Twee


Verhaal door René van Densen“Dit is een bijzonder moment,” zei ze, maar Karel keek haar nog altijd niet aan. “Iedereen die je ooit gekend hebt,” vervolgde ze, “loopt op dit exacte moment ergens op deze aarde rond. Enkel jij zit.” Karel overwoog de woorden. Als ze waar waren, was dit inderdaad een vrij uniek moment. Het was sowieso bijzonder dat iedereen die hij ooit gekend had, blijkbaar nog tot rondlopen op deze planeet in staat was.

En toch, wat moest hij met deze informatie ? Dat zij lopen en hij zat, dat hield geen verband met elkander. Deze vrouw probeerde hem iets aan te praten, dat was duidelijk. Haar intonatie klonk verwijtingsvol. Dus Karel zit, so what ? Zij toch ook. Alsof zij ijverig rond loopt te lopen met al die duizenden anderen die hij ooit gekend heeft. Ze zit maar mooi naast hem, de hypocriete trut.

Zacht grinnikt ze. “Hypocriet, ik ?” Nagels op zijn mouw. Zachte kneep van haar vingers. “Ik ben het authentiekste dat er is in deze wereld.” Hier keek Karel haar in de groene ogen. Ze grijst. “Ik ben de Angst, Karel. Ik ben iedereens schaamte en vrees en verwaterde dromen. Ik ben de schaduw in het donkere steegje, het dreigend ontslag. Ik ben iedereens dood.”

Nu moet Karel lachen. Deze mooie vrouw was dus de Angst. Het zal wel. Ze kijkt hem uiterst serieus aan en neemt een trekje van haar sigaret. “Jij echter, Karel. Jij verwaarloost mij. Je ontloopt mij. Dat vind ik niet lief van je.”
Ongelovig kijkt hij haar aan. “Maak het de kat wijs, wat je zegt. Gek wijf.” Ze grinnikt nog wat.

“Toch is het waar, Karel. Ik weet waar jij als kind wakker van lag, waarom je je pas vertraagde als je die tuin passeerde, ik weet welke proefwerken jou het zweet deden uitbarsten. Welke geheimen echt niemand te weten mocht komen, ik weet alles wat jij ooit gevreesd hebt. Maar,” ze blaast haar rook, “ineens leef je er op los zónder mij. Ik voel me afgewezen, Karel.”

Karel haalt zijn schouders op. Hij kan er ook verder niet veel aan doen. Hier is waar hij nu is. Ze knikt. “Ik doe je een voorstel: ik laat je zien hoe ver de greep van angst in deze wereld reikt. Je zult zien hoezeer alles door angst bepaald is. We maken wilde avonturen mee terwijl we de essentie van de mensheid doorgronden. Jij en ik. Wij twee. Wat zeg je er van ?”

Karel kijkt naar de zon. Dan schraapt hij zijn keel. “Nee, dank je,” zegt hij. Hij geeft de Angst een beleefd knikje. Dan staat hij op en slentert naar het stoplicht verderop. Ze kijkt hem stilletjes na. “Stommerd,” mompelt ze.

En dan is plots de Angst verdwenen. En sjokken er voetstappen weg over de kasseien.

Vier


Verhaal door René van DensenNa een stilte die wel twintig dagen leek te duren, keek hij toch in zijn ooghoek. Hoge hakken, donkere panty’s, strenge bril. En vier lonkende lokken, als wenkende tentakels. Groene, vurige ogen en lange, gelakte nagels. Een grijns. Karel voelde zich direct achtervolgd en plukte voort aan zijn tabak. Maar dat was geen blijvende oplossing. De tabak kruimelde op de tegels en waaide weg; ooit was de buidel leeg.

Natuurlijk waren er in feite maar twee mogelijke acties: de confrontatie, of weglopen. Weglopen was hem te actief, en een confrontatie had hij geen zin in. Zolang uitstel een actie was, ging hij ermee door. Geduldig wiebelde ze haar been, zag hij zijlings. Zolangzenikszegtiserniksaandehand, zolangzemaarnikszegt. “Ik wacht wel, hoor.” Ja shit, daar heb je het al.

Karel had liever enkel vingers en vingernagels aan de hand. Weglopen was nog steeds een optie. Confronteren ook. Zolang ze opties waren, hing hij in limbo. Karel had graag nog opties, liefst zoveel mogelijk. Hele stapels ongelezen boeken had hij thuis. Heerlijk was dat. Al die potentieel nog te lezen verhalen !

