Haat


Verhaal door René van DensenIk haat prachtige mensen en jullie zijn met zovelen. Vandaag zag ik een man een half uur worstelen met het ophangen van de vlaamse vlag en op het moment dat mijn ogen afgedekt werden achter mij door degeen waar ik op aan het wachten was, hing de vlag nog niet juist. Ik zag dezelfde persoon die mijn ogen afdekte vandaag kwetsbaar in de branding van de zee springen en dansen terwijl talloze mensen in uiteenlopende outfits en met allerlei andere honden slenterden en renden over het strand. Het leven is prachtig om te observeren. Ik liep later die avond door een straat vol hoerenlopers en niemand was hetzelfde. Daarna zat ik op een bankje aan het water en het was net of iedereen van een feest kwam. Hoe leven jullie zo uniek jullie levens en maken het een feest voor een observator ? Ik ontplof steeds in mijn borst dat ik weer een dag heb om te zien dat mensen elkaar ontmoeten, bespotten, haten, liefhebben, knuffelen, slaan, bestelen, herenigen, helen. Het is teveel op sommige dagen om te zien wat we met elkaar doen, het zwarte, het lichte, het alles. We dragen elkaars lasten of verlichten het andere. Hoe, hoe, hoé zijn mensen zo bijeen en tegelijkertijd zo afstandelijk van elkaar en ook soms zo hatelijk, zowel naar wie ze kennen als naar wildvreemden. Ik snap veel dagen niets van de mensheid omdat we allemaal samen in zo’n wilde dans met elkaar zijn in een vergetelheid en besef dat we niets zijn, dat in het bestaan van deze blauwe knikker we maar een voetnoot zijn. Ik lees jullie boeken, ik zie jullie instagrams, ik voel jullie knuffels en ik incasseer jullie haat. Wat een prachtig geheel zijn we toch. Ik haat prachtige mensen en jullie zijn met zovelen.

Groei


Verhaal door René van DensenIk besloot dat ik het beste andersom kon gaan groeien. Omhoog zag ik niets. Wat iedereen daar allemaal ging zoeken werd me al jaren niet helder. Er waren wat stomme wolken. Als je geluk had. De lucht werd steeds ijler en de zon steeds feller. Het leek me helemaal niets in die richting. Vertwijfeld keek ik nog éénmaal om me heen maar niemand kon me overtuigen. Dus. Rechtsomkeert.

Het vereiste aanvankelijk een beetje lenigheid om om te wortelen. Dwars de aarde in met je kop. Men kan wel allemaal roepen dat je dat vanuit je basis moet doen, wortelen, maar dat zijn die omhoogdenkers. Ik had hen al door. Ze waren ingesmiest. Dus bonk, met de kop op de grond. En nog een keer. Dat was niet zachtaardig, maar groeien moet je goed doen. Na een tijdje en enige duizelingen kwam er vooruitgang in. Goed dat ik een harde kop heb.

Voor mijn ogen zie ik mijn kat ondersteboven zenuwachtig rondlopen. Miauwend. Bezorgd. Ze likte mijn neus en gaf mijn hoofd kopjes. Maar groei vereist opoffering. Ik zette voort. Al snel hoorde ik haar geklaag niet meer. Al snel hoorde ik niets meer. De aarde kroop mijn oren in en een vaag geluksgevoel overviel me.

De verpleegster zegt dat ze zo terugkomt, dat ik maar even moet blijven zitten. Ik staar verdwaasd wat rond. Op de lagere medicijnkast ligt mijn paspoort. Ik voel voorzichtig mijn hoofd, er steken draadjes uit. Mijn wenkbrauw voelt gezwollen en nat. De alcohol is mijn lijf aan het verlaten. Ik wacht even maar vind het maar een suffe bedoening. Dus gris ik mijn paspoort mee en loop het ziekenhuis uit. Thuis is de kat heel blij dat ik er ben. Na een korte slaap zit mijn slaapzak onder het bloed. Misschien moet ik mijn groei met water in plaats van bier voeden.

