Wereldvrede


Verhaal door René van DensenAchterin mijn keukenkastje vind ik nog een pakje oploswereldvrede. Ik was totaal vergeten dat ik oploswereldvrede in huis had, dus het verraste me nogal. Voorzichtig schud ik de verpakking. Het klinkt niet heel poederig meer. Ook als ik mijn vinger in het zakje prik, krijg ik het idee dat de wereldvrede er wat zompig aan toe is. Dat wordt geen wereldvrede vandaag, mompel ik wat voor me uit.

Nu ik de verpakking van de wereldvrede zo zie, word ik een beetje nostalgisch. Vroeger waren we dol op wereldvrede. Onder elk dak werd er wel enthousiast om geroepen. Het was wereldvrede dit, wereldvrede dat. Met stip was wereldvrede het populairste produkt in menig huishouden. Met vrolijk gebolde, rode konen droomden we als kleine snaken en boefjes van de wereldvrede die ongetwijfeld zou komen. We konden niet wachten.

Wat dat betreft was er met de wereldvrede als belofte niets mis. We hadden er zin an, met de marketing van de wereldvrede zat het wel snor. Rien à dire. Als je niét naar wereldvrede snakte, was er iets mis met je. Dan diende je natuurlijk ausgeradiert te worden. Raus ! Van die rare snuiters die niét reikhalzend naar de wereldvrede snakten, daar moesten we collectief niks van hebben. Dat kon je maar beter voor je houden, anders werd het oorlog.

En nu hebben we het dus. Al decennia. In elk keukenkastje. Beetje kokend water toevoegen en hoppakee. Wereldvrede. We zijn het helemaal tegengegeten. Het smaakt wat muf. Te weinig peper, dat is alvast zeker. Vers is het al zeker niet. En je weet nooit wat ze erbij doen he, in zo’n zakje. En zo laat je al snel een verpakking achterin de kast slingeren. Waar de wereldvrede langzaam beschimmelt. Ach. Ooit raakt het vast wel weer in zwang.

Met een zwaai werp ik de wereldvrede in de vuilnisbak. Morgen koop ik wel weer nieuwe. Mits ik het niet vergeet.

Bundels


Verhaal door René van DensenIk ben een frisse jonge meid, al zeg ik het zelf, zelfs na zeven wijn nog. Dat is niet iedereen gegeven. Toegegeven, vanavond vier ik alweer voor de vijftiende keer dat ik achtentwintig word. Al mijn vriendinnen zijn de tel kwijt, zowel van de wijn als van de jaren. Maar des te meer lol hebben we ! Terwijl ik de speciaal ingehuurde barman wenk om iedereen nog eens bij te vullen, beklim ik vlijtig het podium.

Het is hoog tijd om iets te declameren uit mijn eerste dichtbundel, Zat er maar bloed bij. Giebelend luisteren de vriendinnen naar mijn teergevoelige woorden, maar dat vergeef ik ze. Alles wat ik schrijf is natuurlijk onwijs ambigue en kun je ook als een enorme grap zien. Ik giechel ook maar wat, want ik wil erbij horen. Zo lees ik gniffelend voor waar mijn oom mij betastte. Hilariteit alom, zelfs wat traantjes in ooghoeken.

Ik buig me, toegegeven, ietwat oncharmant naar voren om mijn volle glas aan te pakken, waarbij mijn tieten net niet uit mijn hempie glippen. Ach, je wordt maar vijftien keer achtentwintig. Ik neem een diepe slok, hoest, veeg lachend mijn mondhoeken schoon en vervolg uit mijn recentere bundel, De biologische klok is getikt. Bewonderend luistert iedereen naar mijn thematisch brede oeuvre. Tussen de gedichten door drink ik mijn glas leeg, want de woorden moeten wel zwemmen in mijn mond.

’s Nachts sta ik, met wijnrode lippen, ontkleed voor de spiegel. Ik zie allang niet scherp meer, maar zelfs dan is het eigenlijk allemaal een mistroostige aanblik. Ik zie mijn eigen bundeltjes op het nachtkastje. Beduimeld, kapotgelezen. Er liggen nog hele stapels van in mijn kledingkast. Zelfs mijn bundels willen ze niet.