Ook kende hij nog lang niet elk café. Hij keek wel uit. Sterker, hij kende er maar vier. Alleen een idioot duikt elk café in zijn woonplek in. Iemand die nog wat te beleven wil houden, bewaart cafés, boeken, musea, bands en alles wat hij maar beleven kan, zo lang mogelijk. Leven is beleven.

“Hee, Karel,” sprak ze met een doorrookte, zwoele stem. Karel werd ijskoud van binnen. Maar hij hield vol en keek fier voor zich uit. Elke minuut dat deze situatie gerekt zou worden, was er één. Hoe potsierlijk het misschien ook overkwam. Hij gaf zich niet over aan deze sociale dwang. Hij wou ook niet weten hoe ze zijn naam kende. Hij was ineens erg benieuwd naar dat boek dat al vier weken ongeopend op zijn nachtkastje lag.

Gloren


Verhaal door René van Densen“Je zult maar gloren. Ik bedoel, stel, iemand stelt jou te gloren, in al je glorie, aan zijn horizon. Wat moet jij ondertussen dan ? Het kan lang duren voordat hij zijn horizon bereikt, en jij maar gloren. Het lijkt me niks, zo dag in dag uit erop los gloren. Maar misschien ligt dat aan mij.”

Zo prevelde Karel stilletjes, starend naar de einder. Hij had niets in het verschiet en vond dat wel zo prettg. Niemand had ook Karel op de kimme, althans, daar ging hij maar van uit. Als dat wel zo was, had hij alvast geen greintje zin in gloren. Hij zou lekker actief doordobberen en koersloos continueren. Dat zo’n horizonpersoon maar lekker telkens de koers bijstelt. Want dat doen ze he, die horizonpersonen. Telkens de koers bijstellen. Op hun doel af. Gedoe, allemaal.

Hij wist zo zeker dat hij niet zou gloren, dat hij onbemerkt benaderd werd. Plots bleek daar een vrouwpersoon naast hem op de bank te zitten. Ze zat met haar arm op de rugleuning gestrekt en de benen over elkaar gevouwen. Een toonbeeld van zelfverzekerdheid. Uitdagend grijnsde ze hem aan, maar dat zag hij slechts vanuit zijn ooghoek. Ook dat nog, dacht hij. Licht zenuwachtig begon hij tabak te plukken uit zijn buidel.

Nu durfde Karel niet goed meer voor zich uit te prevelen. Prevelen is prima met wat privacy. Maar deze vrouw zat erg dichtbij. Ze zou hem kunnen horen. Karel had liever dat mensen lekker hun eigen gedachten hadden, en hij de zijne. Hier moest hij helemaaal niks van hebben. Haar aanwezigheid censureerde hem.

Teder streelde het avondgloren over zijn vingers. Ja, zo kan ik het ook, avond, dacht hij. Maar hij zweeg.

Krabben aan de magie


Verhaal door René van DensenHet jeukt, elke dag opnieuw, die magie. Dat er zonnestralen door ramen binnenbarsten. Kleine bolle vogeltjes aan vetbollen kleven, met hun zenuwachtig zoevende kopjes. Eten, kijken, kijken, kijken, kijken, eten. Het jeukt, dat er mooie en lelijke stenen dwars door elkaar opgetrokken zijn. Dat er lange arceringen getrokken zijn door vers water en aangekoekt kalk.

Dat er lampen kunnen knipperen die regels stellen. Die de mensen vervolgens aan hun laarzen en banden lappen. Dat er planten de grond eten waar de dieren begraven zijn die hen weer hebben aangevreten. En maar draaien met de hele boel. Je krijgt er nog jeuk van. Dat iemand ineens je leven in kan stappen. Dat je die ook weer kwijt kan raken. Dat alles klauwt, krioelt, kronkelt, kreunt, kraait, kraant en keurt.

En dan al die afgesloten geesten, die er niet van willen weten. In drommen, in kuddes. Ergens heen of ergens onderweg van terug. Waar ze misschien weer naar omkeren, later. Om allemaal verschillende waaroms. Alles om iets, alles om niets, alles om iets tussen niets en alles. Het kriebelt, onderhuids, bovenhuids, de armharen overeind.