Americana First


Verhaal door René van DensenHet was de voetbalwedstrijd, vreemd genoeg. Want toen ik de saloon binnenliep, was er niets te doen. Één van de serveersters onderhandelde met de ander wie er naar huis mocht. Maar de kok kwam steeds enthousiast uit de keuken om de match te volgen en hoopte vol passie op penalty’s. Amusant genoeg om er toch maar een cider te drinken. Ik hoefde nog niet naar huis, dus och. Niet dat de wedstrijd spannend was. Penalties, inderdaad. Maar de kok kwam er speciaal levendig naar kijken en we vermaakten ons wel. In het soort dive bar waar je zou willen dat Christophe Vekeman was meegereisd. Er was zelfs een band bezig met de opbouw.

Ik schatte de dame die naast me buiten kwam roken op een onschatbare leeftijd. Ze verontschuldigde zich dat ze normaal gezien niet rookte. Ik zei dat ik normaal gezien wel rookte. Ze sprak van de road trip die ze de afgelopen week met een roker had gemaakt. Dat had haar terug aan de saffies gebracht. Maar ook een epiphany. Als singer-songwriter – mijn goede vriendin zou later bij het verhaal schimpen dat hier iedereen singer-songwriter is – had ze honderd-, nee, vijfduizend-, nee, zei ze, het aantal was uiteindelijk niet belangrijk, liedjes geschreven, en nu zag ze een groot totaalverhaal voor zich door de reis dat alles met elkaar verbond. Ze ging alles aan elkaar schrijven als een film, of een miniserie. En die zou ze wel even aan Netflix gaan verkopen en ze zou miljoenen gaan verdienen, dat wist ze zeker. De tekenen waren er, let maar op. Ze stak nog een sigaret aan en ik vermaakte me genoeg om er ook nog een op te steken.

Alles in de directe omgeving ging naar de kloten, wist ze. Het is hier niet zoals in Europa, stelde ze, sowieso terecht. Ze hebben hier geen oude gebouwen, geen echte wortels, dus ze halen alles steeds maar weer plat om er andere dingen neer te zetten. Er waren teveel tech companies en hipsters en zo verdween alles wat echt was. Alles werd maar Americana. Maar genoeg daarover. Haar film of miniserie. Die zou niet gericht zijn op volwassenen maar the kids. Want het zou zo te horen over álles gaan, autisme, trauma, verkrachting, zelfmoord, ze zou the kids duidelijk maken dat all that shit happens in life en hoe je ermee om zou kunnen gaan. En van de miljoenen die ze ermee zou verdienen zou ze al haar deadbeat artist music friends in elke stad waar ze er kende, een paar duizend dollar geven en hen opdragen iets voor een veteraan te doen. Ik vond het een nobel verhaal.

Ondertussen was de band binnen klaar met soudchecken en begon te spelen. Ik maakte mijn derde sigaret uit en gaf aan dat ik naar mijn biertje terug wou. Ze schudde mijn hand, so nice to meet you en informeerde wat mijn naam ook alweer was die ik nog niet had genoemd. Ik zei mijn naam, ze verschoot. Well, very nice to meet you, René, my name is Renée, lachte ze. Om eraan toe te voegen: Renée First. Remember that name !

Saniteren


Verhaal door René van DensenIk ben ergens waar ik normaal niet ben. De mensen hier doen dingen heel anders. Zo hebben ze rubber handschoenen aan om je geld aan te nemen en wisselgeld terug te geven. De mensen die een belegd broodje voor je bereiden moeten eerst de handschoenen van het vorige broodje weggooien. Overal staan pompflesjes met watervrije saniteerzeep die je dient te gebruiken. En het bestek bij een maaltijd komt in een speciale papieren zak die meldt dat het bestek gesaniteerd is voor jouw veiligheid. Ook voor jouw veiligheid staan achterop de gebeden van verschillende geloven vermeld. Ik zie het nut er wel van in. Als je in gelovig gezelschap bent en de eer krijgt om het gebed voor te gaan kun je op je bestek spieken. Ideaal.