Ik kruip onder de dekens. Bundels van dekens. En denk aan bundels. Aan samen gebundeld. Nee, geen tranen vandaag. Ik ben potverdorie al achtentwintig. Koppig rol ik een paar keer om, net zolang tot ik mezelf ingebundeld heb.

Woord


Verhaal door René van DensenDat ze alles zonodig telkens moeten veranderen. Dat is nog het vreemdste. Nu ligt dit hier weer open en moet ik aan de overkant lopen. En daar rijden de auto’s nu weer de andere kant op. Ach. Als het ze lekker bezig houdt, wie ben ik om me er druk om te maken. Ik steek een sigaret op en stap voort.

Er liggen dode bladeren in de straat. Toch is het geen herfst. Alles is grauw, ondanks het flitsbezoek van de zonneschijn. Mensen lachen achter kroegruiten, om grappen die ze al gehoord hebben. Of mogelijk heb ik ze al gehoord. Vandaag sluit ik niks uit. Mijn schoenen verslijten aan mijn poten.

Een man zit op een letter van een woord. Het woord vormt de naam van het plein. Iemand vond dit een goed idee. De man zit verloren voor zich uit te staren, met gekromde rug en een blik buiten deze werkelijkheid. De draadjes van zijn koptelefoon bungelen slap. Hij oogt niet alsof hij ergens nog zin in heeft. Ik weet niet of hij zal stoppen met op het woord te zitten.

Met slappe banden rijd ik de letters van het woord voorbij. Ik lees niks. Op sommige dagen hoop je enkel dat je thuiskomt, en dat het daar wel allemaal mee zal vallen.

Tot ziens, hè


Verhaal door René van DensenIk draal, meer kan ik er niet van maken. Er zijn een boel mensen aanwezig die zich nuttig maken en ik wil niet in de weg lopen. Mijn koffiekopje is leeg, maar daar ik ga ook niet om een refill vragen. Mijn oma ligt ziek op haar bed met professionele verzorgers om haar heen, mijn dorst is van nul belang.

Iedereen danst en schuifelt onwennig door het appartement. De dokter was op tijd, maar toch. Heel lang gaat het ook na vandaag niet meer duren, en nu moet ze ook eerst uit haar shock komen. Ze babbelt al wat. Ik ga ook maar even kijken. Onderweg naar haar slaapkamer loop ik kalm en voorspelbaar, om de chaos zijn weg te gunnen.

Mijn oma zegt dat iedereen zo goed voor haar is, met een zachte snik van ontroering in haar stem. Ze zegt dat ze een mooi leven heeft gehad. En dat ze haar best heeft gedaan. Zo heeft ze meer zinnetjes, die ze blijft herhalen, in willekeurige volgorde. Duidelijk mikt ze erop dat één van die zinnen haar laatste wordt. Het is een mooie selectie. Elk van de zinnen is prachtig als allerlaatste zin. Dat iedereen zo goed voor haar is, staat met stip op plek één. In de paar uur dat ik er uiteindelijk ben, herhaalt ze die zeker achttien keer.

In niets herken je nog de kranige, goedlachse en zorgzame vrouw die ze was. Of toch het kranige even, wanneer ze probeert rechtop te gaan zitten. Ze wil per se met de rollator bij de rest van de familie aan gaan schuiven. Het gaat niet meer. De poging stokt op de rand van het bed. Zwartblauwe benen bungelen over de rand en ze weet: dit bed kom ik niet meer uit. Ze leunt en knijpt in de handvaten van de rollator.

Op de derde plek van de herhaalzinnen staat haar uitspraak dat ze hoopt dat men haar morgen vindt. Ze bedoelt: dood. Ze is er klaar mee. Dit is geen leven meer. Ze is op. En de hele familie, tot zelfs de achterkleinkinderen, is nog langsgeweest de afgelopen dagen. Iedereen heeft ze gezien.

