augustus 2015

Schrijvermoe


Verhaal door René van DensenNee, ik ging niet ‘ook iets doen’, verzekerde ik mijn gezelschap. Niet op dit festival. Ik heb schrijversvrij. Dat komt goed uit, want ik ben een beetje schrijvermoe. Ook zou later mijn laptop overlijden. Maar dat wist ik op dat moment nog niet.

Nee, ik was er om te komen luisteren naar schrijversvriendjes. Of blijkbaar: om bezweet aan te komen op een fiets met slappe banden, precies nadat ze klaar zijn met optreden. Om dan in ieder geval pintjes te drinken. Veel pintjes, want de schrijversvriendjes komen met schrijverhoeveelheden schrijverpintjes aanzetten. Een schrijvermens zou er nog schrijvermoe van worden.

Er is iemand in het programma uitgevallen, of ik niet wil invallen. Nee, zeg ik, echt niet. Er zijn ook vrijwilligers tekort op het festival, zegt een ander, dus of ik misschien daar bij zou willen springen. Ik zeg dat ik hier ben als betalende bezoeker, dat het festival die ook nodig heeft. Dat is dan ook weer zo, geven ze toe.

Na een aantal pintjes word ik een hok in gesleept. Een gordijn wordt opengetrokken en er zit afwachtend publiek naar me te staren. Microfoon voor mijn neus. Op de eerste rij zitten kindjes, allemaal keurig geïndoctrineerd om naar kijkhokjes te staren.

Ik vertel een mop. Een racistische piemelmop. Aan de kindjes. Het bierzweet gustst langs mijn slapen. Ik vraag me af of mijn schrijversmoeder trots op me is.

Wie denk je dat je bent


Verhaal door René van DensenDit is gewoon mijn week niet, denk ik berustend terwijl zijn hand mijn keel grijpt. Zo sta je in een lange rij voor de geldautomaat, zo staat er een groep opgefokte kindjes – jongeren mag dit groepje amper heten – oorlogsverklaringen naar je te brullen. Omdat ze zelf voordrongen en jij het lef had er iets van te zeggen.

“Wie denk je dat je bent,” spuugt hij in mijn gezicht, dreigend zijn kop voor de mijne. Ik hou mijn rug recht en zeg kalm terug dat ik denk dat ik iemand ben die in de – hij onderbreekt me en schreeuwt wie ik denk dat ik ben, alsof ik zijn vraag niet gehoord heb. Ik verlies iets van mijn resterende kalmte en brul: Ik denk dat ik iemand ben die gewoon net als iederéén in de rij stond, lul !

Als hij de rij nu niet had gezien of het gewoon niet begreep, dat was één ding. Ik zei toen hij ineens naast de rij vooraan ging staan, kerel, het zijn geen twee rijen, er is maar één automaat. Omdat hij deed alsof hij me niet gehoord had, tikte ik hem op de schouder, waarop hij me ongeïnteresseerd aanstaarde en ik mijn verhaal herhaalde. “Bemoei je met je eigen, loser,” was zijn antwoord en hij draaide zijn rug naar mij terug.

Ik geef toe dat ik hem toen bij zijn middel heb gegrepen en achteraan de rij heb gesleurd. Dat was niet netjes, maar leek op dat moment de enige manier om de rechtvaardigheid van de rij te herstellen. Nu sta ik hier met een hand op mijn keel, geschreeuw vanuit vijf richtingen, en twee omstanders die enthousiast het voorval met hun smartphone filmen.

Ik vraag me af of ik oud ben geworden. Voor mij valt een ander lid van de rij me bij en begint te roepen dat ze moeten dimmen anders belt hij even en staan er zo nog vier mensen bij. Meisjes gillen onverstaanbaar hysterische kreten. De klanken van de jongens versmelten tot een soort wilde apengeluiden.

Ik denk aan liggen in het gras, ver weg van alles en iedereen, met wat wolkjes kalm aan het zonnig blauwe firmament. Misschien een verkennend fladderend vlindertje, ergens nabij. Zo’n dorst had ik eigenlijk ook weer niet.

Opnieuw proberen


Verhaal door René van DensenJe weet dat het foute boel is, zodra de bakstenen uit de huizen naast het spoor de lucht in gerukt worden. Zelfs als je tot dan toe niet zag hoe donker het werd buiten. Als een dreigende mensenmassa dromt een duistere wolkengroep zich boven de coupé. Toch maar even één oortje uit je oor plukken en luisteren of er iets omgeroepen wordt.