De straten zijn hier ook opvallend schoon. Op de plek waar ik normaal wel ben liggen de bermen en straten vol met zwerfvuil. Hier bijna niets. Er rijden overal auto’s af en die moeten toch af en toe vast wel eens asociaal iets uit hun raam gooien. Maar bijna niets. Ik slenter over straat en kijk goed rond. Op elke straat staan bordjes dat mensen de straten kunnen adopteren. Dat zal het zijn. Dat adopteren zal wel betekenen dat ze actief die straat schoonhouden. Er rijden ook veel elektrische auto’s. Ze maken een namaakgeluid alsof ze een benzinemotor hebben, zodat je ze hoort aankomen. Het amuseert me wel.

Het is bewolkt en een beetje benauwd. Ik zweet heel erg en veeg even mijn voorhoofd. Druppels vallen op het voetpad. Ineens word ik in mijn zij vastgegrepen en opgetild. Voor ik het weet ben ik in een donkere ruimte gezwaaid. Een motor start en de ruimte trilt. Ik kijk verbaasd om me heen maar zie niet veel. Dan kijk ik omhoog. Er hangt een enorme handpomp met watervrije saniteerzeep boven me. Terwijl de blauwige, onnatuurlijk geurende derrie me bedekt denk ik, ik snap het wel. Soms kun je mij ook beter even saniteren.

Artiesten


Verhaal door René van DensenIk woon in een wijk waar veel artiesten zeggen graag te wonen. Net als hen woon ik hier vooral omdat mijn woning in deze wijk wel betaalbaar is. De artiesten in mijn wijk zeggen de wijk de leukste wijk van de stad te vinden. Wanneer de artiesten hun huis moeten verlaten en in een andere wijk gaan wonen, is dat de leukste wijk van de stad. Ik durf ’s avonds in bijna heel mijn wijk alleen over straat te lopen en dat is ook al heel wat.

De artiesten bellen aan mijn deur. Wanneer ik niet opendoe omdat ik eigenlijk heel fijn lig op mijn bank kloppen ze hard op de ruiten. Omdat ik bang ben dat de ruiten breken en ik vannacht in de kou moet slapen, doe ik open. De artiesten zeggen dat ik meer van de wijk moet houden, ik haal in antwoord mijn schouders op. De artiesten zeggen dat ik mezelf ook artiest moet noemen om te zorgen dat er meer artiesten in de wijk zijn. Ik vraag of er niet genoeg artiesten in de wijk zijn, wat de artiesten niet op prijs stellen. Het is hier een artiestenwijk, zeggen de artiesten.

Even later ben ik artiest en zit ik terug op mijn bank, nu een artiestenbank. Mijn kat, eveneens vanaf nu artiest, kijkt me aan. Ik vraag de artiestkat of we een artiestenduo zijn. Mijn kat artiest een miauw en besluit wat artiestenbrokjes te gaan eten. Ik artiestenkrab wat aan mijn artiestenbuik. Ik vraag me af of ik artiest moet blijven en hoe lang. Misschien moet ik nog eens gaan kijken waar ik de verhuisdozen had opgeborgen. Maar eerst een artiestenbiertje.

Sneller


Verhaal door René van DensenHaar ooghoeken zijn licht met roervocht aan het glinsteren wanneer ze mij haar collectie toont. “Deze is van zomer 2003,” herinnert ze zich nog goed. “Het was nipt, zelfs bijna niet gered, maar ik wist toch nog net vóór die man in de rij te belanden. En hij me toch een partij boos in de handvaten van zijn rollator knijpen, joh ! Ja, een mooie dag was dat.” Ze blaast er voorzichtig een dun laagje stof af. “Let alsjeblieft niet op de rotzooi hier, ik kom te weinig aan schoonmaken toe.”

