april 2014

Nee, nee


Verhaal door René van DensenZo stóm: ik heb de naam genoemd voor ik er erg in heb. De bekende naam. En zet me onmiddellijk schrap. Ik weet wat er nu komt. Het is altijd hetzelfde. “Hoé noem je hem ?” wordt er verbaasd geroepen. En meerdere leden van de groep schieten in discussiemodus. Opgewonden moeten en zullen ze mijn foute uitspraak corrigeren. Ik zit fout, dat staat voor hen natuurlijk boven kijf. Ik ben een cultuurbarbaar en weet weinig, dus kan het niet anders dan dat ik fout zit. Zij hebben het juist. Zij zijn correct. Ze zijn natuurlijk wel allemaal net even ánders correct, wat een tikkeltje verwarrend is.

“Je spreekt het uit als buukófskie, hoor.”
“Nee, bjoekófskie.”
“Ik dacht altijd dat je het moet uitspreken als boekófskie…”
“Nee, geloof me nou maar, het is buukófskie.”
“Hoe kom je erbij om het uit te spreken als bjoekouwskie ? Mafkees.”
“Ik spreek het toch echt altijd uit als bjoekófskie.”
“Wat doe je dan met lebofskie ? Spreek je dat soms ook uit als lebouwskie ?”
“Jamaar, die uitgeverij was toch vernoemd naar de bekende film, the big lebouwski ?”
“Nee, nee, jullie hebben het mis, je moet het uitspreken als boekófsjkie, geen bjoekófskie.”
“O ja, als dat vernoemd is naar die film, dan is het lebouwskie ja.”
“Het is bèhkofskie, hoor.”
“Maar toch zéker geen bjoekouwskie.”
“Nee, inderdaad, zo zeg je dat niet.”
“Ik noem het toch echt uitgeverij lebofskie hoor.”
“Ja, maar dan wel lebófskie.”
“Okee, okee, lebófskie, daar heb je gelijk in, sorry.”
“Nee, nee, nee, nee, nee, het is boékofskie.”
“Gaat er nog iemand nootjes halen ? Want ze zijn op.”

Niet over de man zelf. Niet over zijn werk. Het gaat nooit over zijn werk. Zijn werk, daar is altijd een deel van het gezelschap het over eens: dat is goed. Een ander deel van het gezelschap is het erover eens: het is volledig overschat. Daar stopt die discussie doorgaans. Maar die naam, dat is wel een dingetje. Ik heb het al lang geleden opgegeven als argument te gebruiken dat er beelden van de man zijn. En dat hij zichzelf in interviews zo noemde. Zijn naam op z’n Amerikaans uitgesproken. Dat interesseert ze natuurlijk niet. Hoe een man zichzélf noemde, dat is geen argument. Dat kon hij ook niet weten. Gelukkig dat zij er nu zijn. Dan kan dat achteraf allemaal gecorrigeerd worden.

Cursus


Verhaal door René van DensenIn het buurthuis wordt een cursus georganiseerd: “Eindigheid voor beginners”. De cursisten wordt geleerd om te gaan met hun uiteindelijk nietmeerzijn. Het vuistdikke cursusboek is alvast bijna dodelijk. Maar dat mag de pret niet drukken. De zaal zit vol met oudjes. Er is koffie en er zijn broodjes. Op de broodjes liggen enkel plakken dierenlijk. De cursusleider wil het broodbeleg gaan gebruiken als onderwerp. Dat het dode één een levend ander helpt, zoiets. Maar voor hij zijn naam op het schoolbord kan krijten, wordt de deur van het cursuslokaal ingetrapt.