Zo zit Karel te krabbelen aan zijn magie. De magie kriebelt in zijn nek, op zijn kuiten en aan zijn pols. Vandaag is de magie mild. Het is geen dag om te jeuken. Dat schept wantrouwen, vindt Karel. Een dag die niet wil jeuken, voorspelt grote magie. Of daar nog tegenop te krabben valt, is vaak de vraag.

Zo kriebelt de magie van de dag over hem heen terwijl hij op een doodordinair bankje zit. Troostend strelen de zonnestralen door zijn haren. Warm waarschuwen ze hem tegen teveel zorgen. Wat komt, dat komt. Op een van de minst menige magische momenten die de dag zal tellen. Wacht maar af. Kalm drinkt hij de dag en zet zich schrap.

Bezinning


Verhaal door René van DensenEen moment van bezinning, dat is het punt, zo dacht Karel. Hij ging niet zonder omhalen een verhaal met hem aan de haal laten gaan. Het was zaak te zoeken naar bezinning. Hoe meer bezinning over zingeving, hoe minder plotseling plot de boel om zou komen ploegen.

Bezinning, dat doe je niet zomaar overal. Dat weet iedereen die wel eens wat met zinnen geworsteld heeft. Je hebt allereerst je marges. Die laat je leeg. Geen gekrabbel in de kantlijnen, dat leidt tot een slordige rommel. Van rommel valt geen zinnige bezinning te bakken. Als je voetnoten wilt kraken, moet je ook de ruimte voor de schillen laten. Dat was er nog zo eentje. Je kon prima de schillen gebruiken om op te lopen – het loopt niet heel gelijkmatig maar de olie is goed voor de vloer. Maar toch moesten de schillen allereerst ook wel kunnen neerslaan.

En wat te denken van timing, en opbouwstructuur ? Hoe meer Karel nadacht over zijn moment van bezinning, hoe meer hij besefte dat er een bankje nodig was. Een bankje, ergens op een rustieke plaats, met niet teveel auto’s of wegwerkzaamheden. Dan warrelde zo’n bezinning roekeloos achter de mechanica aan. Pure zonde. Nee, het was nu zaak een enorm kalme locatie te vinden. Met een bankje.

Monter knoopte Karel zijn jas dicht en trok zijn sjaal iets strakker. Hij wist wel een plekje. Aangezien hij tot die locatie de bezinning in toom moest houden, neuriede hij onderweg een liedje.

Lange nagels


Verhaal door René van DensenMisschien wou ze er slechts langs of gewoon even bestellen, maar toch. Karel had ineens lange nagels op zijn schouder en hij vond het maar niks. Lange nagels, daar komt ellende van. Nurksig schudde hij de hand van zijn schoudergewricht.

Een set gestifte dameslippen fluisterde in zijn oor: “En zo sta je ineens oog in oog met je eigen persoonlijke plottwist.” Daar gingen Karel’s nekharen helemaal van overeind staan. De nagels, dat was al te veel, volledig ongewenst, laat staan een stel gestifte lippen, een vrouwenstem, of wat ze net zei. Karel zat helemaal niet te wachten op een plottwist. Strak keek hij voor zich uit.

De nagels streken langs zijn mouw naar zijn elleboog. Nee, nee en nog eens nee, dacht Karel, en schudde ze weer af. Hij concentreerde zich zo goed mogelijk op de etiketten van de flessen boven de bar. Cointreau. Fonseca. Red Label. Een puike selectie. Prachtige labels ook. De flessen leken nieuw. Gepoetst ?

Plots scherp in beeld komend achter de flessen: er hing ook een spiegel. Voor hij het doorhad, zag hij twee groene ogen strak terugkijken. Meteen keek hij grim ergens anders heen. Koffiezetapparaat dan naar. Plottwists die hem een beetje met groene ogen aan gingen zitten kijken, dat was niks voor hem. Zeker niet vandaag. Dat de plot maar ergens anders zijn dansje ging doen, verdomme.

Heel, heel subtiel streek een lange nagel langs de rand van zijn oor. Alle kleine haartjes sprongen op alert. Hij moest hier weg, en wel meteen. Er was teveel plot in de toko. Een café waar de tijd stilstaat: was dat nou teveel gevraagd ?

Niet meer


Verhaal door René van DensenEraan denken, dat deed Karel niet meer. Hij wist zelfs niet meer waaraan hij niet dacht. Zoveel maakte hij zichzelf toch elke dag wijs. Dat het hem niks meer deed, wat er gebeurd was. Welnee. Ver achter hem.

