Het is zo’n lieve jongen als hij slaapt

Vijf


Verhaal door René van DensenVijf minuten vertraging. Ik zie de zakkenroller alweer naar mijn rugzak kijken. Tenzij hij van lezen houdt, zit er niets van waarde in. Toch alvast bijna niets dat onvervangbaar is. Ik kijk dus maar weer weg.

Ze moest er zelfs om huilen. Zo erg snapte ze het niet. Waarom ik niet zuiniger op mijn spullen was. Letterlijk: tranen, zo verschrikkelijk vond ze het. Begreep er volledig niets van, dat ik mijn laptop zo verslonsde, dat ik mijn jas zo mishandelde.

Woedend brulde ze dat ik echt zorgvuldiger met mijn bezittingen om moest springen als ik wou dat wij enige kans hadden. Ik begon dat laatste dreigement een beetje beu te worden onderhand. Bovendien snapte ik de ophef niet: het waren maar spullen.

Ik haal een koffie en geef wat briefgeld. Ik krijg muntjes terug. Het voelt pakembeet kloppend dus ze gaan ongezien de portemonnee in. De rekken onder en rondom de kassa schreeuwen dat ik echt ook nog wat andere dingen moet willen. Ik loop met de koffie de deur uit en negeer ze.

O ja, en als ik toch bezig was zuiniger op mijn dingen te zijn, moest ik ook meer van mezelf leren houden. Dat heb ik een kwartier intensief geprobeerd. Niet dat ik wist hoe dat moest, maar een kwartier lang probeerde ik dan maar mezelf te waarderen. De uitkomst van dat kwartier was dat ik enorm dol ben op kwartieren. Ze zijn niet te kort, niet te lang, het woord is mooi. Je kunt in het woord wonen. Bovendien zitten er vier in een uur en dat aantal rijmt.

Ik staar met mijn koffie in mijn hand naar de wolken. Ik ben een makkelijke prooi. Al mijn bezittingen zijn, met wat vlugge behendigheid, van mij te plukken als vers fruit van een boom. Het kan me niet schelen. De zon streelt mijn gesloten oogleden. Ik zou zo prima een kwartier kunnen blijven staan.

Welcome in the House Of Filth


Verhaal door René van DensenZe heeft nog het lef om het te zeggen: Welcome in the house of filth. Ik kijk rond en zie één plukje haren ronddwarrelen. Alles is verder spotschoon. Of toch minstens vergeleken met mijn eigen woning, die schoon is vergeleken met mijn vorige woning, die schoon is vergeleken met de vorige zolder waar ik verbleef, die schoon was vergeleken met het vierkoppig mannen- en driekoppig kattenhuishouden waar ik woonde.

In vergelijking tot al die plekken is deze woning zo ongeveer medisch minimum. Ik zou hier geopereerd kunnen worden aan mijn lever en dan nog zouden de tegels schoon zijn. De kat kijkt me vanaf een leeggezogen hoekje uit haar kattenhuisje aan. Ik leg mijn bagage bij de tafel en zie de gepijnigde blik van de gastvrouwe: voor ik slaap, ligt dat vuile ding naast mijn logeerbed, vooral niet in de woonkamer meer.

Ik kom net uit een wereld waar pijn de grote gemene deler is. Waar bedrukte velletjes papier of geslagen schijfjes metaal een reden tot het verlaten of verraden van de medemens zijn. Waar een auto of zelfs een mooiere jas een scheve, beangstigende blik oplevert. Ik stap uit een universum vol hebzucht een plek binnen waar een biertje koud staat en waar één dwarrelend vlokje kattenhaar de woning The House Of Filth oplevert.

Ik drink mijn biertje. Ik zeg niks van de dwarrelende vlok. Ik kijk uit het raam. Ver uit het zicht slaan mensen elkaar de koppen in, in opdracht van anderen die denkbeeldige lijnen op een kaart willen verschuiven, want daardoor worden ze zelf rijker. Uit het zicht worden oude vrouwtjes voor dood achtergelaten om een paar flappen die ze uit een muurautomaat haalden.

