Bibliotheek

Verhaal door René van DensenNatuurlijk heb ik ook een thuisbibliotheek. Maar thuis lezen is toch anders. Het is leuker in de bibliotheek zelf. En ik heb een favoriete bibliotheek.
Er komen veel markante figuren in mijn bibliotheek. Stil observeer ik ze. In de gezamenlijke ruimte maken ze ook vaak een babbeltje met me. Er is een gepensioneerde man die niet naar huis wil, naar zijn vriendin. Hij maakt een zagende beweging op zijn arm. Ze zeurt dus veel. Hij moet wel gaan, hij zou er al twee uur geleden zijn. Nog helemaal te voet naar twee wijken verderop. Hij heeft helemaal geen goesting om dat hele stuk te voet te doen, zegt hij. Ik stel voor dat hij op zijn handen loopt. Hij lacht met de laatste tanden die hij nog van zichzelf heeft. Binnenkort zal het vol stralend wit namaak staan.
Een andere reguliere bezoeker van de bibliotheek zucht en zegt dat zijn werk vervelend was, en de mensen hier vervelend zijn, dat ze niks weten. Ik ben nog tof, vult hij met een halve knipoog aan. Maar de rest zijn losers. Hij weet zelf niet wat hij hier elke dag weer doet, in deze bibliotheek. Altijd dezelfde boeken, altijd dezelfde lezers. In een wit plastic tasje heeft hij wat boeken van de boekenwinkel om de hoek. Hij gaat zo naar huis, thuis lezen. Met een zucht slaat hij zijn boek dicht en groet me.
Er hangt een bedrukte stemming. De bezoekers van de bibliotheek weten dat de broer van de bibliothecaris gestorven is. Hij is heel verdrietig. Een voor een groeten de lezers hem en zeggen gecondoleerd. De bibliothecaris is een schat van een vent. Niemand gunt hem dit verdriet, nog niet in de verste verte.
Een oude man begint zijn volledige levensgeschiedenis op te dreunen. Hij is een levend boek. Hij heeft alle continenten bevaren en alles in logistiek en bijna elke andere denkbare job meegemaakt. En nu rest hem vooral een oud lichaam, witte haren in zijn snor, en een olifantengeheugen dat boekdelen spreekt. En spreken zal hij. Zeker nu er iemand dood is, laat hij zich nog meer lezen.
Niemand hier is enkel een kaft. Zelfs het meest open boek moet ook gelezen worden.

Ik besluit thuis te schrijven dat ik naar een bibliotheek ben gegaan. Want mijn nieuwe lief houdt niet zo van het woord stamcafé.

Binnen


Verhaal door René van DensenNiet elke, maar op de sommigedagen gooit de wereld een beetje buiten door de binnenbus. Verder beperken we ons contact. De buitenbeetjes zijn voornamelijk dwingende verzoeken in papiervorm om geld. Ik laat dan via mijn computer het getal van mijn banksaldo wat verlagen en dat van de ander wat verhogen. Ook zoiets dat we tegenwoordig perfect binnenshuis kunnen verrichten. Wie het mist om voor het betalen van rekeningen in een rij aan te schuiven, kan wellicht de huisgenoten inschakelen om tussen hem en de computer te gaan staan. Mijn huisgenoten zijn beperkt tot een kat en een lief. Beide zijn erg makkelijk verdraagbaar, ook als je er een tijdlang mee opgesloten zit, blijkbaar. Dit doet mij vermoeden dat ik zelf de moeilijke huisgenoot zal zijn. Statistisch toch.

Ik ben trouw aan het binnen. Ik bin me suf. De godganse dag bin ik op de bank, op de wc, op het bed, sleutelend aan mijn fiets, domme tekeningetjes makend op mijn laptop. Ik ga me enkel aan boodschappen te buiten. Die buit sleep ik in een rappe tocht binnen, en dat moet dan minstens een week voorraad inhouden. Ik kwam al niet graag onder de buitenmensen maar nu mogen we het eigenlijk niet eens, dus heb ik de wet als excuus. Het ligt niet aan mijn weerzin ten opzichte van de medemens, het ligt aan de letter van de wet. Het voelt goed om de wet aan mijn zij te hebben – op gepaste afstand. Niemand die me aandringt onder de mensen te komen. Er is een ziekte buiten, binnen is die er niet, dus bin er op los.

