Tussen ons


Verhaal door René van DensenEr stond altijd iets tussen ons. Eerst was het nog een set zuilen. Daarna de emotionele muren die we opwierpen. Vervolgens de kleuren van Benetton. De graaiende torens vol kopende en verkopende kapitalisten. En nu: dat er niets meer is.

Er gaapte altijd iets tussen ons. Was het geen cultuurverschil, dan een generatiekloof. Was het onbegrip om schoenen aan in huis, of een onpeilbaar ravijn aan gekoesterde geheimen. De afstand tussen geven en nemen. Uitslapen in het bed van iemand die elke dag de zon ziet opkomen. Er gaapten hele tijdzones tussen ons in.

Er kroop altijd iets tussen ons in. Onze dieren, die geen ander dier zouden dulden. Ruzies die jij liet broeien en ik negeerde. Wantrouwen, zo veel wantrouwen. De kruipers waren ons eenzaam gewend: twee tezamen, dat klopte niet. Dat moest uiteen geduwd worden.

En natuurlijk wigde de wereld zich tussen ons. De wereld die wil dat iedereen alleen staat en zo makkelijker te heersen valt. De wereld die weet dat een eenling niet te vrezen is. Die bang is voor onze handige handen, onze mondige monden, onze koppige koppen, onze potige poten en onze kont tegen de kribbes.

Er groeide altijd iets tussen ons. Een afstand. Een muur. Een kloof. Een probleem. Een individualiteit. We zijn zo ver gekomen van waar we begonnen, maar alleen maar achteruit gehold. En we blijven hollen. En uithollen. Tot we struikelen.

Lekker onbelangrijk


Verhaal door René van DensenZe hadden altijd wat, die meisjes. “Alleen die bríl,” of “alleen die puistjes, hè.” Of: “Die schoénen, die kunnen dus èèèèèèècht niet.” Er was een minimum van één slechte kwaliteit aan mij, en als die er niet was, dan was ik misschien overwogen. Want “verder” was ik “eigenlijk” nog “best een leuke jongen of zo”.

Zelf hadden ze net zo makkelijk een bril, of twee, drie keer zoveel puisten. Maar ja, het waren méisjes, en die moest je geweldig vinden. Pas toen de hormonen actief begonnen te worden, snapte ik wat we aan die holle sekreten moesten vinden. En toen eigenlijk nóg niet. Enkel wanneer mijn bloed voor mij nadacht.

Natuurlijk waren er ook áárdige. Twee, drie per decennium. Maar dan gaf ik natuurlijk weer vol gas. Doodsbang dat ze “goede vriendinnen” zouden blijven. En dat ze een andere klootzak zouden kiezen. Wat uiteraard ook gebeurde. En ik mezelf maar weer schoppen: wat een hork was ik geweest. Opnieuw.

Dat ongemakkelijke heeft er nooit echt uit gewild. Ik ben geen zelfverzekerde kerel die met bravoure strooit alsof het kruidnoten zijn van een fictieve knecht waar we niet meer over mogen praten. Oh, inmiddels heb ik wel een beetje geleerd hoe ik wat charme in de strijd werp – zelfs ontdekt dat ik wat charme héb – maar als puntje bij paaltje komt, krabbel ik toch vaak lafjes terug in mijn schulp.

Dan kijk ik van een afstandje naar wat ik aan het doen ben. Mezelf aan het aanstellen. Om, godbetert, een méisje. Wat beziélt me. Beetje de charmeur die ik niet ben, lopen uithangen. Om een paar stralende oogjes en een leuke lach. En een speelse vlecht. Of een leuk vallend bloesje. Om, ja, wáárom ?

Genoeg, denk ik dan. Kappen. Idioot. Stop ermee dat je er telkens weer intrapt. Het is het niet waard. Lekker onbelangrijk, allemaal. Stuk voor stuk. Lekker onbelangrijk.

Plat


Verhaal door René van DensenOp een ochtend word ik wakker en blijk ik plat te zijn geworden. Volledig plat. Alsof er tijdens mijn slaap een stoomwals over mijn bed gereden heeft. Mijn vingers zijn plat. Mijn voeten zijn plat. Plassen kan nog wel eens een probleem worden, is het eerste dat door mijn hoofd schiet. Ik ben een zeer praktische jongen.