De collectie is duidelijk geordend, maar volgens welke logica is wat onduidelijker. Ze ziet mijn verwarring. “Grootte,” verduidelijkt ze. “Kijk: deze plank bevat enkel momenten tussen de drie en vier minuten, die erboven van vier tot vijf, enzovoort.” Ik knik, een begrijpelijke beslissing. “Daaraan herken je ook de verzamelaar natuurlijk: alleen een amateur kent dezelfde waarde aan een moment van enkele seconden en een moment van drie minuten.” Empathisch schud ik het hoofd van onbegrip om de domheid van de amateurs.

Haar favoriet ? Daar hoeft ze niet lang over na te denken. Teder streelt ze over een moment van relevante grootte. “Zes minuut tweeënvijftig.” Nog meer roervocht in haar ogen. “Negen december tweeduizendveertien,” mijmert ze. “Ik sprong in de coupé van de eerste klasse en glipte zo binnendoor naar de tweede klasse. Direct de stopwatch gezet en het bleek echt waar, ik zat al zes minuut tweeënvijftig comfortabel in de treincoupé voor de rest van de mensen in kon stappen. De sukkels bleven gewoon buiten wachten tot iedereen uitgestapt was, onbegrijpelijk. Ik kan je zeggen, dat was een onvergetelijk moment, puur genieten. De zeven minuten ? Nee, dat is maar voor weinigen weggelegd, daar kan ik enkel van dromen.”

Ze zucht. “Zéker op mijn leeftijd. Tijd winnen is voor jongere mensen. Je moet er een bepaalde hoeveelheid schijt aan anderen aan hebben, en als je zo hulpbehoevend bent als ik tegenwoordig ben, kom je daar niet goed mee weg. Maar heel af en toe zet ik mijn schoen al op het zebrapad vóór het rode licht groen wordt.” Ze straalt, melancholisch zonnig. “Dan voel ik me weer even een jong meisje, met een wereld aan momenten te stelen. Maar dat is zeldzaam wanneer je ouder wordt. Nu kan ik enkel terugkijken. Op al die momentjes dat ik net wat sneller was dan een ander. Die tijd komt nooit meer terug.”

Halspuist


Verhaal door René van DensenHet is zo’n dag dat alles wat je doet op stroef schuurpapier gaat. Als ik een kater had, kon ik daar de schuld aan geven, maar het is de dag zelf. Ik ben volledig nuchter en heb zelfs goed geslapen. Dat is vrij uniek. Misschien ligt het daar dan aan. Mijn gemoed zakt in, de koffie werkt niet mee, alles wat ik doe wordt door nukkige systemen tegengewerkt. Met de tanden opeen werk ik me zo productief mogelijk de dag door.

Ik heb een halspuist. Hij zat onder mijn baard. Mijn baard laat ik groeien uit luiheid. En als ik moet optreden, doe ik dat niet zonder baard. Ik wil mijn gevoelige teksten niet naakt vertellen. Er hoort haar tussen mij en het publiek in te zitten. Maar mijn luie baarden gaan na verloop kriebelen en de huid gaat ervan irriteren. En soms krijg ik eens een puist. Vanochtend bij het opstaan merkte ik de puist al. Ik heb dit weekeinde opgetreden, en doe dat voorlopig niet meer. Dus de baard kon eraf.

De douche stroomde bijna over terwijl de baard zich verzamelde op het putje. Soms doe ik de baard in een potje en zet dat buiten. Vogels halen de haren wel eens op voor in hun nest. Ik doe hetzelfde met de pluis uit de wasdroger. Ik ben een dierenvriend. En anders heb ik al dat eten voor niets gegeten en heb ik voor niets geleefd en die baard laten groeien. Soms overweeg ik om een kussen te vullen met mijn baard. En met mijn hoofdhaar. En al die andere ellende die mijn lichaam maar blijft produceren. Je maakt wat aan, in zo’n leven.