Ik kijk online filmpjes en lees zo wat nieuws. De wereld is onherkenbaar veranderd en iedereen, zelfs de televisiemensen en bioscoopacteurs, is aan de huisvlijt voor hun webcam. Het heeft wel wat. Ik probeer me voor te stellen dat dat zo blijft. Televisie gepresenteerd vanaf de Skype. Actiefilms via conference call. Met één klik heb je je achtergrond veranderd dus ach, waarom niet. Dat je een geluidsman steeds in beeld ziet floepen omdat hij piew, piew roept terwijl de acteurs schietbewegingen maken met hun vingers. Stiekem hoop ik dat we allemaal nog lang binnen blijven.

Mijn kat snapt er helemaal niets meer van. Dat we alle dagen niét weggaan. Ze ontloopt ons de halve dag. Het huis is groot dus dat geeft niet. Mijn lief belt met allerlei mensen. Mijn lief spreekt een andere taal dus ik luister half-half af. Ik vang hier en daar wat woorden op en volg ongeveer waar ze over babbelt. Ook dat heeft wel wat, een vreemde taal in huis. Ik leer stukje bij beetje meer van de vreemde taal. Onderling spreken we Engels. Ze leert nog niet zo lang Nederlands. Ik heb haar gewaarschuwd geen Nederlands te proberen te leren van mijn gedichten en verhaaltjes. Na enkele koppige pogingen erkent ze de wijsheid achter dat advies.

De toekomst is onzeker. Maar de toekomst was altijd al onzeker. Ik pruts wat aan en ontwerp designs voor gezichtsmaskertjes. Één maskertje heeft een zelfgetekende vlieg op de zijkant. Ik hoop dat als iemand het masker draagt, een ander probeert die vlieg dood te slaan. Zo komt er toch weer wat fysiek contact tussen de mensen terug. Ik draag mijn steentje bij. Van binnen. Ik heb er zelfs een binnenpretje om. Maar rijk zal ik er wel weer niet van worden.

Bruggetjes


Verhaal door René van Densen
“Op de scooter.”
“Ja, met de scooter.”
“Heel dat eind op de scooter.”
“Ja, tot in Rotterdam, vier uur doorrijden.”
“Je bent gek.”
“Ja dat was koud, ik zweer het je. Tegen de wind over de Willemsbrug. Ik stond koffie te drinken in een tankstation, te rillen van de kou, echt niet gezond, maar ik ben wel keiblij dat ik het gedaan heb.”
“Je bent echt gek zo laat ’s avonds.”
“Ja maar het is mijn broer, weet je.”
“En hoe was dat gekomen dan ?”
“Ja gewoon, daar lag een plaat. En hij aan het lopen met zo’n pan met vet waar hij de hele dag frietjes in had gebakken.”
“Ja dat interesseert me dus helemaal niet. Maar hoezo de Willemsbrug dan ?”
“Ja daar moet ik toch over naar Rotterdam gek.”
“Niet.”
“Jawel dude.”
“Echt niet. Je moet over de Erasmusbrug.”
“Nee man ik zweer je, over de Willemsbrug.”
“Hier. Zo ziet de Erasmusbrug eruit. Het is deze.”
“Ja hallo wie reed er hier nou met de scooter ?”
“Maar goed. Hij liep dus met een pan.”
“Ja, met vet, en met nog zo’n vat met water in zijn klauwen, en dan over zo’n plaat-”
“Dat moet echt de Erasmusbrug zijn geweest jonguh.”
“Nee ik zweer het je, het was-”
“Nja goed whatever dus ja, zo’n plaat.”
“Ja en hij glijdt dus uit, en natuurlijk niet voorover-”
“Oh shit, dus al dat kokend spul-”
“Ja zo over hem heen. Wel niet in zijn gezicht.”
“Daar heeft hij dan toch nog veel geluk mee gehad in feite.”
“Ja man, nu is hij enkel overal verbrand waar je het niet ziet.”
“Echt kei mazzel. Maar goed, waarom kwam niemand hem helpen dan ?”
“Ja hij was daar alleen, hij was aan het afsluiten.”
“En dan belt hij niet 112 of zo.”
“Nee, hij belde zijn baas, zo van, ejo, ik lig hier weet je, kom effe helpen.”
“Hij is echt gek.”
“Ja dat is mijn broer he, super loyaal.”
“Dat is echt niet over de Willemsbrug geweest, maar goed.”
“Nee dat was de Erasmusbrug niet, gek, echt niet.”
“Goed maar was hij dan buiten bewustzijn toen de ambulance kwam ?”
“Nee hij zag alles nog, echt supervet, zo van -”
“Ja dat wou ik ook zeggen, dat lijkt me echt supervet dat je zo in die ambulance meegaat en alles ziet, zo zjoef wiewoewiewoe.”
“Dat had hij dus ook jo, zo van waah keivet. Heel de weg erheen trippen.”
“Maar had hij dan veel pijn of zo ?”
“Nee hij was na een halve dag al met rolstoel door het ziekenhuis aan het stunten en overal grappen aan het maken op elke afdeling, wheelies en al.”
“Het is ook echt jouw broer he.”
“Eej zo zou je zelf ook zijn, ik ken jou.”
“Dat is waar. Maar dat van die brug snap ik echt niet hoor.”
“Are you okay my love ?”
“Yes. Shhh. I’m enjoying my favourite show.”
“What’s that ?”
“Other people on the train.”

