Ik zit !
Ik zit !
Gevangen zit ik !
Gevangen !
In de waan !
De taal !
 
De taal, zit ik gevangen !
In de taal !
In de taal !
Gevangen !
Iets anders !
De taal !
Gevangen !
UITDRUKKEN !
Uitdrukken !
Uitdrukken !
vangen in de taal !
Van wie ??
Van wie ??
De taal !
DE MENSEN !
Welke mensen !
Ah die !
die de taal beheersen !
Beheersen !
Die hen knecht !
Die hen knecht !
Die hen knecht !
In de taal !
En jou !
Jij zit !
De taal !
En jou !
In de tijd !
En het nu !
Al die mensen !
Die hen knecht !
En ik !
In het moment !

Ik zit !
Ik zit !
Ik zit gevangen !
Ik zit gevangen, ik zit !
Ik zit gevangen in de waan !
Ik zit gevangen in de taal !
Ik zit gevangen in de taal van het moment !
Van het moment !
In de taal !
In de taal !
In de taal van het moment, zit ik !
De taal van het moment, want iets anders !
Iets anders mag !
Iets anders mag de taal !
Iets anders mag de taal niet
Niet
Niet
Ge
Niet uitdrukken !
Het mag het niet !
Dat mag het niet !
Mag meer niet uitdrukken, van de mensen !
De mensen !
De mensen die de taal beheersen !
Het mag niet van de mensen
De mensen die de taal
De taal beheersen die hen knecht !
Die hen knecht !
De mensen die de taal beheersen
Gevangen !
Die hen knecht !
En mij !
Ik zit !
Ik zit gevangen in de taal die hen knecht !
Van het moment !
In het nu !
Bij de mensen !
Die de taal beheersen
Ik zit !
Ik zit !
Ik zit !
Ik !
Ik !
Ik…
Ik….
ik…
ik.