Daar staat de Dood. Zijn schedelig aangelaat is uitdrukkingsloos. Iedereen staart hem geschrokken aan. Wat komt de Dood hier doen ? Dan kijken de cursisten naar de cursusleider. Of dit bij de les hoort. Wanneer ze zien dat hij lijkwit wegtrekt, slaat de onzekerheid toe in de groep. Alle ogen zwaaien terug naar de man met de zeis. Zijn zwart gewaad wappert wanneer hij door het klaslokaal beweegt. Iedereen is bang.  Voor wie is hij hier ? Misschien Theo, achterin de hoek, die ook na zijn derde hartoperatie zijn vijf hamburgers per dag blijft eten. Of Johanna, die twee pakjes per dag rookt. Is het Jan, die zich ook na zijn pensioen nog steeds zo druk maakt om zijn zaak ? Het zwarte textiel wappert terwijl iedereen zich afvraagt wanneer ze voor het laatst de belangrijke dingen gezegd hebben tegen hun geliefden.

Dan gaat de Dood aan een leeg burootje zitten. Hij pakt een pen en een schriftje uit zijn gewaad. Kalm staart hij naar de cursusleider. Die schraapt zijn keel. Het is zeer ongewoon, maar blijkbaar is de Dood hier om iets te leren. Over eindigheid. Het brein van de leerkracht werkt op volle toeren. Uiteraard wil de Dood daar iets over leren. Hij, júist hij, weet er niets van. Zelf. Logisch. Goed, denkt hij: dan gaan we ook lesgeven ook. Het is hoog tijd dat de Dood weet wat hij zoal teweegbrengt onder de mensen. De leraar slaat het cursusboek open. Dan steekt de Dood zijn benige vinger op. Hij vraagt of hij naar het toilet mag.

Pedofiel


Verhaal door René van DensenHet is hoog tijd om te bekennen: vroeger was ik pedofiel. Ik viel op jonge meisjes. Ik weet het nog goed. Ik was een jaar of acht. Schandelijk. Maar ja. Wie is er niet als pedo begonnen ? Dat vroeg ik dus hardop. In terrasgezelschap. Natuurlijk was er bier en zon. Dan krijg je dat soort onzin.

Sommigen lachten. Anderen erkenden dat zij ook pedo zijn geweest. Zo niet de schrijver Soul Food. Soul Food viel op zijn juf. Dat vertelde hij. Ik vroeg me af of daar een woord voor was. Als jongere op een volwassene verliefd worden. Dat woord is me alvast nooit geleerd. Soul Food beschreef de juf en droomde een beetje weg. Ze was blijkbaar zo’n typische twintigplusjuf. Met van die twintigplusborsten. Niet te groot, niet te klein, niet te kuis bedekt. Het bewonderen van de juf heeft zijn totale literaire oeuvre vooraf vastgelegd.

Zelf had ik vroeger een heel lelijke juf. Onvriendelijk was ze ook. Echt een bitch, zelfs. En zelfs in hartje zomer dikke, slobberige truien. Dus ik heb geen idee wat voor jufborsten daaraan zaten. Ik vind het niet heel gek dat ik een seksuele laatbloeier was. Alleen die meisjes in mijn klas he. Daar denk ik nog wel eens dromerig aan terug.

In de details (sprookje)


Verhaal door René van Densen

Gefrustreerd trilden de vingers van de Duivel boven het toetsenbord. Kom op, verman je. Die éne email moet nog even weg. Dan door naar het volgende punt op de to do lijst. Voetje voor voetje, stap voor stap. Niet denken aan de enorme bulk werk die iedere dag alleen maar leek te groeien en nooit af komt. Concentreer je. Geachte… wacht, geachte wie ook alweer ? Vertwijfeld greep de Duivel naar zijn horens.

Achterover leunend in zijn comfortabele bureaustoel staarde hij naar zijn computerscherm. Natuurlijk waren het geweldige jaren en kreeg hij dankzij de moderne technologie meer en meer kwaad de wereld in. Alles ging vlotter, eenvoudiger, efficiënter. Waarom had hij dan toch zo het gevoel minder gedaan te krijgen ?