Water is


Verhaal door René van DensenIk ben hier lang niet meer geweest. Maar ik was hier al vaker. Nu is het in een nieuw huis. In deze woonkamer ben ik hier nog niet geweest. Alles is onwerkelijk. Nieuw. Op een slechte manier. Reset. Ik zet een nieuwe waterkraan aan waar nochtans mijn vingerafdrukken op staan. Ik trek mijn kleren uit en zwaai ze in de wasmand. Dit zijn de eerste kleren na. Eronder liggen nog de kleren voor. Straks gaan ze allemaal bij elkaar in de wasmachine. Niet meer uit elkaar te houden.

De bedoeling was dat het bad zou helpen. Maar het is maar stom zitten in warm water. Schuim. Ik plons wat met mijn vingers. Kringetjes. De kat loopt op de rand en likt druppels van mijn schouders af. Ze miauwt. Ze klinkt bezorgd. Ik staar wat voor me uit. Dan klim ik weer uit het bad. Ook dit werkt niet. Mijn spiegelbeeld. Het lijkt wel op mij, geloof ik. Ik sjok nog wat in het huis rond. Nieuwe kleren aan. Ook weer kleren ná. Twee. Hoe lang voor ik de tel kwijtraak ?

Het was wel de juiste dag. Al de hele dag regent het pijpenstelen buiten. Het regent ook een beetje binnen. Lek. Alles is verkeerd. Zinloos. Eten is maar kauwen. Drinken gaat zonder smaak. Er is water op de grond. Natte voetstappen, regendruppels. Water is. Water is niet meer dan water. Het gaat blijven stromen. Ooit houdt het op. Tot die tijd zal het lopen, kringelen, druppelen, ruisen. Het zal wassen in de trommel en cirkelen rond het badputje. En morgen maakt het de koffie.

Ook zonder haar.

Hoi lieverd


Verhaal door René van DensenIn een benauwde treincoupé bedenk ik me ineens dat ik mijn verzonden berichten nog niet opgeschoond had. Ik heb een nieuwe tweedehands GSM. De nummers en ontvangen sms’jes heb ik al netjes gewist. Mensen vergeten hun eerstehands berichten altijd te wissen wanneer de telefoon tweedehands gemaakt wordt. En jawel, er staat een flinke boel berichten in naar nummers die ik niet ken. Vrijwel allemaal naar hetzelfde nummer. Ene Guus. Guus, ik tel 127 lege stoelen. Guus, ik tel 87 lege stoelen. Guus, ik tel 104 lege stoelen. Iets over een lijnmanager. Ik lees de sms’jes niet maar je ziet wel steeds het begin in de lijst. 105 stoelen, 84 stoelen, 122 stoelen. Geen idee of het veel of weinig lege stoelen zijn. Was dit van een conducteur die doorgaf hoeveel ruimte er nog in een bepaald deel van de trein was ?

Ik wis me door de lijst heen. Heel af en toe andere berichten. We zitten in ‘Doebai’, groetjes Willem. Of het eten al klaar is. Dat het dak er mooi bijla. Steeds kleine stukjes. Afgekapt. Van hoe weinig woorden Willem als man ook is, ik krijg nergens een volledig bericht in beeld. Of toch. ‘Oke.’ Dat hij er nog een punt achter zet, ontroert me.