Ze vraagt de verzorger om haar vriendinnen in de aangrenzende appartementen op de hoogte te brengen van hoe het met haar is. Ook als ze haar morgenvroeg zouden vinden. De verpleger springt hier warm maar verrassend routineus mee om. Geen bijzonder verzoek onder dit dak. Mijn oma wil weer liggen. Haar blauwzwarte voeten worden met een paar hulpzame handen terug op bed gelegd.

Ze mijmert wie er allemaal niet meer zijn. Vooral wijlen haar man, uiteraard. Veel te vroeg gegaan. En die en die. Veel te vroeg gegaan. Zij gaat niet te vroeg. Die gedachte komt niet eens in haar op. Ze vraagt of ze alsjeblieft de dokter niet meer willen bellen. Er hoeft niks meer gedaan te worden, zegt ze. Niemand wil ze nog tot last zijn. Achter mij rammelen zenuwachtig afgewaste koffiekopjes in de keuken. Ze zegt dat ze hoopt dat men haar morgen vindt.

Ze zegt enorm blij te zijn mij te zien. Ik moet niet alleen blijven, zegt ze. Dat is het verschrikkelijkste dat ik kan doen. Ze zegt dat ik zo goed voor haar ben. En dat ze een mooi leven heeft gehad. Dat ze hoopt dat ze haar morgen vinden. Ik knik en flap er ook enkele half inhoudsloze dooddoeners uit. We hebben elkaar nu even niets écht meer te zeggen. De Dood luistert mee.

Als ik met de jas in de hand wat later afscheid neem, zegt ze net tegen de verplegers dat ze zo goed voor haar zijn. Dan kijkt ze mij aan en zegt precies wat ik denk. Ze zegt dat ze hoopt dat ze me nog terug zal zien. Ze bedoelt niet in dit leven, is echter te horen in haar stem. Ik knik en zeg dat ik dat ook hoop. Dan zegt ze: Tot ziens, hè.

Ik verlaat het appartement, blij dat dit haar laatste woorden naar mij zijn. Ik haast me, voor ik kan opvangen hoe goed iedereen voor haar is.

Nul


Verhaal door René van Densen“En, hoe gaat het met de kaarten ?” vraagt ze me direct wanneer ze gaat zitten. Ik glimlach. Toch een indruk gemaakt. “Ik vind dat zo gek, van die kaarten van jou,” vervolgt ze, “ik zie nooit kaarten op straat. Dat is écht gek, hoor.”

Ik haal mijn schouders op. “Ik heb het verpest, bij de kaarten,” zeg ik. “Sinds ik je verteld heb dat ik ze regelmatig vind, kruisen ze mijn pad niet meer. En de kaarten die ik hád, heb ik een voor een terug losgelaten in het wild.” Ze lacht: “Dus nu heb je helemaal geen kaarten meer ?”

“Jawél !” zeg ik triomfantelijk. Ik haal eerst mijn camera uit mijn jaszak en toon haar de foto’s. Nieuwsgierig drukt ze op het rechtse knopje. In chronologische volgorde ziet ze, op straat:

  • Een bijna onherkenbaar kapotgereden harten tien, met daarnaast een al bijna even erg beschadigde schoppen twee;
  • Een puntgave ruiten aas;
  • Een morsige schoppen vrouw;
  • Een kartelige schoppen negen;
  • Een vunzige ruiten acht;
  • Een ordinaire schoppen zeven;
  • Een doorregende klaveren aas;
  • Een kraakhelderen harten zeven

“Zo zo,” zegt ze verbaasd. “Een boel kaarten ineens ! En zelfs plaatjes ! Weet je ook al wat ze betekenen ?”
Ik knik ja en zegt dat ze verder moet klikken. De volgende foto’s zijn van een kapotgereden kaartendoosje, en van een stoep vol verdwaalde speelkaarten. Even is ze stil. Ze kijkt naar mij. Ik haal mijn schouders op: ik was er niet bij en weet niet wat er gebeurd is.