Iemand verwijt me iets vergeten te zijn maar ik weet vrij zeker dat het een miscommunicatie was. Mijn maag knort, ik ben al uren aan het werk, nonstop. Ik overweeg snel even de supermarkt in te lopen, maar mijn kat miauwt dat ik niet weg mag. Ze gaat resoluut op mijn schoot liggen. Ik denk aan het optreden afgelopen weekend, en een moedeloos gevoel van zinloosheid wast over me heen. Ik produceer vanalles en volgens mij zit er niemand op te wachten. Buiten in de tuin komt er ook geen enkel vogeltje op het baardhaar af. Het is allemaal voor niets, zeg ik tegen de halspuist.

De halspuist zit in een soort vouwplooi. Hij wil niet weg. Ik werk en de kat snurkt en ik wacht tot de halspuist rijp is. Mijn hals maakt nog een hoek, misschien moet ik daar blij mee zijn. Al heeft een onderkin ook wel iets. Qua halspuistverwijdergemak dan toch. De wind waait buiten wat van mijn baardhaar weg. Misschien wel op avontuur, naar vreemde streken. Maar waarschijnlijk gewoon ergens in een putje of in de modder. En niet ver weg.

De meeste avonturen zijn ook maar overschat, besluit ik. Ze lijken verdomd veel op elkaar. Soms kun je beter dichtbij blijven. In de modder. Of in de put. Ik rek me uit en voel de halspuist knappen.

Veil


Verhaal door René van DensenAls het nu nog was om een openstaande drankrekening, maar het ging om zoiets stoms als mijn internetverbinding. Dat nekte me. Nu zit ik hier en men zegt te zwijgen. Had ik maar meer cijfers van de ene inlog naar de andere kunnen verschuiven. Dan waren mijn woorden gewoon vanouds de mijne gebleven. Nu kan het niet anders meer. Of de mensen rijzen tegen me op. Ik moet alles veilen.

Een voor een lopen mensen met beter gevulde portemonnees binnen en bekijken mijn letters, betasten mijn leestekens, strelen mijn woorden. Laagje stof hier en daar dat kritisch bestudeerd wordt en dan weggeblazen. Ik weet het beschaamd. Sommige woorden zijn wat oud en minder gebezigd. Stil kuch ik het stof mee weg.

Toch voelt het ontkrachtigd. Zoals al die vreemde vingers zomaar aan mijn letters mogen voelen. Ineens niet meer van mij. Ook niet van hen. Maar kan nu net zo goed wel zijn. Van me los. Frummel tast frut aai. Ontheemd. Waar zijn mijn heemde woorden ?

Aldoor houd ik mij kalm. Deze maatschappij vraagt het van mij. Beschaafd ondergaan. Ik wil schreeuwen dat de woorden van mij zijn maar het mag niet. Had ik maar geen schuld moeten maken. Er is geen woord meer in de zaal van mij. Ik ben woordeloos. En tot gulle bieders mij verlossen van de woorden tegen voldoende prijs blijf ik schuldrijk en woordarm.

Iemand inspecteert een neologisme van mijn hand. Nostalgische steek in borstkas. Ik nostalsteek. Stil kuch ik en verstop het woord nostalsteek onder mijn bips. Niemand hoeft het te weten. Nieuw neologisme. Het was een accidentje. Ik wou niks maken. Het gaat hier om de woorden die ik gemaakt héb, niet om de nieuwe woorden, houd ik mezelf voor. Maar dan kruisen nieuwsgierige ogen de mijne en de mijne kunnen niet liegen. Schuldig staar ik terug. De pupillen worden groot en de vrouw roept: “Hij heeft een vers woord gelegd !” In drommen komen de bezoekers op mij af. duwen me terzijde, plukken het woord onder mijn bipspartij uit. Het woord gilt het uit in alle prilheid maar niets kan het meer redden. Hongerige tengels grijptasten de nostalsteek. Het prilsterft bijna onmiddellijk. Schierkreetjes. Niks kon het meer reddelen. Alles hier is veil.