Ik zeg niets omdat dit het huis is van mijn beste vriendin. Ze schaamt zich voor de toestand waarin ze mij ontvangt. Ze beseft niet in welke toestand de mensheid mij elke, maar echt élke, dag ontvangt. Ze schaamt zich echt kapot. Ik slaap verrukkelijk op een vers verschoond logeerbed. Als ik ‘s middags het huis verlaat, ruik ik in haar gang de drie flesjes bier die ik leeggedronken heb. Ze stinken overwelmend.

Ik vraag me af of een woning, waarin vier flesjes bier de boel kunnen overheersen, überhaupt een titel verdient. Misschien de hemel. Ik haal diep adem en stap de deur uit, naar buiten.

Dromen


Verhaal door René van DensenCommotie in de ooghoek. Daar woelen, in een kroet, al mijn geaborteerde dromen. Ik kan ze natuurlijk de hoek uit wrijven, maar daar is het woelen niet mee opgelost. Dus laat ik de kroet waar hij is, en de woelboel ook.

Mijn kat, zij, zij is klaarwakker. Ze rent rond als een opgewekt klein kind en springt op alles. Kunst, denk ik. Als ik zo makkelijk kon slapen en dromen als zij, zou ik nu ook wakkerder zijn. Slaap is voor haar wat geld is voor rijke mensen: iets vanzelfsprekends. Voor ons normale stervelingen is dromen gewoon keihard werken. Ik zeg het haar, maar ze is intensief bezig met een touwtje.

De dromen roeren zich flink vandaag. Ik kan natuurlijk de wekker de schuld geven, maar die doet ook maar zijn werk. Ik was erbij, ik heb hem zelf ingesteld, zelf met hem afgesproken op welk tijdstip hij mijn natuurlijke slaapritme mag afkappen. Ik vraag de dromen om een beetje meer begrip. Minstens voor de wekker. De dromen hebben me niet merkbaar gehoord.

Met een zucht wrijf ik ze dan toch maar uit mijn ooghoek en flak ze de kamer door. Ik hoor ze verdorie nóg. Even strek ik me uit op de bank en staar naar het plafond. Terugdenkend aan de helse periode dat ik ook vroeg opstond, maar daar eigenlijk geen goede reden voor had. De dromen mogen niet klagen, vind ik.

Ja, jij wel.


Verhaal door René van DensenDe woorden klinken bijna als een verwijt. Het onderwerp is dronken worden en controle verliezen. “Ja, jij wel,” had hij geantwoord na zijn biecht dat hij het niet kan. Dat hij het te eng vindt. Meteen probeer ik terug te denken of ik hem wel eens dronken heb gezien. Fors aangeschoten, dat wel. Maar echt laveloos, dat niet.

Alvast zeker niet het punt dat mensen tegen je praten alsof je een kind bent, en je kalm ergens heen begeleiden waar je niet heen wil. Naar buiten. Of naar huis. Of het punt dat je verbaasd ziet dat tafeltjes tegen je opbotsen en dan achterover vallen. Of omhoog, dat doen ze ook nog wel eens. Meestal nemen ze dan wat grond mee. De wereld wordt heel gek met een borrel op.

Wat wel fijn is, is hoeveel er voor nodig is om op dat punt te komen. Het is een dure grap en veel werk. Lukt niet zomaar elke dag. En je moet er echt stevig voor doordrinken. Maar het is zo lollig. En dan krijg je eens een klap tegen je kop, of een vloer tegen je wang. Kan gebeuren, en zó verdund als je bloed is, zal het wel weer reuze meevallen met de blauwe plekken.

En de mensen. Nuchter zeggen ze eigenlijk nooit iets interessants, maar nu is alles fantastisch en fascinerend. En persoonlijk vooral. Man, wat stellen ze zich ineens ontroerend open. Ze zijn mijn broeder ! Ik hou van ze ! En de verhalen, die open ziel, ik ben straks alles weer vergeten maar nu is het mijn hele wereld. Wat een harten, wat een hersens, wat een stem, wat een bloed.