Het installeren van dictators was nog nooit zo eenvoudig geweest. Vroeger moest hij weet hij veel wie weet hij veel wat influisteren, nu hoefde hij enkel een documentje te vervalsen en naar een juiste netwerkprinter te sluizen. Photoshop Elements en een beetje Duivel was wel weer klaar. Mailboxen volknallen met spam, al te positief ingestelde websites DDoS’en, het was eigenlijk te makkelijk. Alles en iedereen was global, woede was met een simpele tweet opgewekt. Het was poepsimpel maar zo veel werk. Heel de dag was hij bezig met dingen die hij maar half meer snapte.

Vroeger ging hij nog wel eens uitgebreid iemand bezeten maken. Dat waren mooie tijden. Ouderwets vakmanschap. Soms waren er dagen exorcitie nodig om hem er weer uit te krijgen. Hij kon er enorm van genieten. Het was tegenwoordig niet meer aan de orde. Enkel dat stomme computerscherm zag hij nog. Vierkante oogjes. En dat oeverloze gelul van al die individuutjes op al die sociale netwerken. Stiervervelend, hele dagen zat hij die brol te lezen en te bedenken waar hij invloed kon uitoefenen. Hoe makkelijk het ook allemaal was, hij vond er eigenlijk geen klap meer aan zo.

Hij staarde naar zijn vingers. Zijn linkerwijsvinger zat op de letter Q te rammen. Hij wist niet zeker hoe lang, maar plots had hij in zijn overpeinzingen het harde DTAM DTAM DTAM DTAM geluid gehoord. Hij staarde terug naar zijn beeldscherm. Geachte qqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqqq stond er. Met nog veel meer q‘s erachter. Regel na regel na regel. Q, q, q. En zijn vinger tikte door, harder en harder. De Duivel had nooit geweten dat je frustratie en gebrek aan inspiratie met een Q schreef. Plots knapte de Q-knop en vloog door de lucht, om ergens onder te stuiteren.
De Duivel kon het niet echt schelen. Even maakte hij zich lichtjes zorgen over of hij de letter Q niet nodig had, maar zo vaak gebruikte hij die niet. Hij kon prima zonder. Een heerlijk gevoel, eigenlijk. Zo zonder die bijna volledig onnodige letter Q. Bevrijdend ! Al die toetsen ook, waarvan hij de meesten niet eens gebruikte. Zo zou hij zijn hele leven eigenlijk wel eens uit elkaar willen slopen. Alle onnodige troep eruit. Back to basics. Dat je enkel nog overhoudt wat je nodig hebt, al de rest eruit.

Zijn vinger begon op de letter W te tappen. DTAM DTAM DTAM DTAM.

De introverte cactus (sprookje)


Verhaal door René van DensenVoluptueus stond hij daar, de cactus. In de zon. Veel meer doen cactussen ogenschijnlijk doorgaans ook niet. Beetje staan, daar houdt het wel mee op. Soms wat bloeien of groeien. Er zijn heldere aanleidingen dat nog geen cactus het tot geloofwaardige actiefilmster heeft geschopt, wil ik maar zeggen. Enfin, ik zou graag nu beweren dat deze bewuste cactus een uitzondering op die regel was, maar helaas, uiterlijke inactie was ook bij hem van toepassing. Een bewuste cactus was het echter zeer zeker wel. Een ronduit introverte cactus zelfs, durf ik wel te stellen.

Introvert kon hij dan wel genoemd worden, de cactus, maar groen was hij allerminst. Ja, van buiten, maar wederom kon schijn lelijk bedriegen. De cactus had al heel wat gezien in zijn leven. Hij had de broeikassen gezien waar hij en zijn soortgenoten gekweekt waren tot huiskamervriendelijke succulenten. Naast de vetplanten, pff, sprak hem niet van de vetplanten. Over vetplanten hoefde je hem ook niets meer wijs te maken. Die vetplanten met hun gezapige bladeren. Hij moest er als cactus niets van hebben. En dan het transport. En de plantenwinkels. Waar hij met een schuin oog de rozen bewonderde. Met hun sierlijke doornen. Af en toe keek hij dan beteuterd op zijn miezerige stekeltjes en voelde hij zich wat nederig. Maar ook zijn stekeltjes mochten er zijn, uiteraard. Dat wist hij inmiddels al. Hij had talloze rozen zien verwelken. Niet bestand tegen het echte leven, die tere roosjes. Hopeloos.