Gelezen en akkoord bevonden


Verhaal door René van DensenHet boek is een welkome afwisseling van alle formulieren die ik heb moeten ondertekenen de afgelopen dagen. Ik zit al snel diep erin verzonken terwijl ik wacht. De nummers op het bord zijn nog niet in de buurt van het nummer op mijn papiertje dus ik kan, schat ik, toch wel een aantal korte verhalen lezen. Maar dan gaat het ineens hard. Halverwege een kortverhaal word mijn nummer al geroepen. Grommig steek ik het boek in de tas en neem plaats aan de balie.

Vanzelfsprekend krijg ik wéér formulieren voorgelegd. De teksten erop zijn hilarisch. De patiënt erkent te begrijpen dat de medische wetenschap geen exacte wetenschap is en dat er zich dus onvoorziene situaties voor kunnen doen, of De dokter heeft de patiënt gewezen op de gevolgen voor de gezondheid wanneer de behandeling verricht wordt, of wanneer deze niet gepleegd wordt. Ook is de patiënt gewezen op alternatieve geneeswijzen. Ik heb de dokter geen woord horen reppen over kruidenthee die mijn scheve neus weer recht en ongebroken tovert, maar zet toch mijn handtekening.

Er is iets met de kamer. Ik zeg dat ik niet wil overnachten want ik wil gewoon na de ingreep terug naar mijn kat. Lekker op de bank liggen met de poes op schoot, uitduffen met een boekje of filmpje erbij. Fok die ziekenbedden. De loopafstand is nog geen kilometer. Zet die neus recht en laat me gaan verdorie. Ja maar meneer, zeggen ze, u moet ook nog bijkomen van de narcose he, en daar moet u voor in een bed zitten, dus een kamer hebben. Ah ja oke, antwoord ik. Maar ik wil wel naar huis daarna. Ja meneer, u heeft geen overnachting aangegeven staan inderdaad. Maar we gaan even nog de kamer regelen, zet u maar daar, dan roepen we u sebiet wel he, ja meneer tot sebiet.

Ik lees door in mijn boek. Kan met het kortverhaal in feite helemaal opnieuw beginnen. Gelukkig had ik erop gerekend: het zijn allemaal ZKV’s, Zeer Korte Verhalen. Geschreven door iemand die ik tot een half jaar geleden nog als een vriend beschouwde. Ik kom in enkele verhalen als karakter voor. Dat was bij zijn eerdere boeken ook. Twee regels verder dan de eerste onderbreking word ik weer naar het loket geroepen. Ik lees morrig snel het verhaal uit en kom dan. Sorry meneer voor het storen in uw boek he, is het een goed boek ? Ik lieg van wel omdat ik me nu al aan de onderbrekingen erger.

Overal hetzelfde: gebruikt u medicatie, bent u allergisch, gaat u akkoord met dat wij dit of dat doen. En nog formulieren. De doktoren knijpen hem nogal dat ik dood zou gaan zonder mijn toestemming. Ik onderga het aanvankelijk laconiek en lacherig. Tussendoor probeer ik wat te lezen, maar al snel word ik naar de OK weggerold. Het boek wordt hunkerend wachtend achtergelaten terwijl ze me een lift in rijden en dan weer ergens anders twintig minuten aan mezelf overlaten. Ik mis mijn boek en neurie maar wat. Naast het gordijn links snurkt iemand. Aan de andere kant kakt iemand zijn bed onder. Iemand verderop geeft aan de verpleger toe dat hij na middernacht nog een glas water heeft gedronken. Grote paniek. Bellen naar de dokter. Streng toespreken naar de patiënt. Dan het verlossende akkoord van de arts: het is in orde, één glas kan nog, zolang het echt enkel maar water was.

Nog twee mensen komen vragen of ik niks gegeten of gedronken heb sinds middernacht, of ik allergisch ben ergens voor, of ik akkoord ga met alles wat ze gaan doen. Ik denk terug aan de vorige keer dat ik onder narcose ging – het was lang geleden, middelbare school. Toen moest ik nog tellen van 1 tot 8. Ik kwam bij en telde door: 7, 8. Ergens na nummer 6 heeft een team van medici vloekend, zwetend, tierend en snijdend aan mijn lijf gesleuteld en heel dat half uur is voorgoed verdwenen. Ik was er toen kwaad om. We hebben een beperkte tijd hier op aarde, ik voelde me bestolen.