Overeind komen valt ook niet mee. De lucht drukt me effectief tegen mijn bed aan. Met uiterste inspanning pel ik me los van de lakens. Overeind zitten lukt niet: ook mijn ruggegraat is plat. Ik krab even aan de rand van mijn hoofd hoe dit nu allemaal moet. Een stekende pijn in mijn platte vingertoppen. Ik kijk verbaasd naar mijn vingers en zie dat ik me aan mijn eigen kop gesneden heb.

Tijd om na te denken over de bizarre toestand heb ik niet echt. Ik moet vanalles doen vandaag. Dit komt echt heel slecht uit. Een verschrikkelijke dag om plat wakker te worden. Uiteindelijk besluit ik me dan maar op te rollen, bij gebrek aan een betere ingeving. Kokervormig kruip ik met hulp van mijn handen en voeten het bed uit. Ik rol mezelf de gang door en de trap af. Doordat ik bijna niks weeg, is het zowaar leuk om van de trap af te stuiteren. Maar dan lig je daar, onderaan de trap, voor de toiletdeur.

Ik ga niet in details treden, maar met een heleboel moeite is het allemaal ongeveer gelukt. Niet dat er sprake was van veel ‘ochtend exodus’. Uit een platte citroen valt immers ook geen sap meer te persen. Vervolgens lig ik, wederom in kokervorm, onderaan de trap. Hoe ik dié in vredesnaam ga beklimmen nu…

Met mijn platte vingers kom ik er, trede na trede, uit, maar het is een steile klim. Nooit eerder had ik zo’n moeite met een trap. Zwetend, puffend en kuchend bereik ik de bovenste tree. Ik rol terug naar mijn slaapkamer. Het volgende probleem: kleding. Niets blijkt me nog te passen: al mijn kleding is gemaakt op lichaamsvormen. Ronde armen, ronde buiken, voeten met een wreef. Moedeloos ga ik zitten met een schoen in mijn handen. Ik kijk naar binnen. Zou ik in de schoen passen ? Ik rol mezelf op en kruip in de schoen. Het past.

Ik besluit daar te wachten wat er nog meer gaat gebeuren. Zou ik de enige in de wereld zijn die dit overkomen is ? Je maakt wel eens wat grapjes over plat volksvermaak, of eendimensionale karakters, maar je kijkt lelijk op je neus als het je overkomt. Of tja, je kijkt dus niet op je neus. Ik wil er niet meer aan denken en wurm mezelf wat dieper de schoen in.

Ouder


Verhaal door René van DensenJe ziet het niet omdat het zo langzaam gebeurt, maar je wordt ouder. In de spiegel denk je telkens dezelfde persoon te zien, maar op een bepaald moment moet je toegeven dat die terugkijkende persoon fors verouderd is. Nou ja: jij, he. Ik niet, natuurlijk. Ik blijf er superjong uitzien. Dat zie ik zelf toch, in de spiegel.

Toen ik achttien was, schatte iemand me veertig. Ik had een enorme geitensik aan mijn kin hangen. Misschien lag het daaraan. En lang hippiehaar. Het bespaarde allebei enorm op scheermesjes en kapperskosten. En ik wou er natuurlijk lekker anders uit zien.

Er anders uit willen zien, dat doe je als je jong bent, jezelf veilig (of onkwetsbaar) acht, en de wereld nog aan je voeten ligt. Op het moment dat je de vorige zin opschrijft, ben je niet jong meer. Meestal wil je er ook niet meer anders uitzien.

Nu heb ik een baard en langer haar omdat ik geen kapper kan betalen. Nou ja: ik kan hem wel betalen, als ik daarna een paar weken niks eet. En de poes ook niks. Dan kan het prima. Maar daar krijg ik honger van.

Tegenwoordig word ik vaak jonger geschat dan ik ben. Het zal liggen aan mijn armoedige uitstraling. En het feit dat ik enkel kleren in mijn kast heb waarmee ik er anders uitzie. Ook lach ik af en toe eens. Het is een effectief masker, en het levert mooiere rimpels op dan zorgen.

Ik staar wat naar de wolken en vraag me af hoe oud zij zijn.

De Tragicus


Verhaal door René van DensenDe zon schijnt, maar dat maakt het enkel erger voor de tragicus. Hij staart naar het biertje dat ik hem gaf, uit medelijden. De tragicus zucht. Hij klaagt dat het biertje lauw is, en dat dat weer typisch is. Dan staart hij met toegeknepen ogen naar de zon. Daar komt ongetwijfeld dit jaar nog huidkanker van, meent de tragicus. Het is althans wel de verwachting. Ik zeg niet veel. De tragicus doet zo goed zijn best, dat ik het niet wil verpesten door een beetje mee droevig lopen te doen. Je moet een vakman wel de eer van zijn beroep laten.