Uit mijn binnenzak vis ik een kaart. “Dit is de laatste die ik tegenkwam uit dat deck,” zeg ik, en geef hem aan haar. Het is een joker. Droef zegt ze: “Een joker zonder spel heeft nul waarde.”

Smurrie


Verhaal door René van DensenZo’n dag dat het buiten niet wil en binnen ook niet echt. Dat er inktzwarte smurrie in je zakdoek belandt als je snuit. Of wellicht wat voor rood moet doorgaan. Dat je vermoedt dat er een wel zeer grondige reinigingsbeurt door je heen gehaald zou moeten worden voor je terug puur bent. Zo je dat al ooit was.

En dan dwarrelen de flarden binnen. Oh ja, dát had ik ook nog gedaan gisteren. Oh shitshit. Echt ? Ja, echt. Je hoopt dat iedereen die daarbij aanwezig was, net zo ver kapot is vandaag als jij en enkel jijzelf nog weet dat dat óók gebeurd is. Mag het ‘hopen’ heten als het tegen beter weten in is ? Een zalm zwemt toch ook ?

En dan plots drupt er smurrie langs je raam. Donkerzwart, of wat wellicht voor rood moet doorgaan. Verbaasd staar je terwijl het raam verduistert. Je rent de trap af, maar bij elk raam komt het. Je staart de tuin in terwijl die aan het zicht onttrokken wordt. En dan kruipt de smurrie, in de mix van het natuurlijke pikkedonker en elektrisch licht, onder de deur op. Naar je toe. Stap achteruit. Het heeft geen zin, en dat weet je ook. De smurrie komt je halen.

Hoe lang was ik weg ?


Verhaal door René van DensenDit is nieuw. Toch ? Ik kijk nog eens goed maar weet het niet zeker. Zou het er al die tijd al gestaan hebben, of kersvers in de afgelopen maanden neergeplempt ? Even sta ik stil. Hoe lang was ik weg ? Telkens veranderen de dingen, gewoon, brutaalweg zomaar. Alsof ze tegen me willen zeggen: had je maar niet weg moeten gaan.

Ik loop door, maar alles voelt vreemd. Ik lijk op stuiterig rubber te lopen en de lucht ruikt ongewoon. Het licht schijnt anders dan ik me herinner, ook. En hadden ze hier altijd al déze stoeptegels ? De wieltjes van mijn reistas ruisen en klakken in een ander tempo dan voorheen. Of misschien heb ik alles weer verkeerd onthouden.

Mijn geheugen en de feiten liggen nogal eens overhoop met elkaar. De een zou zeggen: laat ze maar, kijk, ze spelen. Er is niks aan de hand. Ze doen gewoon alsof. Een ander zou zeggen: jezus, hou die voorgoed uit elkaar want een dezer dagen maken ze elkaar af ! En dan zou paniekerig mijn geheugen in één kamer opgesloten worden en de feiten in een andere. En er volgde dan een lang gesprek boven dampende thee over dat dit zo niet verder kan.

Maar dan klikt het op z’n plek. Het gevoel. De rust in mijn normaal turbulente borstkas. Ik ben thuis. Ik ben weer thuis. En thuis is uiteindelijk niet veranderd. Ik was zelf gewoon te lang weg.

Galerij


Verhaal door René van DensenMijn kop hangt in een galerij. Heb ik dat. Daar hang ik, denk ik dan. Tussen een stel andere smoelwerken van mensen waar ik iets mee gemeen heb. We zijn allemaal iets geweest en slechts één is het nog. Ik niet meer. Maar enfin, hij hangt er wel. Mijn kop. In de galerij.

De muur is wel mooi wit. Of toch een tikje gebroken. Een beetje grijs eigenlijk. Vijftig tinten wit, zeg maar. Ik denk even aan de kroonprinses, die gaat al naar de middelbare school. Ik dacht dat dat kind drie was. Dat was ze gisteren tenminste nog. Nu is ze ineens elf. Ik vraag me af wat ik die acht jaar uitgevreten heb. En of ik dat wil weten.