Daarna heb je een heel lange kater de tijd om na te denken. De wereld geeft je daartoe alle ruimte, want ineens sta je er niet meer middenin, maar half buiten. Ik ben dol op mijn katers. Ze duren soms wat lang, maar dat neem je er dan maar bij. Alles gaat zo traag. Dingen pak je gewoon een voor een op, ze zijn overzichtelijk en eigenlijk best simpel. Je brein werkt niet helemaal meer mee, maar je hebt prachtige gedachten. Ja, geef mij maar gerust een goeie kater op zijn tijd.

En daarna. Als die éne katerdrol je lijf uit is waar al het laatste gif in was gestopt. Daarna. Ben je zo leeg, zo bevrijd. Zo gereinigd. Blootgespoeld. Klaar om nieuwe fouten te maken. Nieuwe zonden te begaan. Een nieuwe middelvinger op te steken naar de wereld. Opnieuw de verwijtende woorden te horen uit iemands mond: ja, jij wel.

Ik probeer heus


Verhaal door René van DensenIk probeer het heus wel eens. Meestal zelfs. Of ik er écht mijn best voor doe, dat is een andere vraag, maar ik probeer het wel. Een beter mens te zijn dan ik ben. Meestal zet dan iemand echter bier voor mijn neus neer, of oppert een idee dat zó idioot is dat het schreeuwt om uitvoering. Zulke dingen, daar valt niet tegenop te proberen.

De idioot in mij moet ook ademen, schiet het door mijn hoofd als ik weer eens naast iemand ontnuchter. De vraag gaat zometeen zijn: waar is mijn bril ? Waar slingert mijn telefoon rond ? Waar zijn mijn sleutels ? Al de rest: daar kom ik wel uit. Ik strijk met de handen door mijn haar en hoor mensen naar hun werk vertrekken, buiten. Maar voor mij is de wereld nog niet klaar met draaien.

Dan wordt zij ook nog eens wakker. En alsof het allemaal nog niet erg genoeg is, rolt ze zich meteen, en gewillig, bovenop me. Gretig gebruik makend van een ochtendeuvel dat wij mannen wel eens hebben. Langzaam wordt ze bovenop me wakker en versnelt het tempo. En net voor ze kan climaxen, breekt het bed. Verbijsterd liggen we samen, in elkaar verstrengeld, schuin omlaag met onze hoofden tegen de muur. Dan begint zij te schaterlachen.

Maar dan volgt een hele dag waarop ik me stellig voorneem toch weer een beter mens te zijn. Want kapót. Ik sleep me naar mijn werk, door mijn werkdag heen, en van mijn werkdag af terug. Vermoeid kijk ik voor me uit in de trein en ben ik, namens andere mensen, blij dat ik geen auto rijd. In de fietsenstalling kijkt een oude vrouw met strohaar me deemoedig aan. “Weer een dag voorbij,” zegt ze retorisch. Toch knik ik. Bevestiging. Ze verzekert me dat de dagen sneller gaan naarmate je ouder wordt.

Die kende ik al. Van heel veel volwassenen gehoord. Zit onder het kopje Fabeltjes opgeborgen, naast de andere leugens die ze je vertellen, en alle keren dat je ontdekte dat ze ook maar wat doen in het leven. Ik hoop dat het me vanavond wel lukt. Ik ga het alleszins weer proberen.

Nog tien jaar aan vast


Verhaal door René van DensenEven twijfelde ik of ik het wel moest doen, maar je doet het uiteindelijk toch wel. Dus dat werd vroeg opstaan en door de kou naar het stadhuis. Want ik moest mijn identiteit verlengen. Blauwbekkend liep ik het overheidsgebouw binnen, waar de verwarming lustig erop los brandde. Een prikkerdeprik later had ik een briefje met een lettertje en een nummertje en moest ik wachten.