Nee, hij dacht er zeker niet meer aan. Sowieso al niet meer elke dag. De dagen waren sindsdien allemaal bijzonder geweest. En daarom was er geen enkele dag bijzonder. De dagen waren bijmet. Bijzonder bijmet. Een kluwen bijmettige dagen. Monter stapte hij op kasseien en dacht vooral heel erg niet aan toen. Hij was er elke dag beter in geworden.

Natuurlijk, in het begin dacht hij er nog wel aan. Dat is ook niet gek. Het was niet niks, wat er voorgevallen was. Maar nu weet hij eigenlijk niet eens meer wat het was. Een andere tijd, een andere wereld, een ander leven. Wat was, is niet meer. Stellig hield hij daaraan vast. Niets wat was, blijft aan het zijn. Er moet ook geweest worden, zodat er nieuw zijn kan zijn.

Op de waterkade ging hij even zitten en bungelde zijn benen boven het water. Beneden keek een kabbelende Karel, verstoord in de golven, naar hem omhoog. Als hij heel strikt de natuurwetten toepaste, was dit een reflectie van licht dat eerst op hem gekaatst had, daarna op het water, dus een Karel uit het verleden. Verleden Karel keek echter even monter als hoe Huidige Karel zich voelde. Zo zie je maar weer.

Het deed hem écht niets meer, dat was duidelijk bewezen. Kalm rolde Karel een sjekkie en likte het papier. Het was weer een bijzondere dag aan het worden, zoveel was helder.

Krijgen


Verhaal door René van DensenJe kunt natuurlijk vangen, dat is eenvoudig – je hebt er hard voor gewerkt en de vangst is van jou. Maar niet iedereen kan de hele tijd maar vangen. Dus moet je af en toe ook ontvangen, besloot Karel. En ontvangen, daar moet je niet lichtzinnig over zijn. Krijgen, dat is oorlog.

Karel is een ervaren Krijger. Hij bleek niet geschikt voor het jachtige jagen, dus dan blijven er weinig alternatieven over. Dit overpeinst hij wanneer hij zijn biertje van de barman krijgt. Je moest wel klasse en karigheid vertonen, meende Karel. Hij was geen gretige graaier. Krijgen is de kunst van de karigheid.

Krijgen betekent ook iets doen met wat je ontvangt. Vangen leidt tot hebben en hebben is passief. Bezitten is zonde, bezitten dat doe je op een zetel. Het biertje is ontvangen, niet gevangen. En het bierglas gaat weer terug. Voor Karel was elke gekregen dag een kado. En de gekregen dag zat bovendien nog vol met meer kadootjes.

Ach, misschien bazelde hij ook maar wat. Karel slurpte aan de schuimkraag. Die schuimkraag, dat is de mijne, denkt Karel. Die heb ik aan mijn lippen bijeengekregen. Maar zo wordt de kraag wel kleiner. Rest daarna vooral een zwik koudgeel. Het valt ook niet mee om het koudgeel te krijgen en de kraag te koesteren. De kraag kwijnt weg bij het koudgeel verkrijgen.

Zo was alles toch wat, vond Karel. Misschien was hij een klassieke krijger. Of toch een schuimjager. Hij kreeg het niet bevat. Terwijl buiten de jaagdag voortjakkerde.

Altijd te kort rood


Verhaal door René van DensenStoplichten, dat vond Karel ook zoiets. Ze stonden altijd te kort op rood. Met een dwingende gevaarkleur dwingen ze je gejaagde pas te stoppen en te wachten. Je weet nooit hoe lang. Ja, in sommige van die nieuwerwetserige steden hebben ze van die luxe krengen die op allerlei moderne manieren aangeven hoe lang het nog duurt. Daar moest Karel al helemaal niks van hebben.

Rustig staat hij voor zo’n licht te landen. De rust zakt in zijn hoofd en in zijn ledematen. Meestal sprong zo’n onding op groen voordat hij echt gekalmeerd was. En dan begon de Haastige Tred weer. Jakkeren naar de overkant, want zodra je aan het oversteken begint, wil je het afmaken. Voor dat geknipper van dat groene mannetje. En die begint altijd te vroeg met knipperen. Laatste twee meter nóg haastiger in tred. Nee, stoplichten, die stonden welbeschouwd niet ten dienste van de mensheid.