Ik vraag hoe het erbij staat in de wereld van tragici dezer dagen. Of ze een beetje rond kunnen komen. De tragicus schudt het hoofd. Er zit geen geld in tragiek, meent hij. Veel tragici haken daarom af, en worden dramaticus of humorist. Dat is zo makkelijk, verzucht de tragicus. Een echte tragicus verlaagt zich daar niet toe, meent hij. De afhakers zijn de nagels aan de doodskist van de tragiek. Alsof er nog niet genoeg nagels geslagen waren door het klootjesvolk. Dat meent maar dat tragiek zo simpel is. Het is een kunstvorm uit de Oudheid, verdomme, mompelt hij monotoon. De tragicus ziet de toekomst van de tragiek somber in.

Het ergste is, zegt de tragicus, dat je hier natuurlijk weer over gaat schrijven. Met je blog. Ik zeg niks, maar was het eigenlijk wel van plan. Nu twijfel ik een beetje. Zo’n beschuldiging komt aan, maar verder maak ik erg weinig mee. De tragicus drinkt zijn inmiddels warme biertje met een vies gezicht. En dan denken de mensen, zegt de tragicus, dat ik maar verzonnen ben. Of erger, dat ik gebaseerd ben op iemand die je kent. Maar jij kent de échte tragiek niet, gluiperd, zegt de tragicus. Ik knik lafjes. De tragicus staat op, ritst zijn broek open en plast op me. Ik voel het warme vocht in mijn kleren trekken. Of de tragicus misschien nog een biertje wil, vraag ik dan maar.

Bezoeker


Verhaal door René van DensenDat is even fors wakker schrikken. Een heuse bezoeker ! Met een blik die ergens tussen extremen van onverschilligheid, leegheid, ongeduld en onbegrip bungelt, schuifelt hij binnen. Kijkt rond. Ik knik. Goedendag, meneer, zeg ik zachtjes. Hij kijkt me aan met halfverbaasde krentige varkensoogjes en kijkt dan verder rond. Het is wel even wennen. Een bezoeker op mijn website. Ik heb me hier de afgelopen maanden prima in mijn eentje vermaakt. Ik tel snel de stapel boeken die ik hier in verrukkelijke rust heb gelezen. Negenentwintig. Ik had verdorie bijna mijn dertigste uit. Ach ja. Het is natuurlijk goed, dat er een bezoeker is. Daar is de website voor opgezet.

Hij schuifelt langs de verhaaltjes. Kijkt ernaar zoals een verveelde toerist in een museum koekeloert, of zoals mensen zonder geld op zak langs rommelmarktkraampjes kijken. Ik voel bloed in mijn hals naar mijn wangen kriebelen. Het is natuurlijk ook gewoon prutswerk, dat zie ik meteen aan zijn blik. Hij heeft vast gelijk. Zo stom. Bouw je zo’n site, en dan een beetje denken dat wat je erop zet, interessant is. Natuurlijk niet. Hij bromt iets onverstaanbaars en schuifelt voort. Blijft even bij mijn biografiepagina staan. Schuifelt voort. Ongeacht de lengte van de pagina loopt hij in dezelfde bored click shuffle door het blog heen.

En dan schuifelt hij de zaak uit. Geen blik over zijn schouder, geen poging tot een groet, niks. Alsof de site gewoon hetzelfde is als de digitale snelweg buiten. Ik kijk beteuterd rond. Tja. In feite is dat natuurlijk ook wel zo. Zou ik hier zo lang blijven plakken als het niet mijn eigen stekje was ? Waarschijnlijk niet. Maar dat is het wél, schiet het door mijn hoofd. Ik haal even diep adem en denk, inderdaad. Dit is mijn stekje. Ik maak een nieuwe koffie, leg mijn voeten op mijn bureau en open mijn boek. Waar was ik ook alweer ?

Star Fucker en de weg naar vergetelheid


Verhaal door René van DensenAllebei doen we maar wat, vandaag. We zijn wel op een festival afgekomen met de interne belofte dat er veel vrouwelijk schoon zou zijn, maar we zijn ook intrinsiek eerlijk naar onszelf. Enerzijds in de coupé zit daar de Starfucker. Anderzijds zit ik. Allebei mannen waar geen vrouw op zit te wachten, en we weten het zelf ook heus wel. Dat maakt ons beiden zo vrij en stiekem een beetje interessant. En toch ook niet.

