen. Met de hoeveelheid alcohol in je bloed was je waarschijnlijk eerder een aandoenlijke kluns, maar in je kop was je zo suave als satijn.

Fuk, wat moet je plássen. Je probeert je benen een beetje over elkaar te knellen. De kettingen rinkelen. En je benen hebben niet genoeg speelruimte. Al snel wordt het warm in je kruis. Dat kon er ook nog wel bij. Hallloooooo is daar iemand ? Help !

Ineens valt alles op z’n plek. Dat meisje. Verdomme. Toen zij optrad, zat je boe te roepen. En duidelijk hoorbaar in de zaal haar gedichten te fileren. Het was ook wel héél obligaat lichtvoetig, namaakgevoelig en überteder. Daarom dat het je ook daarna verwonderde, die stralende ogen in je richting.

Maar je dacht nog, ze bewondert je eerlijkheid, je ongeremdheid. Ze denkt misschien dat ze veel van je kan leren. Je mag mee met haar. Dit kan wel eens een heel interessante avond worden, dacht je nog. Neuriënd zwalkte je naast haar over de donkere nachtstraten.