Dan veranderen de berichten. 121 stops 57 pct gr W. Ruud 58 st Willem 126 s. Centr 127 st 94 pct. De berichten blinken uit in raadselachtigheid. De stops, tja. Het zal wel een buschauffeur zijn. Treinen maken niet bijzonder veel afwijkende stops. Dat percentage zal wel zijn hoe vol de bus was. Zou hij dat met een rekenapparaat hebben berekend ? Op zijn dashboard ? Of zouden die mooie moderne in- en uitchecksystemen dat gewoon melden ? Misschien de stops ook wel. En dan nog per sms moeten doorgeven hoe de eindstand is. Van jou en de andere chauffeurs. Van Ruud. En Akiv. En van jezelf. Willem.

Langzaam wis ik Willem. En Ruud. Delete delete delete. Stops en percentages. Steeds andere nummers. Kalme dagen, drukke dagen. Een verdwaalde ‘Ben geveld door griep’ ertussen. De dag erop duidelijk weer dapper achter het stuur. Bravo Willem. Aan je werkethiek ligt het niet. Stops en percentages, stops en percentages. Dan iets over een nieuw abonnement. Dat hij de vraag van de baas niet snapt. Dat hij vanavond later thuis komt. ‘Slecht nieuws’.

En dan wis ik bijna ‘Hoi lieverd <3'. Ik staar verbaasd naar het bericht. Dit was het eind van Willem's verhaal en hier begint dat van haar en mij.

