Listen to Gelezen en akkoord bevonden byRené van Densen on hearthis.at
Het boek is een welkome afwisseling van alle formulieren die ik heb moeten ondertekenen de afgelopen dagen. Ik zit al snel diep erin verzonken terwijl ik wacht. De nummers op het bord zijn nog niet in de buurt van het nummer op mijn papiertje dus ik kan, schat ik, toch wel een aantal korte verhalen lezen. Maar dan gaat het ineens hard. Halverwege een kortverhaal word mijn nummer al geroepen. Grommig steek ik het boek in de tas en neem plaats aan de balie.
Vanzelfsprekend krijg ik wéér formulieren voorgelegd. De teksten erop zijn hilarisch. De patiënt erkent te begrijpen dat de medische wetenschap geen exacte wetenschap is en dat er zich dus onvoorziene situaties voor kunnen doen, of De dokter heeft de patiënt gewezen op de gevolgen voor de gezondheid wanneer de behandeling verricht wordt, of wanneer deze niet gepleegd wordt. Ook is de patiënt gewezen op alternatieve geneeswijzen. Ik heb de dokter geen woord horen reppen over kruidenthee die mijn scheve neus weer recht en ongebroken tovert, maar zet toch mijn handtekening.
Er is iets met de kamer. Ik zeg dat ik niet wil overnachten want ik wil gewoon na de ingreep terug naar mijn kat. Lekker op de bank liggen met de poes op schoot, uitduffen met een boekje of filmpje erbij. Fok die ziekenbedden. De loopafstand is nog geen kilometer. Zet die neus recht en laat me gaan verdorie. Ja maar meneer, zeggen ze, u moet ook nog bijkomen van de narcose he, en daar moet u voor in een bed zitten, dus een kamer hebben. Ah ja oke, antwoord ik. Maar ik wil wel naar huis daarna. Ja meneer, u heeft geen overnachting aangegeven staan inderdaad. Maar we gaan even nog de kamer regelen, zet u maar daar, dan roepen we u sebiet wel he, ja meneer tot sebiet.
Ik lees door in mijn boek. Kan met het kortverhaal in feite helemaal opnieuw beginnen. Gelukkig had ik erop gerekend: het zijn allemaal ZKV’s, Zeer Korte Verhalen. Geschreven door iemand die ik tot een half jaar geleden nog als een vriend beschouwde. Ik kom in enkele verhalen als karakter voor. Dat was bij zijn eerdere boeken ook. Twee regels verder dan de eerste onderbreking word ik weer naar het loket geroepen. Ik lees morrig snel het verhaal uit en kom dan. Sorry meneer voor het storen in uw boek he, is het een goed boek ? Ik lieg van wel omdat ik me nu al aan de onderbrekingen erger.
Overal hetzelfde: gebruikt u medicatie, bent u allergisch, gaat u akkoord met dat wij dit of dat doen. En nog formulieren. De doktoren knijpen hem nogal dat ik dood zou gaan zonder mijn toestemming. Ik onderga het aanvankelijk laconiek en lacherig. Tussendoor probeer ik wat te lezen, maar al snel word ik naar de OK weggerold. Het boek wordt hunkerend wachtend achtergelaten terwijl ze me een lift in rijden en dan weer ergens anders twintig minuten aan mezelf overlaten. Ik mis mijn boek en neurie maar wat. Naast het gordijn links snurkt iemand. Aan de andere kant kakt iemand zijn bed onder. Iemand verderop geeft aan de verpleger toe dat hij na middernacht nog een glas water heeft gedronken. Grote paniek. Bellen naar de dokter. Streng toespreken naar de patiënt. Dan het verlossende akkoord van de arts: het is in orde, één glas kan nog, zolang het echt enkel maar water was.
Nog twee mensen komen vragen of ik niks gegeten of gedronken heb sinds middernacht, of ik allergisch ben ergens voor, of ik akkoord ga met alles wat ze gaan doen. Ik denk terug aan de vorige keer dat ik onder narcose ging – het was lang geleden, middelbare school. Toen moest ik nog tellen van 1 tot 8. Ik kwam bij en telde door: 7, 8. Ergens na nummer 6 heeft een team van medici vloekend, zwetend, tierend en snijdend aan mijn lijf gesleuteld en heel dat half uur is voorgoed verdwenen. Ik was er toen kwaad om. We hebben een beperkte tijd hier op aarde, ik voelde me bestolen.
Dit keer tellen ze niet eens af. Ik word vastgebonden met aan de ene kant een infuus en de andere kant een bloeddrukmeter. Een zuurstofmasker boven mijn gezicht en dat ik zo wel zal voelen dat ik in slaap zal vallen. En dan wordt mijn linkerarm koud. Ik word wel wederom wakker voor ze me op de herstelparkeerplaats stallen. Zo lig ik daar zeker drie kwartier terwijl ik me eigenlijk al voel alsof ik wel kan gaan. Het is maar een gebroken neus, denk ik nog. Geef me een houtje om op te bijten en zet dat kreng recht, dan kan ik weg.
Ze rollen me terug naar mijn kamer. Ik lees verveeld mijn boek, kijk zelfs wat TV. Ik kijk nooit TV. Er is ook niet veel op dus ik lees de rest van het boek uit. Ik verveel me kapot en heb honger, dorst. Laat op de middag krijg ik een flesje water, dat in enkele slokken weg is. Daarna enkele boterhammen en koffie – een godenmaal. Vervolgens wordt er nog een boel over en weer gebeld en gediscussieerd wat ze met me moeten. Uiteindelijk jagen ze me het bed en de kamer uit en zit ik nog een tijd in de wachtkamer van de polikliniek op mijn arts te wachten. Nog een goed uur later sta ik eindelijk, eindelijk buiten. Ik wil door mensen en gebouwen heen kunnen rennen, naar mijn kat. Naar mijn bank. Naar mijn plek. Stevig doorlopend overweeg ik het boek aan een willekeurige tegenligger cadeau te doen.