Je kunt me bij zoiets beter niet te lang laten wachten. Ik twijfel dan nog wel eens. En jawel hoor, daar ging ik. Als ik mijn identiteit nu eens niet verlengde, kon ik dan zomaar ineens iemand anders zijn ? Kon ik mijn identiteit inwisselen voor iets heel anders ? Eigenlijk kon ik best een nieuw kettingslot gebruiken. Of een paar nieuwe schoenen. Veel meer verwacht ik niet voor mijn identiteit te krijgen.

Ik staar naar de identiteit die ik in mijn handen heb. Het is maar een identiteit van niks. Een laagje reflecterend materiaal en wat papieren. Met een bruinig kaftje. Stempeltje erop. Wat krassen. De identiteit gaat al een tijdje mee. Enkele reisstempels, maar niks imposants. Mijn identiteit is een tikje honkvast en niet bijster avontuurlijk aangelegd. Veel onbeschreven bladzijden ook. Knisperende onschuld.

Aan zo’n nieuwe identiteit zit je nog langer vast, had ik gehoord. Ineens tien jaar. Tién ! Ik vraag me elke dag al af of ik deze identiteit nog wel wil volhouden, maar zo’n overheid pint je er gewoon een decennium op vast. Zonder pardon. Hoppakee. Dit bent u, de komende tien jaar. Weten wij dat, weet u dat, veel plezier ermee. Volgende. Hoe meer ik naar mijn identiteit staarde, hoe meer ik wou wegvluchten.

Mijn nummer en mijn letter verschenen echter op het scherm. Verdomme. Toch maar naar het loket. Snel geholpen. Volgende week kunt u uw identiteit afhalen, bla bla. Dat was vorige week. Nu zet ik weer mijn fiets in hetzelfde rek. Opvallend: weer is het het enige vrije rek. Ik loop dezelfde trap op, en dezelfde verwarming staat er weer op los te stoken. Zo’n overheid verandert ook niet veel.

Omdat ik een tikje dwars wil zijn, heb ik mijn uiterlijk gesnoeid. Mijn wilde lokken zijn op een kappersvloer beland en mijn baard in een doucheputje. Ik zie eruit als een lid van een jaren ’60 jongensband. Een stropdas ontbreekt. Mijn identiteit echter ziet eruit als een zwaarbehaard holemens. Ik sta voor het loket waar ik mijn holemens moet ophalen.

De loketdame twijfelt. Ze kijkt. Naar mij. Naar mijn identiteit. Dan naar mij. Dan naar mijn identiteit. Ik snap het wel. Het is een verschil van één week, maar ik zie eruit alsof ik een lid van een sleeper cell ben die bevel tot actie heeft gekregen. Ze twijfelt nog wat langer. En ze zit niet eens in de wachtkamer.

Hithaat


Verhaal door René van DensenZodra ik er weer een hoor, begint het opnieuw. Misschien ligt het aan mij, en worden alle andere mensen er wel blij van, maar nieuwe plaatjes leveren meestal hithaat bij mij op. Koude, kwade hithaat. Daar gaan ze weer hoor, denk ik dan. Drie, vier keer op een dag dezelfde plaat, lekker bezig jongens.

Het zijn ook meestal de minst bijzondere riedeltjes. Niks wat ik nooit eerder heb gehoord. En dat moet dan echt grijsgedraaid worden. Alsof er wat in te halen is. “Satisfaction van de Stones hebben we veel vaker gedraaid over de decennia heen dan dit plaatje, kom, we gaan ze inhalen.” Alsof deze plaat, puur door het vele draaien, een klassieker móet worden.

En zo vliegen de oehs, ohs en woohoohoo’s de hele dag langs. Want het leven moet één groot discofeest zijn. Met telkens dezelfde platen. Of proberen ze ons zover te krijgen dat we niet meer nadenken over wat we horen ? Op zich komt er natuurlijk ook een paar keer per dag het journaal langs. En kritisch denken, dat is natuurlijk wel iets lastigs dat om het hardst ontmoedigd moet worden. Maar ik wil er nog niet meteen een complot achter zoeken.