Al met al mocht hij niet ontevreden zijn over hoe hij het inmiddels voor elkaar had in het leven. Je zou deze cactus niet snel horen klagen, in zijn trotse terrarium. Dat was niet echt een terrarium maar gewoon een glazen plantenbak, maar hij vond het zelf een terrarium. Het terrarium was misschien niet groot, maar hij was wel van hém. De ruitjes waren mooi gepoetst en hij had uitzicht in alle richtingen. Transparantie, dat beviel hem wel. Dat had de wereld hard nodig, meer transparantie. Via zijn ruitjes kon hij mooi de vetplanten in de gaten houden. Want die vetplanten voerden altijd iets in hun schild, zo kende hij ze wel. Hij kon nooit echt pinpointen wat ze nou in hun schild voerden, maar je zag het gewoon. Die vetplanten, met hun eeuwige strawatsen. Een vetplant is en blijft een vetplant. Geen cactus zoals hij, die tenminste eerlijk binnenvet. En van transparantie had de introverte cactus niets te vrezen, hij had immers niets te verbergen. Niets dat je zo kon zien, toch. Nee, hij had zijn zaakjes prima in orde.

Terwijl hij zo zijn morele superoriteit zat te overpeinzen, zakte onopgemerkt voor de cactus de stand van de prille maar felle lentezon onder een ongelukkige invalshoek op het glas. En een klein puntje gefocust licht begon op de stekelige huid in te branden. Eerst merkte de cactus er weinig van. Een kleine rooklucht, dat was alles wat hij waarnam. Maar waar het vandaan kwam, daar moest je hem niet op vastpinnen. Hij had een akelig vermoeden dat het wel weer de vetplanten zouden zijn, want vetplanten, daar komt enkel ellende van. Die hadden nul feeling met cactussen als hij. Nee, hij had weinig fiductie in de wondere wereld van vetplanten.

Na een tijdje begon hij een beetje te koken van binnen. Maar ja, je zou om minder ! Zie ze daar arrogant staan, die vieze vetplanten, in hun schaduwrijke kamerhoek. Nul transparantie, bij die vetplanten. Dat ze maar eens een les trokken uit goudeerlijke, échte cacti als hij. Aan transparantie bij hem geen gebrek, en waarvan akte verdomme. Zijn wereld was heerlijk en helder. Geen vuiltje aan de lucht. Maar die vetplanten die zich maar hulden in obscuriteit, met hun dikke bladeren en hun kromme takken. Het leek wel alsof zij helemaal geen behoefte koesterden aan transparantie. Alsof ze niet begrepen dat transparantie in iedereens belang was !

Zijn verontwaardiging bracht hem helemaal in vuur en vlam. Een vurig betoog op het heetst van de naald borrelde zich in hem op. Niet dat hij het uit zou gaan brullen. Daar was hij toch een te introverte cactus voor. Maar hij vond het wel lekker dat hij het allemaal kon vinden. Met name dat van die vetplanten. Die verdomde vetplanten die volstrekt weigerden enige openheid van zaken te geven.

Langzaam werd het hem rood voor de ogen. En ging hij, zonder het te in te zien, aan zijn gekoesterde transparantie ten onder.

Kiwi’s in de ballenbak (sprookje)


Verhaal door René van DensenVoorzichtig opende de kiwi zijn ogen en keek om hem heen. Felle neonkleuren omringden hem. Even dacht hij dat hij gestorven was, maar de bonte kleurenboel kwam hem weinig sacraal over. Ook de geuren die zijn snavel penetreerden kon hij moeilijk als verheven bestempelen. Maar zomaar iets bestempelen lag ook niet in zijn aard. Voor een kiwi, zelfs voor een kiwi, had hij een danig onderontwikkelde geldingsdrang in de realiteit. Men zou het met een beetje goede wil zelfs faalangst kunnen noemen. Als benoemen ook al niet iets was waar de kiwi liefst ver bij wegbleef. En zo wentelde hij zich nog even in zelfontwijkende faalangst en kleurige plastic ballen. Maar dat kon niet blijven duren natuurlijk. De realiteit zou zich ongetwijfeld weer komen opdringen. Hij kon het beter voorblijven, besloot hij. Halfslachtig. Want besluiten was ook zo zijn ding niet. Hij schudde zijn pluizige vacht behoedzaam en heropende zijn ogen.