Gekraak uit de speakers. Aan weerszijden van de trein vliegen nu ook de huizendaken de lucht in. Hele bovenverdiepingen worden aan stukken gereten en vallen tegen de zwaartekracht in. Met een voorzichtige blik probeer ik te zien waar de restanten van de bouwwerken zoal heen vliegen, maar het is vooral erg donker. Het is dwarrelende stenen en gruis en huisraad, en dan dikke lagen aquarelzwart.

Nog altijd geen omroepstem. De coupé zit niet vol, en ik heb volgens mij als enige door wat er gebeurt. Verderop zit een klein jongetje met zijn neus tegen de ruit te kwijlen. Hij kijkt alsof er buiten slechts een spannende film afspeelt. Mamma is iets aan het prikken op haar telefoonplaatje. De dikke zakenman aan de andere kant van het gangpad ligt te snurken. Zijn stropdas is lichtjes gekreukeld.

Ik klap mijn laptop open. Behoefte aan informatie. Is de wereld eraan aan het gaan soms ? Of is dit gewoon weer zo’n plaatselijke onheilsbui ? De coupéspeaker zegt nog altijd niet veel maar de trein raast voort. Ik probeer de treinwifi te bereiken. De connectie kan niet gemaakt worden. Nog eens. De connectie kan niet gemaakt worden.

Dan hoeft het eind van de wereld ook niet voor mij, besluit ik. Ik klap het laptopscherm dicht en open mijn gratis treinkrantje. Even de sudoku oplossen. Daarna kunnen we de vernietiging van het bestaan eventueel opnieuw proberen. Ik ga er niet aan zonder internetverbinding. Kom nou.

Halloweenbundel

Uitgeverij Heimdall | Allerheiligen, Bezeten WoordenIk meld het wat later dan sommige andere auteurs, maar nog ruim voor het boek uitkomt: althans, hij staat blijkbaar gepland op 15 september a.s. Dan verschijnt “Allerheiligen, bezeten woorden” bij Uitgeverij Heimdall (Allerheiligen, Bezeten Woorden | Uitgeverij Heimdall | 15 september 2015). Zaterdag 3 oktober wordt hij gepresenteerd. Alles ruim voor Halloween oftwel 31 oktober. Griezelig ruim op tijd. Zeg maar zo ruim op tijd dat je er makkelijk achtendertig zombies, zeventien glitterende vampieren, drie ruiende weerwolven en een obees Monster van Frankenstein tussen zou kunnen passen. Met ruimte voor broodjes kaas en koffie. Enfin.

Er zitten 21 zeer verschillende dichters in de bundel, waaronder ondergetekende. De twintig andere auteurs zijn Michelle Andon, Bianca Hazenberg en Gehrard Burgers, Jack van Hoek, Nanna Dillen (tevens voorwoord en redactie), Wouter van Heiningen, Hans F. Marijnissen, Liesbeth de Blécourt, Richard Laan, Magda Thomas, Rick van der Made, Mattie Goedegebuur, Gerhard te Winkel, Ilse Vandenbussche, A.H. van der Elst, Martijn Adelmund, Daan Taks, Ruud Broekhuizen, Vincent Jongman en Derrel Niemeijer. Een uiteenlopend gezelschap, zacht gezegd, voor de nederlandstalige-huidige-poëzieliefhebbers. De bundel richt zich op een jonger publiek middels het Halloween-thema en er staat dus een gedicht van mijn hand in. Enkele exemplaren van dit boekje zullen te zijner tijd ook via mijzelf te bestellen zijn, als daar behoefte aan is. Snel bij zijn, ik zal er maar een paar van de uitgever opgestuurd krijgen, daarna moet u gewoon bij voorgenoemde uitgever zelf zijn. Het is geen heel griezelige man. Op zich is dat dan weer jammer.

Oh ja, om teleurstelling te voorkomen: er staat nogmaals maar één gedicht van mijn hand in dit boekje. En het is ook niet mijn eerste bloemlezing of zo. Hier ziet u een soort van overzichtje.

De tijd kruipt

De tijd
kruipt
als een kind
onbeholpen

Of als roep
in de woestijn
klauwend zand
zonder graven

De tijd grijpt
De tijd stort
De tijd keilt
De tijd trekt

De tijd stuit
en herbegint.