En zo lopen we beiden over een festivalterrein vol vrouwen die we niet dorsten aan te spreken. De Starfucker maakt er een hele zaak van, waar ik iets laconieker rondloop. Hij bestempelt sommige vrouwen als volledig buiten zijn ‘league’, wat ik niet begrijp, omdat de Starfucker niks meer of minder heeft dan een andere man. Ja – haar, wellicht. Maar ook daarvoor zijn vrouwen genoeg te vinden die dat onweerstaanbaar vinden. Eigenlijk heeft de Starfucker niemand tegen zich behalve zichzelf.

En zo reizen we onverrichterzake samen terug. Niemand van ons beiden ook maar enige oogopslag geoogst. Hij wil daar iets over zeggen. Maar we zitten in de stiltecoupé dus een vrouw vraagt ons of we stil kunnen zijn. Wat ze niet weet is dat de Starfucker net zijn tweede grote boek heeft gepubliceerd. Ook blijkt het kutwijf niet eens haar kaartje ingechecked te hebben. De Starfucker en ik bijten op onze tong om stil te blijven, vooral niet in lachen uit te barsten. Het wijf zal snel vergeten zijn. Ik ook. Maar de Starfucker, die rest enkel een legendarische tocht richting de vergetelheid. Die hij, zwaaiend met een hoed en jiehaaaa roepend, tegemoet zal snellen. Hij hoopt vooral dat het stiltecoupéwijf hem niet wacht, aan die horizon.

Poster


Verhaal door René van DensenToen alles voor me veranderde, raadde een goede vriend me aan om een poster op te hangen. Een poster van de stad waar ik eigenlijk heen wil. Zodat ik die alle dagen zal zien, dat die me eraan zal herinneren, en dat ik toe zal werken naar dat doel. Dus dat deed ik, want de vriend in kwestie heeft soms best goed advies. Natuurlijk, sinds de poster er hangt, herinnert hij me er vooral aan dat ik steeds verder van die stad verwijderd raak, maar ja, dan moet ik maar geen poster aan mijn muur hangen in een van de lastigste werkzoekperiodes van de afgelopen decennia.

Zo’n poster een beetje logisch ophangen valt nog niet mee. Allereerst: vanaf welke plek ga je ‘m het vaakst zien ? Ik kan ‘m voor mijn raam hangen, maar dan krijg ik minder daglicht binnen en dat is zonde. Bovendien kijk ik, wanneer ik eens voor het raam zit, eigenlijk bar weinig naar het raam en beduidend meer naar een laptopscherm. Dat is dus zinloos. In de poster staat een standbeeld heel intenzief te wijzen. Pakweg in de richting van de fotograaf, maar veel hoger erboven. Je zou dus kunnen redeneren: laat dit beeld lekker in de richting van de stad zelf wijzen. Maar dan hangt de poster ergens waar ik echt nóóit kijk. Bovendien is mijn huis niet ideaal gepositioneerd daarvoor: als hij er volledig rechtstreeks naar moet wijzen, hangt hij ergens schuin verpletterd achter een paar kasten. Nee, dat is echt niet handig.

Nu hangt de poster dus ietsje meer in de richting van waar de stad zelf ligt. Alsof ik, weliswaar ietsje uit de richting, pal die stad in kijk. En daar een standbeeld naar mij reikt. Alleen hoger, boven mij. Het vaakst zie ik de poster als ik in bed lig. Dan denk ik, hallo standbeeld, ik lig hier hoor. Met je gereik. Joehoe. Standbeeldje. Je zit he-le-maal fout te zoeken, standbeeld. En dan besef ik me weer: dat beeld wijst helemaal niet naar mij. Zowel het standbeeld als de stad in kwestie hebben mij helemaal niet nodig. Sterker, waar het standbeeld wél heen wijst, dat is vanaf deze locatie wéér een andere muur. Maar die muur is veel te ver weg. Dus laat ik hem maar zo hangen.

Mannen


Verhaal door René van DensenIn het nieuws en op het internet lees ik een boel vrouwen die boos zijn dat ze niet als gelijkwaardig aan mannen gezien worden. Dat is, helaas voor hen, niks nieuws. Dit lees ik al heel lang in het nieuws en op het internet. Of dat boos zijn helpt, weet ik dus niet. Of het, ha ha, kwaad kan, weet ik eigenlijk ook niet. Ik wil het heel erg met de vrouwen eens zijn. Gelijke rechten enzovoorts. Uiteraard. Volledig mee eens. Dat is mij ook van jongs af aan aangeleerd. En tegelijkertijd dat gedoe met deuren openhouden en zo. Ik vond het wat verwarrend, maar als je jong bent, is je geest flexibel en neem je veel voor waar aan.