Om nu direct te beweren dat de kiwi een onzeker karakter had, zou allerminst voorbarig of ver bezijdens de waarheid te zijn. Een spijker zou pijnlijk in ziijn rust verstoord over zijn kop wrijven bij een dergelijke bewering, zogezegd. Daarom werden daadwerkelijke stappen in de werkelijkheid nog even op de lange baan geschoven. Het was eerder nog even tijd voor daadonwerkelijkheid, dunkte het de kiwi. Een daadpotentie. Het ontkiemen van mogelijke daden en dan een zorgvuldige overweging tot welke daad al dan niet over te gaan, leek hem het beste. Als onderzoeksdaad – een kiwi moet toch wat – draaide hij een klein beetje met zijn hoofd, teneinde zijn directe omgeving beter in zich op te nemen. Felle kleuren in alle richtingen – boven, onder, links rechts voor achter. Een kakafonie van bonte kleurigheid. Het zou hem zorgen baren als zorgen niet onherroepelijk tot acties konden leiden.

Met een bonk botste er iets tegen zijn hoofd. Het was hard en stekelig en was met een vaart tegen hem opgebotst. Gëergerd draaide de kiwi zich om, maar voor hij goed en wel waar kon nemen wat hem zo geraakt had, werd hem een luide groet toegeroepen. “HOI ! Wie ben jij ?”
De onverwachtte vraag deed hem met de ogen knipperen. Hij had er eigenlijk nooit echt over nagedacht. Iemand zijn had nooit tot zijn verlangens behoord, als zodanig had het hem altijd vrij belachelijk geschenen een naam te dragen. Namen maken individueel, identificeerbaar; hij zag zichzelf liever simpelweg als een kiwi. “Ik ben een kiwi,” antwoordde de kiwi dan ook maar.

“WAT LEUK ! Ik ben ook een kiwi !” antwoordde zijn belager. “Maar wat zie jij er gek uit voor een kiwi !” De kiwi, voorzichtige vogel als hij was, kon makkelijk hetzelfde zeggen van de overenthousiaste belager. Voor een kiwi had die beduidend weinig snavel of looppoten. Hij leek meer op een rond stuk bruin harig fruit. Stugharig dan ook nog eens. Daar was niets pluizigs aan, aan die zelfbenaamde kiwi. Nu hij zijn kiwibroeder eens goed kon bekijken, kwam het hem danig voor dat deze kiwi zich geen kiwi mocht noemen. “Nee gij !” sputterde hij dapper en weerbarstig terug. “Alsof jij een kiwi bent !”

“Ik ben al heel mijn leven een kiwi !” lachtte de bruinfruitkiwi. Twijfel bekroop opnieuw onze kiwi – hij was nou ook weer niet zeker genoeg van zijn zaak om hetzelfde te kunnen beweren. Volgens zijn vroegste herinneringen was hij toen al een kiwi, maar hij leefde al voor die vroegste herinneringen, en het was maar de vraag of hij toen ook al een kiwi was. Bovendien was hem maar aangepraat dat hij een kiwi was – het was niet iets dat hij op enigerlei wijze proefondervindelijk had kunnen vaststellen. Deze en meer vragen rezen in hem op en het is veilig om te stellen dat de ontmoeting met de zelfverzekerde bruinfruitkiwi hem danig van zijn stuk bracht. Het liefst dook hij nu weer terug tussen de neonkleurtjes, snavel diep in de vacht gestoken. Maar de praatzieke bruinfruitkiwi ratelde lustig voort.