Vandaag leek hij geluk te hebben. Langer rood dan normaal. En hij stond er in gezelschap. Dan kon hij zijn ooghoeken laten dwalen. Allemaal mensen met allemaal verhalen naast hem. Mannen, meisjes en kinderen. Zielen die het te goed weten en zielen die het allemaal nog moeten afleren. Hij kon ervan genieten. Al die haast, in stilstand op een kluitje. Wachten op groene mannetjes. Ze leken NASA wel.

Één van de roodlichtburen verspreidde een sterke cannabisgeur. Nieuwsgierig spiekte Karel rond, maar hij zag zo snel niet wie het was. Een nader onderzoek vereiste opvallend zoekgedrag en hij voelde zich meer thuis in het onopvallende. De geur was vers. Daar kon hij enkel respect voor opbrengen. Het was verdomd vroeg op de dag. Nu al zo’n stevige wietlucht. Hij had ook wel eens een kegel op dit tijdstip, maar die rook schraal en er was een, desnoods korte, nacht slaap overheen gegaan. ’s Ochtends dronk Karel nooit. Op deze plek, op dit tijdstip, had een van zijn buren nu al een stevige dosis softdrugs achter de longen getrokken. Karel wachtte in stil ontzag.

Er was ook een prachtige vrouw, want die is er op een of andere manier ook altijd bij. Hoge hakken, donkere panty’s, strenge bril. Enkele lokken van haar kapsel ontsprongen aan de zorgvuldige bijeenbinding in een knot en wapperden in de ochtendlucht, lonkend. Als de klanken van sirenen, om eenieder ervan te overtuigen dat deze vrouw geen rots was, dat we naderbij moesten komen, dat er veel prachtigs viel te ontdekken. Zoals ontsnapte lokken wel vaker groetend wuiven. Ze blonken in de ochtendzon.

Het licht liet hen bovengemiddeld lang wachten. Maar het zou zo wel weer groen worden. Altijd te kort rood.

Het leven als een dartpijl


Verhaal door René van DensenAch, wie maakt u wat wijs. U leeft uw leven als een dartpijl. Met een forse zwaai bent u erin geslingerd, met een rotvaart raust u er doorheen, en ferm en krachtig komt uw pad ten einde op een relatief willekeurig punt op het bord. U heeft vast veel belangwekkends gedaan, verzameld, gezien of gevoeld onderweg. Maar in de grotere schaal van Alles was u vooral een worp van Niets.

Geeft niet hoor, dat zijn we allemaal. Sommige worpen worden herinnerd, omdat ze legendarisch op de juiste plek en op het juiste moment waren. One-hundred-and-eighty. Net zo makkelijk hadden ze iets anders gedaan of was ze iets overkomen en waren ze een snel vergeten tussenworp geweest. De meesten van ons moeten zich tevreden stellen met dat het eigenlijk toch niet echt iets wordt. Niets groots en meeslepends. Met wat mazzel kunnen we van wat we doen, goed leven, en blijft ons wat shit bespaard. Maar meestal dat niet eens.

Karel is niet bang meer voor het bord. Dat zijn leven niet de memorabele tsunami van verpletterende prestaties is geworden die zijn leraar vroeger aan zijn klas voorschilderde als hetgeen waar je naar kunt streven, vindt hij niet erg. Elke dag is er eentje die hij nog niet gezien had, en als de dagen op zijn, dan zijn ze op. In de kroeg doe je er ook weinig meer aan als je geld op is, zo is dat in het leven ook, vindt Karel.

Je kunt alles worden, zei de leraar. Stellig. Nadruk op álles. Toen al vond Karel dat raar. Wat was álles ? Hoorde niets ook bij álles ? Want als je niets wou worden, kon dat dan ook, of was je dan illegaal bezig ? En wat als je geen interesse had in worden, enkel in zijn ? Of, zoals zovelen, enkel in hebben ? Het zal wel een schooldingetje zijn, dat hele wórden. In het leven buiten de school is hij weinig worden tegengekomen, vooral hebben en zijn. En hadden en waren, die natuurlijk ook.

Hij slentert langs de waterkant. Een man schreeuwt met megafoon naar zwetende roeiers die de boot waar ze allen in zitten, door het water doen klieven. Allemaal kijken ze verbeten, serieus, bijna kwaad zelfs. Karel staart naar het water. Het rimpelt wat, maar verder verandert er weinig. Hij draait zich om en kijkt naar het havencafeetje verderop. Mensen lachen op het terras. Binnen is er iemand aan het darten. Karel voelt in zijn broekzak of hij nog geld heeft.