Maar waarom ze in vredesnaam gelijkwaardig aan mannen zouden willen zijn, ontgaat me. Als ik om me heen kijk, op willekeurig welke dag, zie ik vooral bamislierten van mannen. Slappe thee. Gesopte koffiekoek. Gekleed in kleuren waar geen sprankje hoop meer uit spreekt. Sloffend van grijs gebouw naar grauwe auto. Stiekem hun stropdas extra strak opgestropt. Hopen dat ze eerdaags genoeg lef hebben om de boel helemáál dicht te binden. Sleuren zich bepakt en moegezweept door de dag en de rest van hun levens. Koffers aan hun arm die elke dag zwaarder lijken te worden. Hun pleziertjes zijn dat ze af en toe mogen ontsnappen aan de sleet, wat ze dan op een voorspelbare en ook alweer sleurderige wijze doen. En dan nog de mannen die opkijken naar de opgestropten. Vanaf het terras, met morsige T-shirts aan en het eerste biertje van de dag op tafel. Dat vrouwen hier gelijkwaardig aan willen zijn, zie ik als een gebrek aan ambitie. Maar dat ben ik misschien.

Ik ben geen haar beter. Dat zie ik in de spiegel. Ik heb veel haar, dus ik ben heel véél niet beter. Met mijn vingers strijk ik over mijn wangen. Droge, vettige baardharen. De huid eronder begint weer moeilijk te doen. Eigenlijk moet ik me scheren. Ik vraag me af waarom ik me niet meer scheer. In mijn ogen zie ik dat ik geknakt ben. Dat is nieuw. Verwondering daarover borrelt evenwel niet in me op. Ik buig naar mijn spiegelbeeld toe en leun mijn voorhoofd tegen het zijne. Zo houden we elkaar nog net staande. Even. De spiegel is nog vies ook. Het interesseert niet. Of ik nog wel scheerzeep en mesjes in huis heb, geen benul. Zelfs geen idee hoe ik de komende vijf minuten verder moet in dit leven. Ik schijn een man te zijn. Echt, begrijpt u die vrouwen wellicht ?

Bril


Verhaal door René van DensenHet brilmeisje op TV kijkt er wat vies bij. Ze heeft een strenge knot en een hip dik montuur. Ze kijkt zuinig. Het onderwerp gaat blijkbaar over het fenomeen dat mensen waarmee je uit bent, tussendoor op hun telefoon kijken. Er zitten dan, volgens het zuinigkijkmeisje, ineens allemaal andere mensen in het gezelschap waarmee de ander zit te praten. En zij niet. Dat vindt ze duidelijk maar niks. Ze vraagt zich af hoe de ander het zou vinden als ze daar ter plekke een boek zou openslaan. ‘Even een alinea lezen.’ De presentator zegt dat dat een goede vergelijking is. Hij zegt dat het gesprek zo hier even op doorgaat, maar eerst kijkt hij even naar de meldingen van Twitter. Niemand lacht om de ironie.

Het brilmeisje komt ook niet meer aan het woord. Het gesprek wordt geforceerd in de richting van een nieuwerwetse projectiebril. Een trèntwatsjer, een kale man met extreem blauw brilmontuur en knalrood pak, toont de projectiebril. Als u dit leest rond de tijd dat ik het schrijf, dan kent u ‘m wel. Als u dit over een paar jaar leest, denkt u wellicht: ‘O god ja, dat ding.’ Het is wat, communiceren via tekst. Misschien klinkt dit wel heel rechtstreeks aan u gericht. Dat ik nu even uw volle aandacht hebt. U luistert. In werkelijkheid ben ik allang weer iets anders aan het doen. Als u hierop reageert, moet ik eerst terugzoeken waar het over ging. U ziet het ook weer door een andere bril dan ik.

Zowel de trèntwatsjer als het knottige brilmeisje lijken me geen leuk gezelschap. Mocht ik met hen tijd moeten doorbrengen, dan zou ik waarschijnlijk een internettelefoonding kopen. Gewoon om ze te kunnen negeren. Dat ze lekker kunnen snoeven. Want het is onbeleefd en heel erg slecht en de wereld gaat hieraan kapot. Misschien wordt het brilmeisje zo kwaad dat haar knot losschiet. Hoe dan ook hoop ik dat die blauwwitte trèntwatsjer er sowieso verder niet bij is. Met zijn bril.