“Wat geweldig hier hè, in de ballenbak ? Al die kleurige ballen, al die hoeken, al die plekken om te verkennen ! Ik ben al de halve bak over geweest en heb vanalles gezien !” Aha, dacht de kiwi. Al die neonkleurtjes samen zijn blijkbaar een ballenbak. Met het groeiend realiteitsbesef over zijn huidige plaats in de wereld, overvielen hem tegelijkertijd gevoelens van weemoed en angst. Wat comfortabel was het feitelijk toch, om dingen niet te weten ! Onverdroten hakte bruinfruitkiwi door op het escapisme van onze realiteitsvrezige kiwi terwijl hij in uitvoerige details zijn belevenissen, al stuiterend door de veelzijdige ballenbak, beschreef. “Tsja,” mompelde de kiwi. “Ik was enkel hier. In mijn eigen veilige plekje. In het toen nog rotsvaste geloof dat ik een kiwi was.”

“Een kiwi die op zijn plaats blijft is een kiwi die rot !” riep de bruinfruitkiwi vastberaden uit. “En ik weiger te rotten ! Het leven dient geproeft te worden tot de laatste pit ! Geen haar op mijn hoofd die daar niet in gelooft !” De identiteitscrisiskiwi poogde een tegenwerping: “Ervaring is niets zonder reflectie en plaatsing. Zelfs duiding en hoor en wederhoor hebben hun plaatsje in de werkelijkheid. Bezinnen staat alfabetisch voor ervaren !” “Zonder de zinnen geen bezinnen !” riep de hedonistische bruinfruitkiwi terug.

“DE BOOM IN MET JULLIE INDIVIDUALISTISCHE DIALEKTIEK !” bulderde een mensenstem. Beide kiwi’s schrokken en zagen dat een grote, stevige man zich in hun gezelschap had gevoegd. Met een zwaar accent sprak hij beiden toe: “Ik hoorde jullie discussie en weet je, mates, met die zelfgerichtheid kom je nergens – de echte waarde ligt in het collectief, en hoe je daar met hard werk samen iets mee kunt opbouwen !” De kiwi’s keken elkaar verbaasd aan en vroegen zich beiden individueel af wat je in vredesnaam in een ballenbak zou kunnen opbouwen. De mag las hun blik en sprak: “Ik kom van Nieuw-Zeeland. Denk je dat je het daar redt in je eentje ? Geen mens is een eiland ! Enkel tezamen is dat land geworden wat het is. Schouders eronder en wérk verzetten ! Jezelf de genoegens van het leven ontzeggen tot het werk gedaan is, en niet teveel erbij nadenken verdomme !” Mopperend gaf de bruinfruitkiwi hem als repliek: “Wat is dat voor dogmatisch stoïcijnse nonsens ? Een beetje kiwi houdt zich wars van dergelijke middeleeuwse ideeën.” De man schudde zijn hoofd. “Navelstaren en hedonisme zijn listige verleiders, maar het echte leven vind je in werken voor en met elkander.” Schril schreeuwde de bruinfruitkiwi naar hem: “ER IS MEER IN HET LEVEN DAN WERK ALLEEN ! JE MOET GENOT OOK EEN PLAATS GEVEN ! IEDER HEEFT MAAR ÉËN LEVEN !”

Prompt greep de Nieuwzeelander de bruinfruitkiwi in zijn knuist en vrat ‘m op. Zonder er één woord en één gedachte aan vuil te maken.

De wervelstorm aan filosofische belachelijkheden deden de identiteitscrisiskiwi duizelen. Hij gilde het uit, rende weg, en verstopte zich tussen de kleurige ballen. Weg van die nonsens ! Die neorealistische malligheid kwam hem de snavelgaten uit ! In een hoek kroop hij weg tussen de veelkleurige ballen, stak zijn snavel in zijn vacht, en sloot zijn ogen. En de hele wereld verdween. Inclusief de verteller dezes.