Beet


Verhaal door René van DensenZe kijkt me verbaasd aan als ik de keuken inloop. “Kon je niet meer slapen ?” Ik schudde nee: “Het werd zó slecht, lieverd.”
Zij, verbaasd: “Wat werd zo slecht ?”
“Hij werd dan dus eigenaar van die aasfabriek-”
Ze lacht: “Oh djiez, je hebt het over dat filmverhaal dat je aan het dromen was ?”
“Ja, dat ging nog even door, en het werd zo’n hollywoodcliché, vreselijk.”
“Oké vertel op.” Ze smeerde ondertussen boterhammen en schudde met de honingfles.
“Nou die ene kerel dus, zo’n echt Jason Bateman type-”
“Die uit Ozark, dat zei je ja.”
“Ja precies die. Dat is dus de eigenaar van een klein viswinkeltje. Typisch zo’n net drijvend blijvend zaakje, geen echte toekomst, en op een dag merkt hij verbaasd dat het aas dat enkele van zijn vaste klanten het fijnst vinden, niet binnengekomen is.”
“Ja, de doos was leeg, geen aas, hij vraagt zijn medewerker hoe en wat. Dit vertelde je net halfwakker toen ik opstond.”
“Die medewerker, echt zo’n laconiek Jeffrey Wright-figuur-”
“Wie is dat ?”
“Uit Broken Flowers.”
“Heb ik niet gezien.”
“Niet ?? Oh, die moeten we echt een keer samen kijken.”
“Maar vertel verder. Viswinkel, en dan ?”
“Ja, dus die vraagt zijn medewerker hoe dat allemaal kan. Die medewerker zegt ‘heb je het niet gehoord ? Die fabriek is failliet’ waarop onze Jason zoiets heeft van waaaat failliet hoe dan. Zegt die medewerker heel droog dat het aandeel stabiel was. Dus Jason verbaasd: maar is dat dan niet een goed ding, stabiel investeren ? En onze Jeffrey: ‘Niet in deze economie, iedereen wil actie in zijn investering, hoger rendement bla bla.’ Dus Jason even verbaasd, en dan ineens: ‘Kunnen we dat bedrijf kopen ?’ En zijn medewerker al even verbaasd: ‘Bij de huidige stand van de aandelen ? Waarschijnlijk kun je je net inkopen, ja.’-”
“En hij denkt natuurlijk: euj, dat gaan we doen, lekker mijn eigen bedrijf, visaas maken.”
“Ja, dat dus. Hij denkt vooral, superleuk, romantisch visaas maken met je handen of zo. Maar dat blijkt natuurlijk allemaal machinaal. Toch vindt hij het leuker dan de viswinkel en omdat hij feeling heeft met de klandizie, duikt hij er enthousiast in. Maar ondertussen is er ook een golddigger-”
Ze kreunt mopperend: “Sorry, ga door.”
“Geen golddigger ?”
“Nee, ik krijg de honing er niet uit. Die is gekristalliseerd.”
Ik probeer in de fles te knijpen maar het lukt inderdaad niet. “Laat mij maar even.”
“Maar vertel door, de golddigger ?”
“Ja die golddigger dus, zo’n Katherine Heigl karakter, met dure zonnebril en dure drankjes op zonovergoten terrasjes en zo-”
“Help me even.”
“Ja, dat probeer ik, maar ik krijg die honing er niet uit.”
“Nee, ik bedoel, Katherine wie ?”
“Heigl. Knocked Up.”
“Oh ja, die. Ga door.”
Ik pak een groot glas en zet de honingfles erin. “Die komt dan via alimentatie, nee, het was via een erfenis, de oude eigenaar van de fabriek is doodgegaan door de stress over het aandeel en zo, enfin, zij wordt mede-eigenaar van die visaasfabriek.”
“Oeeeeeeeeh…”
“Ja, je voelt hem al he ? En hij kan haar natuurlijk eerst helemaal niet uitstaan, en zij vindt die fabriek verschrikkelijk, maar ze moeten er allebei zijn, bladiebla. Oh en de titel was helemaal verschrikkelijk, ik noemde het ‘Bait’.”
“Beet ?”
“Ja, maar dan in het Engels. Dat het ook ‘aas’ heet. Super clever natuurlijk.”
“Wat ben je aan het doen ?”
“Nou, als ik dit warm water erover laat lopen, dan gaat die honing… kijk, daar zakt hij al.”
“Oh. Handig !”
“Maar goed, het hele verhaal klinkt kortom als iets wat we even luchtig zouden wegkijken zo van, nou, hebben we die ook weer gezien, next.”
“Ja oke maar zo slécht is het toch ook dan niet ?”
“Ja maar ik ga het echt niet opschrijven lieverd.”
Ze kust me. “Hoezo niet ?”
“Ik heb die roman al twee jaar stil liggen lieve schat. Die wordt ooit, ooit, echt serieus goed.”
“Waarom schrijf je die niet verder dan ?”
“Ja ik zit muurvast op het plot omdat alles niet meer klopt.”
“Dan schrijf je het toch gewoon kloppend ? Had je niet ook hulp van die ene schrijver ?”
“Dat klopt, maar die leest alleen maar na wat ik schrijf en geeft dan comments. En na twee jaar radiostilte kan ik nu alleen aankomen met een roman die af is.”
“Nou schrijven dan.”
Ik sputter: “Ik heb nog niet eens een eerste koffie op.”
Ze kust mijn voorhoofd: “En nú al een prima verkoopbaar cliché-hollywoodscript geschreven in je droom. Dus hop.”

Tien minuten later staar ik naar een laptopscherm. De knipperende cursor begroet me met een zacht giecheltje en vraagt waar ik al die tijd gebleven ben.

Fostia


Verhaal door René van DensenIk kus mijn vriendin. Ze zegt “sst,” want ze zit helemaal in de film die we kijken. Ik kijk de film mee en zeg: “O, dit is die Duitse film, Fostia.” Boos kijkt ze me aan en zegt: “Nee, dit is die Amerikaanse film Fostia.” Ik twijfel even welke Fostia we aan het kijken zijn. Dan bedenk ik me dat we in bed liggen. Nooit, nooit kijken we films in bed. “Oh nee he,” tetter ik boven het geluid van één van de twee Fostia’s heen. “Wat is er ?” vraagt mijn vriendin. “We zitten in een droom,” mompel ik. “Echt ??” vraagt mijn vriendin. Ik knik en sta op. Met een haastig aangetrokken broek en T-shirt loop ik het huis uit.

