De Tilburgse Dood
Hij was veel schrieler dan ik verwacht had. Een beetje sukkelig. Zijn pij zat ook niet goed. En die zeis… Duidelijk nooit goed onderhouden. Roest, inkepingen. Waarschijnlijk zo bot als wat. Je vraagt je bij zo’n aanblik toch direct af wie hem heeft opgeleid. En of een dagje extra training niet wat rijpere vruchten had afgeworpen. Maar goed: hij was er nu eenmaal, en hier moesten we het mee doen.
“Kom op,” sprak hij in plat lokaal dialect terwijl hij aan de arm van de ouwe man sjorde. “Dènk ‘t toch nie,” bromde de man opstandig. Hij wenkte de barvrouwe om nog een versnapering. De Tilburgse Dood stond er een beetje ongemakkelijk bij. “Kom nou,” probeerde hij het nog eens, met nog zwakkere overtuiging. “Rot op,” duwde de man hem knorrig terzijde. Wankelend deed de Dood enkele onhandige stappen achteruit. Hij struikelde bijna over een tafeltje.
Terwijl de oude man kalm zijn jonge jenever dronk, ging de Tilburgse Dood beteuterd naast hem zitten. Hij keek naar het glas van de man. Onwillekeurig likte zijn tong over zijn lippen. Een zucht. “Ah toe,” pleitte hij zacht. “Kom nou mee. Eventjes maar.”