 

Moeilijke koffie

Verhaal door René van DensenHet zou een moeilijke koffie worden. Dat merkte hij aan zijn korstige, halfopen ogen. Los sloften zijn pantoffels rond zijn voeten mee. Sleutel, deur. Een reep zonnestralen stormde binnen. Neussnuffend en keelschrapend slofte hij door het gras. Ja, hier was een prima plek. De sloffen stopten. Boxer omlaag. Een straal donkergeel klatergoud voelde blij dat de nacht voorbij was.

Hij had gek gedroomd. Iedereen was op zoek naar een of ander karakter uit een comedyserie. Ze waren in feite tegen hem aan het racen. Welk karakter uit welke serie, dat veranderde natuurlijk tijdens de droom. Het maakte niet uit, uiteraard was hij degene die slim genoeg was om op de juiste plek te kijken. Altijd op de juiste plek kijken. Mensen en dingen zijn zelden op de verkeerde plek. Als ze dat wel zijn, moet je gewoon in actie schieten en weer zorgen dat ze op de juiste plek zijn. Het karakter veranderde in een oude vriend. De vriend was blij hem te zien. Hij was omringd door blije vrienden. En terwijl hij in gezelschap even van een gevulde koek smulde, en zich daarna omdraaide, was iedereen weg. Hij was helemaal alleen.

De ketel floot en hij was uitgepist. Hij slofte terug naar zijn caravan. Kreunend stapte hij terug naar binnen. Hij werd te oud voor deze poep. Hij moest niet vergeten de batterijen van zijn wekker te vervangen. Dat onding. Met al dat gepraat en gelach. De deur zwaaide toe. Even werd het heel stil rond de felgekleurde caravan. De twee lachende gezichten die erop geverfd waren, bladderden stilletjes verder. Toen klonk er een luide, heftige hoestbui met rochel. De caravan schudde wat. Maar dat was oke. Die had wel meer meegemaakt.

Dikke bult


Verhaal door René van DensenSoms ben ik net een man. Lang niet altijd. Maar soms wel. Meestal als ik koppig ben. Het is mijn hardnekkigste eigenschap. En daardoor is vaak ook wat me overkomt, gewoon mijn eigen schuld. Dikke bult. Dan kun je best tandenknarsen. En heel erg hard iemand anders de schuld willen geven. Maar het is gewoon de jouwe. Dombo. Wanneer ik dan weer eens ontdek dat het toch écht dikke bult is, draag ik die zo sportief mogelijk. Ik pronk niet met mijn dikke bult. Dat gaat te ver. Maar ik erken mijn dikke bult. Ik geef mijn dikke bult een biertje. Samen met mijn dikke bult zit ik in de zon. We zwijgen en denken na. Liever zaten we niet met elkaar opgescheept. Maar het zijn de aarden van de beestjes.

Dus natuurlijk, als ik eindelijk zowaar werk heb, vertrek ik op mijn eerste dag eigenlijk maar nipt op tijd. Ik mag geen tegenvallers treffen op deze rit, bedenk ik me als ik op de klok kijk bij het verlaten van het huis. Zonder tegenvallers kom ik zelfs vroeg. Dat weet ik zeker. Niet schokkend vroeg, maar wel vroeg. Meteen mijn straat uit is het al mis. Mijn fiets kraakt, klaagt, ratelt, kortom, laat onmiskenbaar merken dat er iets niet naar zijn zin is. Ik krijg ook geen goede versnelling geschakeld. Ik vloek op het ding. De fiets is oud. Maar ik ben trots op de kwaliteit van de oude fiets. Ik wou deze fiets. De dikke bult zit nu al achterop.