Op de stoep roep ik tegen passanten dat we in een droom zitten. De mensen lopen met een boog om me heen. Ze vinden me raar, sommigen zelfs gevaarlijk. Het kan me niet schelen, zolang ze maar weten dat we in een droom zitten, potdorie. Om de hoek loop ik mijn vriend Robbbert tegen het lijf. Robbbert is kunstenaar. Hij kijkt me wazig aan en vraagt wat er is. Ik zeg dat we in een droom zitten, “O, interessant,” zegt Robbbert. “Kom, vertel me er alles over. Maar eerst heb ik een vriendendienst van je nodig.”
Robbbert is een goede vriend die eigenlijk nooit iets al te onredelijks vraagt. Vaak vind ik het eigenlijk best grappig. “Voor jou alles, Robbbert,” zeg ik. “Maar we zitten wel in een droom, dus pas op.” Robbbert zegt dat hij zal oppassen. Onderweg naar zijn atelier vraag ik of hij de Fostia heeft gezien. “Ja,” zegt Robbbert. “Gewéldige Franse film was dat.”

In zijn studio wijst hij me op een gebouwde kooi. De kooi is klein, één bij één, met een stoeltje erin. Hij zegt dat hij bezig is met een kunstwerk waar steeds een vriend een dag lang met bijna niks in de kooi gaat zitten. En dan komen mensen kijken. “Het mag ook een uur zijn, het is in ieder geval niet lang,” haast hij zich te zeggen. Maar mij is het prima, ik wil best eens proberen of ik een hele dag zou kunnen.
Ik vraag wat er wel en niet de kooi mee in mag. “Geen eten, dat krijg je,” zegt Robbbert. “En bijna geen spullen, gewoon een beetje kleren. Je moet je eigenlijk weer een beetje voelen alsof je in het wild aan het overleven bent, dus geen telefoon, geen portemonnee, geen sleutels, geen gereedschappen, geen schoenen.”
“Ik vind het een raar kunstwerk Robbbert,” zeg ik tegen Robbbert. Robbbert knikt. “Ik ook eigenlijk wel een beetje,” zegt hij weifelend.

We gaan eerst naar een ander kunstwerk dat nog in de maak is kijken, in een ander deel van het atelier. Daar zijn heel veel kunstenaars druk dingen aan het maken. Ze zien er allemaal hongerig uit. Tegen elke kunstenaar zeg ik dat we in een droom zitten. Ze lachen en kloppen op mijn schouder, gaan dan hoofdschuddend verder. Robbbert prutst wat aan zijn nieuwe kunstwerk, een soort papier maché kubus. Het duurt mij erg lang. Ik zeg dat ik wel moet gaan straks. Robbbert zegt, “oh, dat is goed, dan gaan we naar de kooi.”
Een vriend die onlangs kwam logeren en verhalen schrijft, komt toevallig net door het atelier gelopen. Gehaast begroet hij ons, hij moet een lezing geven. “Even,” zegt hij. Hij hoort dat we naar Robbbert’s atelier gaan en zegt dat hij dan zo ook wel even langs komt. “Gezellig,” zegt hij, “dan drinken we een biertje of zo.” Robbbert kijkt bedenkelijk: en zijn kunstwerk dan ? Ik ben het er ook niet mee eens, alles voor de kunst. Terwijl de vriend zich haast lopen we daarom stevig door.

Ik werp ferm al mijn bezittingen af en doe mijn schoenen uit. Ik ga de kooi in, klaar om het kunstwerk serieus te nemen. Een dag in een kooi van één bij één kan echter wel koud worden, denk ik. Ik vraag of ik de slaapzak uit de hoek van het atelier mee mag pakken. Robbbert twijfelt maar zegt, “als je dat wilt, moet je het doen. Ik zou het niet doen,” zegt Robbbert,” maar het is nu eventjes jouw kunstwerk, dus doe maar.” Ik besluit de slaapzak mee te nemen en sla hem in de kleine kooi om me heen.
Dan zie ik dat ik het fout heb begrepen. Ik begrijp eigenlijk alles altijd fout. Aan de kooi grenst een grotere kooi. Ik zal daar wel moeten zijn, denk ik, en laat de slaapzak achter. Er liggen grote brokken piepschuim als apenrotsen verspreid. Ik verstop me even achter één rots om rustig rond te kijken. Voor hetzelfde geld heeft Robbbert bedacht dat dit wel een heel leuk kunstwerk is als hij mij en een tijger samen in een kooi stopt. Je weet het nooit helemaal met Robbbert.

Middenin de kooi zit een oudere vrouw. Ze kijkt verward rond.