In die acht jaar kwam in ieder geval mijn kop in een galerij. Het is toch iets. In mijn jaszak zitten gevouwen vellen papier. Ik heb geen idee wat erop staat, maar ik moet het zo voordragen. In haast geschreven. Ik neem nooit iets serieus, en de tijd al zeker niet. Laatst zag ik een borsthaar die grijs was. Of vijftig tinten wit. In een galerij van bruin. Exact in het midden. Heb ik dat.

Boot


Verhaal door René van DensenIk ben een boot, ik kabbel wat de dag door. Mijn anker is weggeroest en men vergat me een nieuwe te geven. Het geeft niet. Ik vind mijn weg wel, en ook: op welke plek zou men mij vast moeten leggen ?

Ik ben alleszins een lelijke boot. Gaten in de boeg, alles lekt. Niet vooruit te branden. Verf die afbladdert. Het roer is ook al stuk. Eigenlijk mag ik niet eens voor een veredeld vlot doorgaan. Ooit was ik een iets mooiere boot, maar zelfs toen telde ik niet echt mee. Ik ben vooral een logge constructie, gemaakt om mee rond te sjouwen. En nu ik dat niet meer kan, lig ik vooral iedereen in de weg.

Soms verlang ik er wel naar om een bakzeil te hebben. Of iets anders dat mij een koers kan geven. Maar ik dobber, dus. De ganse dag door. Het water voert me ergens heen maar weet het ook niet echt. Samen klooien we maar wat aan. Soms praat ik met het water, dat meestal klaagt over de vissen en krabben en ander gespuis dat in hem leeft.

Maar dan zie ik weer andere boten passeren. Boten die ik niet ben. Boten waar mensen wel graag eigenaar van zijn. Niemand moet mij meer. Niemand vraagt zich af waar ik inmiddels heen gedreven ben. Ik heb zeker vijf jaar geen land meer gezien. Enkel wolken, meeuwen, af en toe een ander schip. En het water, dus. Altijd het water.

Trompet


Verhaal door René van DensenZacht vertelt de trompet een verhaal, en zij luistert. De noten zweven door de rokerige ruimte en botsen, kaatsen. Ze laten zich niet zomaar behoren. Zo kalm als het glimmende instrument ze uitbraakt, zo grillig dwalen ze door de ruimte. Op zoek naar ruzie en trammelant.

Enkel door samenloop van omstandigheden is ze hier beland. Normaal luistert ze nooit deze muziek. Sterker, ze gaat nooit naar een live optreden. Maar hier zit ze. Zelf weet ze ook niet goed meer hoe het zo gelopen is. Maar de trompet vertelt het haar. Hij resoneert en stilschettert de stappen die ze nam tot ze hier zat te luisteren.

De zaal zit vol, maar de trompet spreekt direct met haar. En enkel met haar. Zo voelt het. De andere aanwezigen horen muziek. Zij is in gesprek. Hij is wijs en gebutst. In zijn glans ziet ze haar eigen gekraste ziel. Dat de muzikant zijn toetsen beroert, neemt zij voor lief. Het is nodig. De trompet kan anders niet spreken. Maar eigenlijk zou ze even privé onder twee ogen dit gesprek met hem voortzetten.

Dat hij dit allemaal wéét, verbaast haar. De trompet kon niet overal getuige zijn geweest. Deze avond is zelfs hun eerste ontmoeting. Leest hij dit misschien allemaal zomaar van haar af ? Is ze zo’n open boek ? En als een trompet dit al kan zien, kan een ander dan ook – ? Stil spiedt ze de zaal rond en neemt een slokje van haar drank. Niemand kijkt naar haar. Ze laat een opgeluchte adem glippen.

Die glans, die lijnen, die wijsheid. Je zou er zo in kunnen verdrinken. Ze voelt zich voorover buigen. En langzaam verdwijnt ze. Uiteengerukt door de geluidsgolven, tegen de stroom in zwemmend. In uiteengetrokken golflengtes glipt ze de brede toeter in. En dan het zwarte gat.