Dit keer tellen ze niet eens af. Ik word vastgebonden met aan de ene kant een infuus en de andere kant een bloeddrukmeter. Een zuurstofmasker boven mijn gezicht en dat ik zo wel zal voelen dat ik in slaap zal vallen. En dan wordt mijn linkerarm koud. Ik word wel wederom wakker voor ze me op de herstelparkeerplaats stallen. Zo lig ik daar zeker drie kwartier terwijl ik me eigenlijk al voel alsof ik wel kan gaan. Het is maar een gebroken neus, denk ik nog. Geef me een houtje om op te bijten en zet dat kreng recht, dan kan ik weg.

Ze rollen me terug naar mijn kamer. Ik lees verveeld mijn boek, kijk zelfs wat TV. Ik kijk nooit TV. Er is ook niet veel op dus ik lees de rest van het boek uit. Ik verveel me kapot en heb honger, dorst. Laat op de middag krijg ik een flesje water, dat in enkele slokken weg is. Daarna enkele boterhammen en koffie – een godenmaal. Vervolgens wordt er nog een boel over en weer gebeld en gediscussieerd wat ze met me moeten. Uiteindelijk jagen ze me het bed en de kamer uit en zit ik nog een tijd in de wachtkamer van de polikliniek op mijn arts te wachten. Nog een goed uur later sta ik eindelijk, eindelijk buiten. Ik wil door mensen en gebouwen heen kunnen rennen, naar mijn kat. Naar mijn bank. Naar mijn plek. Stevig doorlopend overweeg ik het boek aan een willekeurige tegenligger cadeau te doen.

Ogen, overal ogen


Verhaal door René van DensenSecuur, zou ik het noemen. Zelfs letterlijk met het puntje van de tong rechts uit de mond. Het zwart maakte hij ook echt diepzwart. Toen hij een stap achteruit deed om het resultaat te bewonderen, zag ik het ook – hij had een oog geschilderd. Tevreden schudde hij nog even met zijn spuitbusje en stak die behendig terug in zijn jaszak. Vervolgens maakte hij zich haastig uit de voeten.

Mensen liepen massaal voorbij zonder één blik op het oog te werpen. Maar ik werd er nieuwsgierig van. Gehurkt inspecteerde ik de afbeelding grondig. Er was absoluut iets mee, maar geen idee wat. Ik hurkte andersom en volgde de zichtlijn van het getekend oog. Daar zag ik enkel een vertrapt frisdrankflesje. Even bleef ik zitten want misschien zag ik het fout, maar er was niets bijzonders. Het oog was op een kapot flesje gericht. Beteuterd stond ik op en liep door.

Enkele straten verder zag ik nog een oog. Op een schuingereden paaltje. Wederom bekeek het ogenschijnlijk niets bijzonders. Een hondendrol, met een uitgestreken voetafdruk erin. Straat verder, weer een oog. Blik op een platgewalst muntje op een tramrail. Een oog verderop bestudeert aandachtig een propje papier. Ik vouwde het open: boodschappenlijstje met enkel ‘brood’ en ‘fruit’ erop. Terwijl ik de boodschap probeer te ontcijferen, komt de knaap woedend aangelopen. Hij grist het papiertje uit mijn handen, frommelt het terug op, en plaatst het zorgvuldig in het zicht van het oog. Om dan de straat weer uit te struinen. Ik knipper even met mijn ogen en dan ga ik toch nieuwsgierig achter hem aanstappen.

De hoek om blijkt hij spoorloos verdwenen. Maar in alle richtingen zie ik ze. Ogen, overal ogen. Ze staren naar elke onbenulligheid die er in de straat te vinden is. Opzettelijk. Ik ga leunend tegen een muur zitten en staar naar een veertje waar een ander oog diepzinnig naar aan het staren is. Soms kun je maar het beste meedoen.