Het ergst is nog wanneer het plaatje wél leuk is. Dat ik het bijvoorbeeld via een andere weg ontdekt heb. En plots duikt het op bij een populaire radiozender. Oh nee, denk ik dan. Ze gaan het kapotdraaien. Want dat is het enige effect als je zo weinig variatie in je playlist aanbrengt: je draait gewoon die shit kapot. Ooit maakte ik een bingokaart met daarop de ‘hits’ van één zender van het afgelopen halfjaar. Elke dag had ik de kaart vol. El. Ke. Dag. VOL. Het is de ultieme test voor een radiostation. Ik nodig u uit om het zelf eens te proberen.

Draai ‘m anders gewoon de hele dag door, mannen, dat hitje. Elke dag dé dag van één hitje. Non-stop. Boem. Alsof je dan wél nog relevant bent. Je bent een veredelde MP3-speler, en een slechte, want je shuffle is kapot. Weet je wié de hele dag door dezelfde plaatjes over en over draaien ? Tienermeisjes. Niets is zo irritant als een bakvisserig tienermeisje. Van die giechelende-om-niks. Denk daar nog eens aan wanneer je een hitje voor de derde keer die dag aanzwengelt. Tienermeisje dat je er bent.

Dansen


Verhaal door René van DensenIk heb de nare gewoonte, zeker als ik iets gedronken heb, om tegen medetoiletgebruikers te praten. Vooral als ze net binnenkomen. Het liefst, zelfs, maak ik een opmerking die ze niet direct zouden verwachten. Ik maak van een toiletbezoek graag een verrassingsfeestje.

Vandaag zeg ik tegen de binnenkomer, terwijl ik naar beneden kijk, of hij ook niet de neiging voelt om tijdens het pissen te dansen. Gewoon, wat te heugwiepen, als sport, om te zien hoe wild de bewegingen kunnen voor de straal niet meer de pot in gaat. Mijn buurman grinnikt. Hij ritst open en begint zichzelf te ontlasten. Ik vervolg dat de salsa nog wel kan. Een wals wordt al moeilijker. Ze zouden daar een pot voor in de rondte moeten uitvinden, beweer ik. Weer grinnikt hij.

De grinnikjes zijn me te tam. Ik wil een lach, of feedback, niet van dat halfzachte. Ik dik aan dat het dansen kan, tot de straal verslapt. En dat zeker bij het nadruppelen er geen dansje gepleegd moet worden. Grinnik. Ik kijk naar mijn buurman die dichtritst en zijn handen wast. In het Engels vraag ik of hij Nederlands verstaat. No no, I’m Spanish, zegt hij en zwaait me gedag. Ik kijk naar mijn straal en heb geen zin meer om te dansen.

Krak


Verhaal door René van DensenMijn avontuurlijke hart klopt in mijn borst, maar toch kruip ik onder de dekens. Vandaag heb ik veel gedaan en voor morgen staat er ook een boel op de planning. Terwijl ik mezelf zo nestel, bruist op loopafstand van mijn woning het nachtleven. Mensen klinken er glazen en lossen er luidkeels de wereldproblemen op. Ik zou er heen kunnen gaan, maar dan kan ik een aantal dingen morgenvroeg echt vergeten. En toch: de stad lonkt.

Morrend trek ik mijn deken over mijn neus. En dan plots krák ! Ligt mijn halve matras scheef. Geschrokken zit ik rechtop, of wat voor rechtop moet doorgaan. In feite tuimel ik vooral half uit mijn bed. Mijn kat heeft zich al bovenop de kast verschanst.

Verbaasd kijk ik om me heen. Mijn bed is oud. En eigenlijk wou ik het al niet meer meenemen, deze laatste verhuizing. Maar ik besloot dat hij nog één keer kon. En dan dit. Teleurstellend, bed. Met een zucht worstel ik me door een deken- en kussenbrij – noot: ik heb nog stééds teveel kussens – en begin het bed af te halen. Hoewel ik weinig ruimte heb in mijn nieuwe slaapkamer, krijg ik het beddegoed op mijn bureau en stoel, en de matras rechtop tegen de wand.