Ik uit een rare oerschreeuw en verstop me direct weer. Haar ogen schieten rond maar ze ziet mij niet. Dan klinkt er uit de andere hoek ook een gil, en een jongere vrouw, zonder schoenen, springt tevoorschijn. Ze danst als een wilde aap rond de bange vrouw, de echter blij kirt. “Oh, wat goed,” roept de vrouw uit. Ik snap de bedoeling even helemaal niet meer, dus kijk ik wat rond.
Er is al bezoek rond de kooi aan het kijken. Robbbert kijkt, temidden van het publiek, geconcentreerd naar de voorstelling. Hij heeft zijn handen gekruist. Iemand verliest zijn flyer van de voorstelling in de wind en die waait de kooi in. Het ding wappert naast de twee vrouwen, de een nog steeds zwaaiend en huppelend rond de kirrende vrouw. Ik snaai de flyer uit de lucht en lees even.

Er staat op de flyer dat de voorstelling als een droom aanvoelt. En rondom het oergevoel draait, dat het publiek als het ware moet krijgen. Ik denk, “oke,” en werp me vol in het spel. De jonge vrouw en ik gooien poep naar elkaar en gillen wat af. De oudere vrouw klapt in haar handen en loopt de kooi uit, waarna een man met een stropdas de kooi in mag. Wij apen lustig voort.
Zo lustig zelfs dat ik op een bepaald moment verbaasd kijk naar het rotsblok waar ik achter zat. Mensen hebben het rotsblok omgekeerd en zijn die als tafel aan het gebruiken. Er staat drank, er zijn drukke gesprekken over de betekenis van het kunstwerk, de gestegen olieprijzen en de nieuwe Pokémons bezig, en niemand let meer op mijn apengedrag. Robbert staat nu naar de mensen aan tafel te kijken. Buiten de kooi komt mijn schrijvende vriend staan, maar die is iets aan het teksten op zijn telefoon en kijkt niet op.

Ik besluit dat ik genoeg gekunstwerkt heb als het toch niemand interesseert. Stil trek ik mijn schoenen weer aan en doe ik mijn andere spullen in mijn broek. Ik laat het geroezemoes achter en loop het atelier uit. Even kijk ik om. Niemand volgt. De hele straat is leeg. Uit het atelier klinkt lawaai alsof er al honderden mensen bijeen zitten. Ze hebben het supergezellig.

Ik slenter naar huis door stille wijken en loop het huis van mijn vriendin terug binnen. Teder kus ik haar schouder. “Net op tijd,” zegt ze. Ze had besloten toch die andere Fostia maar te gaan kijken, het Japanse origineel dus, en de film begon net. “Mooi,” zeg ik. “Zolang je zometeen maar niet vergeet op te staan.” Dat vindt ze acceptabel.

El Cappo


Verhaal door René van DensenMijn vriendin kijkt geamuseerd naar haar prikplankje. “Ik weet nooit waar ze wonen,” begint ze.
Ik vraag wie er waar wonen.
“Ja nou, die mensen op Facebook,” vervolgt ze.
Die wonen allemaal bij elkaar in één reusachtig studentenhuis, vertel ik. Ze lacht wat schamper en vervolgt.

“Maar deze man hier dus he, die heeft nu dus een selfie van zichzelf op de bank. En altijd met een cappuccino. Dus nu met zijn vrouw en kinderen, ‘het is Cappuccino Time ! Bam.’ En dat zegt hij dus elke keer.”
Elke keer ? Vraag ik verbaasd.
“Ja, kijk, hier is hij bij het zwembad, Cappuccino Time, Bam. Bij de garage met zijn auto, Cappuccino Time, Bam. Net uit bed, Cappuccino Bam.”
Ik grinnik wat. Spelt hij cappuccino wel juist, vraag ik.
Ooit had ik een lief die er een hekel aan had als mensen cappuccino fout spelden. Dus sindsdien let ik automatisch overal op of cappuccino goed gespeld is.
“Twee cees, twee pees,” zegt mijn lief. Ik knik goedkeurend.
Ik besluit dat de man vanaf nu El Cappo heet.
“Maar ook steeds dat Bam ! erbij,” vervolgt ze onverstoorbaar. “Waarom doet hij dat ?”
Ik zeg dat hij het waarschijnlijk expresso schrijft. Ze lult er over heen.
“Hier ook, Kerst, Cappuccino Time, Bam. En honderdachtendertig mensen vinden dit leuk. Waarom vinden mensen dit leuk ?”
Ik zeg dat het geruststellend is. Om de tijd te weten. Blijkbaar is het Cappuccino Time. Ik zie al voor me dat wanneer de man een belangrijke verjaardag viert, aankomt met een speciaal boek, getiteld Cappuccino Time, met al die selfies ingebonden.

