Halfweg
“Dan zien jullie er nog goed uit,” was het dubieuze compliment dat ons ten deel viel. Halverwege. Halfweg, zoals de zuiderburen zeggen. En wat is er dan beter he, tja. Het gaat om hetzelfde woord, en ‘onze’ vervoeging klinkt enorm ouderwets. Lekker simpel en modern: halfweg. Half-weg. Nog niet helemaal, maar wel half. Wij waren wel halverwege, maar nog niet half weg, dat was ongeveer het compliment wel. Wat een mens toch kan nadenken over taal. Zeker als je ligt te bekomen. Of bij te komen ? Waarbij dan ? En is dat een terugkeer van gáán ?
En ondanks dat we een route hadden uitgestippeld, hebben we geen volledig rechte weg gelopen. We zijn even van het pad geraakt. Verkeerde afslag. Story of my life. Het is makkelijk om de weg te weten en dan toch fout te gaan. Soms is het gewoon een vergissing. Links afgeslagen terwijl je hier rechts moest. Stom, maar menselijk. Nog menselijker is de andere reden. De moedwillige foute afslag. Je weet dat je de goede weg links (of rechts ?) laat liggen. Je weet dat dit pad naar onbekend gebied leidt. Of juist té bekend. En je doet het toch. Stap voor stap loop je verkeerd. En kan het verkeren. Keer op keer. Soms verkort zo’n gok je route, maar meestal niet. Een moedwillige dwaling.
En dan ben je ineens niet meer halverwege, maar halfweg. Je zat fout. Tóch fout. En natuurlijk denk je dan het liefst dat in ieder geval je bedoelingen goed waren. Maar waren ze dat wel ? Was het geen zelfsabotage ? Hoopte je eigenlijk niet dat deze foute afslag je niet halfweg, maar helemáál weg zou brengen ? Waar ging je ook alweer wél heen ? Heel de route, de plotlijn kwijt. En moeizaam de weg weer terug buigen. Terug op koers. En waar, of liever, hoe ver onderweg zijn we nu ?