Halfweg


“Dan zien jullie er nog goed uit,” was het dubieuze compliment dat ons ten deel viel. Halverwege. Halfweg, zoals de zuiderburen zeggen. En wat is er dan beter he, tja. Het gaat om hetzelfde woord, en ‘onze’ vervoeging klinkt enorm ouderwets. Lekker simpel en modern: halfweg. Half-weg. Nog niet helemaal, maar wel half. Wij waren wel halverwege, maar nog niet half weg, dat was ongeveer het compliment wel. Wat een mens toch kan nadenken over taal. Zeker als je ligt te bekomen. Of bij te komen ? Waarbij dan ? En is dat een terugkeer van gáán ?

En ondanks dat we een route hadden uitgestippeld, hebben we geen volledig rechte weg gelopen. We zijn even van het pad geraakt. Verkeerde afslag. Story of my life. Het is makkelijk om de weg te weten en dan toch fout te gaan. Soms is het gewoon een vergissing. Links afgeslagen terwijl je hier rechts moest. Stom, maar menselijk. Nog menselijker is de andere reden. De moedwillige foute afslag. Je weet dat je de goede weg links (of rechts ?) laat liggen. Je weet dat dit pad naar onbekend gebied leidt. Of juist té bekend. En je doet het toch. Stap voor stap loop je verkeerd. En kan het verkeren. Keer op keer. Soms verkort zo’n gok je route, maar meestal niet. Een moedwillige dwaling.

En dan ben je ineens niet meer halverwege, maar halfweg. Je zat fout. Tóch fout. En natuurlijk denk je dan het liefst dat in ieder geval je bedoelingen goed waren. Maar waren ze dat wel ? Was het geen zelfsabotage ? Hoopte je eigenlijk niet dat deze foute afslag je niet halfweg, maar helemáál weg zou brengen ? Waar ging je ook alweer wél heen ? Heel de route, de plotlijn kwijt. En moeizaam de weg weer terug buigen. Terug op koers. En waar, of liever, hoe ver onderweg zijn we nu ?

Kwijtgeraakt


Verhaal door René van DensenWe gingen op een vrijdag. Dat was besloten zodat de Opperpater mee zou kunnen. We gingen déze specifieke vrijdag. Dat was omdat de man die telkens het hele land op de kast kan jagen, alleen deze vrijdag zou meekunnen. Allebei de mensen waar de planning al maanden terug op afgestemd was, gingen uiteindelijk niet mee. De Opperpater mocht niet en wou  vooral niet. De kastman had hoge belangen te verdedigen die vóór vriendschappen gingen. Wat ik geen van de mensen vooraf vertelde, is dat dit misschien de laatste keer is dat ik zoiets met hen onderneem. Nog één gek, idioot idee. Één memorabele tocht. En dan komt de nieuwe baan in de weg van onze vriendschappelijke bijeenkomsten. Misschien dat ik ze nog eens in een weekend zal zien. Maar zeker niet zoals voorheen, wekelijks. Ik voel het zelf ook: het begin van het einde van mijn tijd in deze stad is aangebroken.

Dus van de vijf zijn er nog maar drie. Er is een andere vriend bijgesprongen die graag mee wou, dus toch nog vier. Elk woord dat ik nu tik doet pijn. Van die trage, holle pijn die kenmerkt dat het gezellig was. We zijn geslaagd. Twaalf cafés. Onze Golden Mile is volbracht. Onmiddellijk terug in eigen stad zijn we nog een café in gedoken. En daar ben ik de rest kwijtgeraakt. Zij gingen in een achterzaaltje naar een optreden of weet ik wat er was. Ik zat alleen aan de bar. Mijn gedachten schoven naast me aan. En we hebben daar samen een tijd zo gezeten. Toen besloten we te gaan. Ik was de rest kwijtgeraakt.

En zo kwakkelde ik in mijn eentje nog even door het nachtleven van de stad. Een van de laatste keren, wellicht. Ik werkte aan mijn huidige koppijn. Het werd steeds gezelliger. En ik raakte steeds meer kwijt. Alles kwijt. Alles en iedereen. Tot er niks meer resteerde en het tijd werd om naar huis te gaan.