Mijn vriendin begint grapjes mee te maken. Maar ineens luister ik niet meer. Ik wil nu dat boek. Ik wil het boek Cappuccino Time, selfies met Cappucino. Bam, op mijn koffietafel. Van El Cappo.
En ik heb zin in koffie om kwart over elf ’s avonds.

Krassen


Verhaal door René van DensenOf ze niet wou wachten tot thuis, stelde ik voorzichtig voor. Want stel dat. Dan zouden we een reden hebben om terug te komen. Naar dit land. Naar dit gevoel. Naar dit moment. Maar nee. Zij wou het meteen weten. Dus ik gaf haar een muntje en nam er zelf ook een. En daar gingen we.

Het laagje kraste simpel weg. Het bood geen merkbaar verzet. Alles was onvermijdelijk. Ik wist al van tevoren dat er op dit lot geen prijs zou zitten. Soms voel je dat. En dan kun je enkel het laagje wegkrassen en je gelijk constateren. Zie. Je. Wel. Kras kras kras, voila. Zoals verwacht. Ze vraagt welke symbolen ik heb. Ik slik een cynische grap in en meld braaf welke plaatjes er op mijn lot staan. Zij zegt die van haar.

Het zijn zonnige plaatjes die mensen vrolijk maken. Andere mensen. Niet mij. Zeker niet nu. Daar staan we, buiten de winkel, allebei te krassen. Zoals verwacht is mijn lot prijsloos. Het hare ook. Ik haal mijn schouders op en grap dat we tenminste geluk hebben in de liefde.

Eigenlijk is dit het moment dat alles al voorbij is. Kon ik het maar onder een kraslaagje bewaren. Ik zou het nooit meer wegkrassen. Gewoon daar houden. Weten dat het is zoals het is. En gewoon voorzichtig opbergen. Stil verfrommel ik het kraslot en gooi het in de vuilnisbak.

Kaas nummeren


Verhaal door René van DensenHet kilgele koelkastlicht spat in mijn gezicht. Slaperig zoek ik even, maar ik kan toch echt maar drie soorten vinden. Met vermoeide nijlpaardogen spied ik over het aanrecht, maar daar ligt ook geen vierde soort kaas. Met mijn vingers woel ik wakkerdronken door mijn haardos.

Ze zei het echt. Mijn wekker ging af, want ik kan op werkdagen niet tot ’s ochtends blijven slapen. Als ik niet vanuit mijn eigen bed opsta, loopt heel de ochtend in de soep. Ik drukte de wekker op snoezelen, ze nestelde zich tegen me aan en zei: “Lieverd, je moet zo niet vergeten de kaas te nummeren.”

Ik moet haar aangekeken hebben met die blik die ik trek wanneer ik bluf dat ik nog weet waar we eerder over gesproken hebben. Of dat ik heus niet vergeten ben wat we afgesproken hebben. Dus ik knik. Stellig vervolgt ze: “Vooral de vierde kaas is heel belangrijk.”

Zou het nog uitmaken welke kaas kaas één is ? Zelf zou ik voor die frisse jonge Goudse gaan op de bovenste koelkastplank. Maar die is natuurlijk wel heel alledaags. Zij gaat denk ik meer voor de blauwe stinkkaas bijna onderin. Dat is echt haar kaasje.

Of toch de knoflookkaas. Ik twijfel. Even wil ik terug de gang in lopen, naar de slaapkamer. Vragen welke kaas nu kaas 1, kaas 2 en kaas 3 is. En waar die kaas 4 dan is. Die zo belangrijk moet zijn.

Dan sluit ik de koelkastdeur. Ik besluit dat zij en ik allebei nog dromen. Even lach ik. Kaas nummeren. Dwaze meid. Zometeen gaat de wekker. Dan ploffen er weer bommen, zinken er weer boten en hebben er weer vliegenkindjes geen eten. Laat staan genoeg kaas om te nummeren.