Uiteraard weet ik mijn sluiproute. Scheelt zeker tien minuten. Kom ik ruim op tijd dus. Ja, natuurlijk ligt die route halverwege kilometers lang afgesloten. Met geen uitwijkmogelijkheid. Ik moet helemaal terug. En met een reusachtige omweg kom ik te laat. De dikke bult giechelt. Ik werk hard, mijn eerste werkdag. Compensatiedrang. Te laat gekomen, immers. Dus hoewel ik minder betaald krijg, zal ik toch de correcte hoeveelheid werk plegen. Aard, beestje. Als ik aan het eind van de werkdag gebroken op mijn fiets stap, zit de dikke bult een vrolijk liedje te zingen. Hárd. Hij geniet. Krakend en klagend rolt de fiets naar huis. Mijn voeten voelen als pijnlijke steenklompen. Thuis kijk ik mijn fiets na. Ik zie niks geks. Dan zie ik het plots. Die bidonhouder, die ik per se op de fiets wou hebben. Die knelt gewoon de versnellingskabel vast. Zo verdomd stom. De dikke bult heeft een vriendengroep uitgenodigd en ze dansen rondjes rond me. De dikkebultengroep speelt fanfare. Ik zucht en knik. En erken dat ze gelijk hebben. Ja.

René van Densen op Zaradi Tebe

Zaradi Tebe 2014
Eigenlijk was hij van plan lekker anoniem tussen het publiek in de zon te genieten van de gebruikelijk fantastische line-up op het sympathieke Gentse eco-festival Zaradi Tebe (14-15 juni). Mooi niet, dacht de organisatie. Alle drie de vorige edities werd René verzocht iets te komen doen. Het was alledrie de keren iets idioots. Zoals het publiek voor laten lezen uit de Kerk van de Kalebas, of vóór het WK2010 voor een park vol Belgen ‘haat mij’ te declameren in een Oranje Jup Holland Jup shirt. En dus staat hij nu alsnog wederom op het programma. Ze hadden hem ook zich gewoon zat kunnen laten drinken in het gras. Zelf weten. Het is nog onbekend wat René gaat doen…

UPDATE – Ook dit jaar staat René’s naam niet in het promofilmpje. Tot grote tevredenheid !

Rage


Verhaal door René van DensenNa twee dagen niet mogen werken, staan de mensen nu ongeduldig achter elkaar in rijen en files. Hun werklust is niet in te tomen. Weinigen hebben de vrije tijd gebruikt om zich spiritueel te bezinnen. Sommigen bleven zelfs gewoon bereikbaar voor werk. Althans, dit geldt voor de Plastic Mensen. De Plastic Mensen is de nieuwste rage onder het speelgoed. Talloze kindjes hebben inmiddels een lade vol met Plastic Mensen. De Plastic Mensen rijden over een speelgoedsnelweg en maken échte toetergeluiden (excl. batterijen). Je kunt ze ook laten foeteren. Met een app. Foeters kosten wel wat, die moet je los kopen. In een foeterstore. Kinderen kopen massaal hun road rage geluiden, vloekwoorden en razende rhaaa’s in de foeterstore.

De Plastic Mensen drinken hun plastic koffie. Bij de starterskit krijg je er een plastic brandende zon bij. Die kun je in hun ogen laten schijnen. De Plastic Mensen zweten niet. Nog niet. Eind dit jaar komt misschien een nieuw model uit dat kan zweten. De kinderen kunnen bijna niet wachten en hebben de Zwetende Plastic Mens nu al op hun verlanglijstje staan. Ze spelen tot die tijd door met hun helden. De Plastic Mensen mogen telkens, één voor één, een millimeter vooruit op de speelgoedsnelweg. Het lijkt een beetje op knikkeren, maar dan volledig niet. En veel trager. Ik kijk toe hoe de kinderen spelen. Ik snap er niks van. Verbaasd slenter ik ze voorbij. Ze kijken niet op of om. Verzonken in een onbegrijpelijk spelletje met hun Plastic Mensen.

Als ik terugkeer met vers brood onder mijn arm, zitten ze er nog. Ik zie zo snel geen verschil in de opstelling, maar er wordt vlijtig verschoven. Twee kinderen verschillen van mening over de voortgang van het spel. De een vindt dat zijn Plastic Mens meer opgeschoten is. De ander de zijne. Ze schreeuwen naar elkaar. Fel en met overslaande stem. De een gooit zijn Plastic Mens in het oog van de ander. En rent weg. De ander huilt. Die komen er wel, denk ik. Die komen er zeker wel.