Een bevestigingspunt van de steunbalk is afgebroken. Geen probleem, ik heb een schroefboormachine. Even later zit het allemaal met nieuwe schroeven vast. Ziezo, denk ik. Tevreden zeg ik tegen de poes dat het goed is he, dat haar papa zomaar een schroefboormachine bij de hand heeft. Ik installeer de steunbalk terug, leg de lattenbodems recht, en al de rest ook terug.

Voorzichtig test ik de draagkracht. Lijkt prima te zijn. Maar nu ben ik wel klaarwakker. Onder de deken gekropen lees ik een oninteressant boek tot mijn ogen gaan prikken. Dan klik ik het licht uit en ga slapen. Aan het bruisende nachtleven denk ik al niet meer. Of toch een beetje. Er zijn bekenden van me in de stad, zoveel weet ik zeker. Als ik nu ga lopen, zitten ze vast nog in café –

Nee, nee, René, denk ik bij mezelf. En draai me om. Krák ! En daar lig ik weer scheef op de grond. Vermoeid haal ik de matras nu maar half af. Het andere bevestigingspunt wil niet goed meer pakken. Ik heb het gerestaureerde punt te strak geschroefd. Ik heb geen trek in een grootscheepse reparatie-actie. Ik wil slapen, verdomme. Morgen vroeg op. Met een zucht kijk ik in mijn schroevenbakje en pluk er een paar geschikte schroeven met dikke kopjes uit. Daar blijft het andere punt wel op steken, minstens tot morgenvroeg.

Het eerste schroefje zit er fluks in, maar dan valt mijn boormachine uit. Ach ja. De accu. Die moest ik ook nog opladen, inderdaad. Ik zucht en overweeg gewoon zó zittend in slaap te vallen. Even kijken of op dat ene schroefje de boel ook blijft steken. Wonderwel lijkt het te werken. Niet slecht.

Ik steek de accu in de oplader en kruip voorzichtig het bed terug in. Natuurlijk is het niet warm meer. Als ik nu ga lopen, ben ik op tijd voor de laatste ronde, die in dat ene café stiekem helemaal niet de laatste ronde is. Maar ik ben kapot. Al snel val ik in een diepe slaap en droom over woest golvende dranktsunami’s en reddingsbootjes vol lallende dronkelui.

Er schijnt een zonnestraal in mijn gezicht. Verstoord hou ik mijn hand ervoor. En krák, daar lig ik weer half op de grond. Geeft niet, denk ik dan maar. Over een half uur moest ik toch op.

Boeven in de nacht


Verhaal door René van DensenDe wieltjes neigen telkens naar links en ik moet flink bijsturen om hem recht te houden. Mijn huisgenoot trekt aan de voorkant van het karretje. Onze handen zijn smerig, want in deze lading grofvuil zitten ook planken van constructies die ik in onze tuin heb gebouwd. Als ik iets in onze tuin bouwde, dan was het doorgaans voor mijn kat. Het hokje waar deze half rottende planken vanaf komen, was geen uitzondering.

Stukje bij beetje rollen we ons leven in het huisje weg in dit winkelwagentje. We hebben een ander huisje gevonden. Ik heb er al wat van binnen gezien. Het is in prachtige staat. Je zou kunnen zeggen: een beetje luxe zelfs. Ik woon, zolang ik op mezelf woon, in krotten. Als mijn katten van iets geen krot maken, dan hebben de vorige bewoners het wel gedaan. Het gaat wennen zijn om in een nette slaapkamer te wonen en te schrijven. Misschien ga ik er ook nettere verhaaltjes van schrijven.

Dit alles overweeg ik terwijl mijn huisgenoot en ik de smerige planken van ons voorbije bestaan in het huidige huis in de container gooien. De container die niet van ons is. Vanuit het winkelwagentje dat niet van ons is. We gooien troep in andermans afvalbak, in het duister. Als boeven in de nacht. Met als buit: de zooi kwijt zijn.