Roze mile


Verhaal door René van DensenWanneer enkele vrouwen horen van onze Golden Mile, willen ze dat ook. Althans, ‘ook’. Want dat we stevig gaan zuipen, dat is dan weer niet ‘hun ding’. De dames willen koffietjes. En wijntjes. En fruitsapjes. Maar twaalf cafés hoppen, dat is dan wel weer leuk. Althans, ‘een aantal’. En ‘met terrasjes, toch’. Vraagteken. Ze menen dit. De vrouwen menen dit allemaal uiterst serieus. De dames vragen of ze met ons mee mogen. Natuurlijk niet ! Ze vragen of ze dan zelf een keer mogen gaan. Ik zie daar geen been in. Idealen zijn voor jonge mensen. Als de dames willen, mogen ze gerust met hun pinkje omhoog koffies en fruitsapjes drinken op hun Pink Mile. Maar wij, idiote en dappere mannen, wij gaan voor goud. Wij gaan voor authentiek. Wij gaan de uitdaging aan. Wij, mannen, wij zullen niet rusten voor we omvallen. We gaan lallend ten onder.

Ik krijg een ongerust bericht van een van de mannen. Of de laatste bus wel rijdt. En of ik gereserveerd heb. Dat we wel echt overal kunnen zitten. Hoeveel geld moet hij meenemen. Is dit wel een goed idee, zelfs. Zijn er overal genoeg brandgangen en blusapparaten. Gaat het niet regenen vandaag. De man maakt zich zorgen of we samen de juiste bus terug kunnen vinden. Hij biedt aan de bus-bob te zijn. Ik zal de man op de kroegentocht nog wel mores leren. Haar op zijn borst aanbrengen. Gedaan met die hangtieten en bureaukont. Hij zal het hebben geweten: wij mannen zullen gezamelijk zingend, proostend en proestend ten onder gaan. Twaalf cafés, hah ! Alsof we daar ooit te oud voor kunnen zijn.

De dames bieden aan om ons uit te komen zwaaien. Dat slaan de heren uiteraard niet af. Op het busperron staan ze. Wij zwaaien. Zij hebben zakdoekjes mee. Olijk wapperen ze in de laatste zon die vandaag zal schijnen. We rijden ons noodlot tegemoet. Maar het is alvast geen Roze Mile, die we gaan afleggen.

Golden Mile


Verhaal door René van DensenWel in een vrij troosteloos stadje, dat wel. Overal hangen ’te koop’ bordjes, en naar Belgische standaarden zijn veel gevels hier op standje ‘alles opgegeven’ aan het hangen. En toch is het er leuk. Ik kom er graag. Enkele vrienden zeiden dat ze ook graag eens mee gingen. Dus gaan we met een groep. En aangezien we allemaal van drinken houden, gaan we een kroegentocht doen. Gemodelleerd naar de film The World’s End: een Golden Mile. Oftewel – 12 cafés, 12 bier. Ik heb de toer uitgestippeld. Er is zelfs een mooi routekaartje ontworpen. Met vakjes om de cafés af te vinken. Alsof we de tel kwijt zouden raken. Het gezelschap is illuster. De man die alle WK trauma’s compleet heeft. De man die eindelijk zijn boek af heeft. De man die telkens het hele land op de kast krijgt. Ik. En De Opperpater. Vijf vrienden. Vijf kameraden. Vijf drinkebroeders. Vijf stoere kerels tegen de hele wereld. Met elk een glas in de hand.

De Opperpater belt. De dag voor we gaan. Hij heeft slecht nieuws. Hij mag niet mee van zijn moeder. De busreis terug is te lang, werpt hij tegen. Daar hadden we allang aan gedacht. Hijzelf ook. Het was zijn eerste bezwaar. Verschillende opties zijn uitvoerig onderzocht. Pissen in een pot of fles. Halverwege uitstappen, een cafétoilet bezoeken en het dertiende biertje drinken tot de volgende bus. Er schijnen zelfs van die vrouwenluiers te zijn. Voor mannen. Kortom, hier kwamen we wel uit. En al maanden keken we hiernaar uit, de Opperpater incluis. Maar hij heeft het last minute weer aan zijn moeder verteld. En die heeft het hem verboden.

Zijn moeder verbood ook dat ik over hem zou schrijven. Van zijn moeder mag hij ook niet drinken. Al dat bier in zijn koelkast is ‘voor de gasten’. Die allemaal hun eigen bier moeten meebrengen tegenwoordig. De man die telkens het hele land op de kast krijgt, heeft de Opperpater wel eens een rasopportunist genoemd. De Opperpater zegt sorry. De Opperpater zegt dat het ’toch maar van café naar café naar café’ was. De Opperpater laat zich niet overtuigen. De Opperpater hangt op.