Festivalding (slot)


Verhaal door René van DensenAngstig zit ik verscholen, tot het geluid van de bevrijding zal klinken. Krampachtig klem ik mijn bezittingen tegen mijn borst. Zo dicht voor het einde, zullen ze mij niet te pakken krijgen. Ik zal het verdomme overleven. Het moet. Ik ben zó ver gekomen, nu zal ik niet sneuvelen.

Er klinkt rumoer om me heen. Mensen beginnen met hun tenten te slepen. Ik twijfel nog. Stel dat ze te vroeg zijn. Dat het nog niet voorbij is. De ongelukkigen. Maar het ongeduld wint het toch van de twijfeling. Ik pak haastig mijn spullen en mijn schuilplaats bijeen. Een mok valt in de dikke modder. Verloren, besluit ik. Aan de andere kant, in de vrijheid, daar zal ik een nieuwe mok kopen. Het zal de eerste mok zijn na deze beproeving. Een mok om te vieren. Een mok waaruit koffie nooit meer hetzelfde zal smaken. Stil groet ik de verloren mok en hoop dat die ook nog ooit een nieuwe eigenaar zal vinden.

Armen vol en in euforische stemming sjok ik naast mijn vriendin door de modder. Onderweg naar de auto. Mijn vriendin zegt dat ik altijd zo overdrijf. Maar ik luister niet. De vrijheid is in zicht. Het is voorbij ! De ellende is voorbij ! We mogen naar huis ! Ik zou iedereen wel kunnen zoenen. Stiekem kus ik even de lucht. De lucht van een nieuwe toekomst.

Festivalding (3)


Verhaal door René van DensenOveral zijn mensen, overal zijn ogen. Met gescheurde, vieze lappen stof aan ons lijf en vegen in ons gezicht bewegen ik en mijn geliefde ons behoedzaam door het kamp. Het is puur overleven geworden, proberen de volgende dag ook te halen. Rond ons heen loerend zitten we samen de wacht op ons kleine hoekje in deze wildernis. Vaag herinneren we ons de beschaafde wereld van weleer. Andere tijden. Morgen is de nieuwe horizon.

We communiceren met grommende, algemene geluiden. Taal zijn we vergeten. Als iemand ons kampement nadert, krijsen we luid alarm. Gehurkt en geschrokken wacht de indringer af. We staan schouder aan schouder voor onze voorraad. Aarzelend graait hij in zijn modderige lompen. Ik ben klaar om in actie te springen als hij een wapen trekt.

Het is een stuk fruit. Voorzichtig toont hij het ons. Verbaasd inspecteren we het nader. Fruit ! Echt, heus fruit ! Zoals vroeger ! We leven al zo lang op zompige happen en kunstmatig voedsel dat we ons amper voor de geest kunnen halen hoe vitaminen smaakten. Voorzichtig ruiken we. Heerlijk. Demonstratief heft de indringer het fruit achter zijn hoofd. Poppetje gezien, maar niks is gratis ! Vervaarlijk grommen we hem samen toe. Hij gromt terug, een zakelijke, waarschuwende keelbrom.

Nors hmpfend reiken we gespannen in ons vieze, gescheurde kampwoninkje. Ik trek een blik tevoorschijn. De bezoeker zet grote ogen op. Ik laat het logo op het blik zien, om te bevestigen dat het echt is. De bezoeker lacht enthousiast. Ik werp hem het blik toe, hij ons het fruit. Samen storten we ons op het verse voedsel, terwijl onze visite zich uit de voeten maakt. Trots en blij, met een blikje bier dat géén Heineken is.

Het is puur overleven geworden. Proberen de volgende dag ook te halen. Morgen is de nieuwe horizon.

Festivalding (2)


Verhaal door René van DensenOp het festivalding zijn heel veel optredens en andere gekke activiteiten te bezoeken. Teveel om allemaal te zien en te horen. Daarom rennen de lokale campingkindjes rond en jengelen rond me als ik katerig naar het toilethok sjok. Ze bieden aan om dingen voor me te bezoeken en te beluisteren. Voor een klein bedrag kunnen ze zeker zes bands voor me gaan luisteren, of een workshop bergklimmen in de sauna volgen, wat ik maar wil.

Ik sta stil. Het is eigenlijk pas dag een van het festivalding en ik heb nu al geen zin meer. De kindjes roepen nog wat extra aanmoedigingen. Ze hebben honger naar geld. De deal klinkt me niet gek in de oren. Mijn vriendin is ergens zich al uitgebreid in het feestgedruis aan het storten. Ik ben nog lang niet zo ver. Als de campingkindjes alles voor me bezoeken, kan ik lekker bij de tent een boek lezen en een biertje drinken. Of toch in de tent, want het regent verdomme alwéér. Ach. Slechte ogen heb ik al.

Ik ben blij met de regen. In de zomer loop ik erbij als een wildeman. Waanzin in de ogen, zweet in gutsen langs mijn kaken, strompelend als een zombie. Warm weer en ik boteren niet. Althans, warm weer trekt zich natuurlijk weinig van mij aan, maar andersom ik wel. De regen is welkom dus. Maar de tent lekt. Al vier van de negen boeken die ik meegenomen heb, zijn nu onleesbaar door de lekkage. Ik heb zes pagina’s gelezen sinds ik hier ben. Van twee verschillende boeken.

Terwijl de campingkinderen verdwaald lopen in reusachtige massa’s voor de luidruchtige podia, luister ik naar de vogeltjes die de regen fluitend trotseren. Ritmisch tikt het tentlek mee op pagina dertien. Tik, tik, tik. Veertien.

Festivalding (1)


Verhaal door René van DensenZe is nogal eigenwijs, dus dat ik zeg dat ik niet van feestjes en festivals ben, wil er niet in. Ik moet mee. Naar een festival dat door gigantische hoeveelheden mensen bezocht wordt. Ik word al zenuwachtig in een kleine bruine kroeg zonder lege stoelen. Dus dit gaat goed aflopen.

We zitten in een volgepropt oud Lelijk Eendje en denderen over modderige wegen. Het regent. Op dit festival schijnt het altijd te regenen. Hittegolf ? Zolang dit festivalding er middenin valt, valt het wel mee. Het voorwiel van ons Eendje glibbert in een slijkput. Geen cliché blijft me bespaard, bedenk ik me, als ik achter de wagen sta te duwen en de modder zich spattend op mijn kleren slingert.

We laten de auto ergens achter waar andere vierwielers ook droevig en eenzaam voor zich uit staren. Natuurlijk is er geen praktische ingang. Het is nog een flink eind stappen. En dan volgt er een controlepost waar we moeten wachten terwijl alles gecontroleerd wordt. Want het festivalding heeft tachtigmiljard regels voor wat wel of niet mag. We hebben overal rekening mee gehouden maar gaan er toch maar van uit dat we een grootse controle krijgen. Ik heb schijnbaar een drugssmoel.

We sjokken vooralsnog door een onherbergzaam modderig woesternijlandschap. Beiden zwaar bepakt, al ben ik iets zwaarder bepakt. Met mijn grote voeten plomp ik me vooruit in de dras. Ik kan enkel denken dat ik nu warm op de bank zou kunnen liggen. Met de kat op schoot. Een biertje op tafel. Mijn vriendin vermeldt dat, trouwens, het bier op dit festival sinds dit jaar Heineken is.

Ik sta stil. De regen striemt mijn gezicht, mijn haren, de bagage. Verbaasd kijkt ze me aan. Ik kijk om. De terugweg is lang. Maar het overwegen waard. Zo sta ik er minstens vijf minuten voor ze me verder doorgesleurd krijgt. Plomp, plomp. Ik hoop dat mijn kat lekker ligt. Op die warme bank.

Scheef


Verhaal door René van DensenDe dag start scheef. Ik haat het wanneer dat gebeurt. Dan sta ik bijvoorbeeld vroeg op, maar bij het douchen moet er iets gerepareerd worden en dat lukt natuurlijk niet en gefrustreerd blijf ik ermee doorgaan en voor ik het weet loop ik achter op schema. Slaapdronken én voor niks. Dan is heel de dag eigenlijk al kapot.

Een verstandig man kruipt dan terug in bed en ziet morgen wel weer. Ik ben geen verstandig man. Of liever, dat hebben de mensen liever niet van me. Mensen houden niet van verstandige mannen. Mensen willen mannen die zich grijs en vermoeid in treinen hijsen en over trottoirs voortslepen naar een geestdodende baan van negen tot zes. Die bammetjes eten in de lunch en vergeten zijn te vragen waar hun leven heen is verdwenen.

Als compromis pak ik mijn dekbed mee onder mijn arm de trein in. Ik zoek een vierplekkenbank uit en strek mijn benen. Dan wapper ik de deken uit over de vier zetels. Mijn jas is een prima hoofdkussen. Ik slaap. De hele coupé kijkt ongetwijfeld toe. Maar mijn dag is toch al scheef.