Listen to Inbox (1) byRené van Densen on hearthis.at
Op het heetst van de dag klinkt er een ploepk uit de laptopspeaker. En daar staat het dan. Inbox (1). Ik besluit het te negeren. Zo goed het gaat concentreer ik me op wat ik aan het doen was. Ventilator een standje harder.
Maar mijn oog blijft terugdwalen. Wat ik ook probeer, zelfs de zinnen uit de tekst die ik door probeer te werken één voor één hardop in mijn kop uitspreken, steeds weer lonkt de Inbox (1). Met een zucht klik ik er op.
Mailtje van een collega schrijver. Boze onderwerpregel. Hoofdletters. Dat begint niet goed. Uitroeptekens zelfs. Met wat verdwaalde 1-en erin. Ik vraag me even af of ik hem wel moet lezen. Toch bizar, probeert mijn hoofd de situatie te relativeren.
Als er een brief op de mat ligt, loop ik er gerust twintig keer voorbij. Zeker als de envelop een minder prettige zaken voorspellende uitstraling heeft. Rekeningen. Belastingen. Reclame. Zelden valt er eigenlijk iets anders op de mat. Dus als ik Deurmat (1) zou doorkrijgen, zou ik die plompweg negeren. En zeker als ik al ongeveer kan zien dat het geen goed nieuws is.
Ik klik de Inbox (1) van de bevriende schrijver toch open. Ik ben een digitaal kind. Hij is lang van stof. Met mijn kin op mijn vuist lees ik zijn woorden. Dat hij lang heeft geduld dat ik in staccato zinnen schrijf. Zoals hij. Doet. Al lang. Al twee boeken vol. Met zulke zinnen. Geschreven en gepubliceerd. Hij heeft een punt. Beetje. Toch wel. Enfin.
Dat ik nu een vriendin heb. Dat lijkt het euvel. Hij heeft ook een vriendin. Ik schrijf sinds kort over mijn sinds kort vriendin. Hij schrijft al lang over zijn al lang vriendin. Plagiaat. Kort gezegd. Door hem. Plagiateur. Ik. Sommatie. Per direct. Stop. Ophouden. Stop. Kappen. Stop. In naam van de literatuur. Nederlands taalgebied te klein voor twee. Zegt hij. Stop. Zegt hij.
Daar zit je dan, als je mij bent. Ik krab even op mijn achterhoofd. Dan pak ik mijn mobiele telefoon. Ik ben een digitaal kind. Recente nummers. Allemaal mijn vriendin. Ik luister terwijl de telefoon een signaal geeft dat hij belt. Ze neemt op met een verwonderd: “Hallo ?”
Ik leg de situatie maar zo goed mogelijk uit. Dat het niet aan haar ligt. Ook niet aan mij. Dat het de schuld is van de literatuur. Er hangt een ijzig ongelovige stilte op de lijn. Even vraag ik me af of mijn bereik wel goed is. Kijken naar de streepjes. Nee, dat zit wel goed. Ik luister nog eens. Dan hoor ik zacht snikken. En dan niks. Ik kijk. Verbroken. Maar wel vijf blokjes. Dus opgehangen.
Ik zit me even af te vragen wat nu. Dan schrijf ik dit verhaal. Ik geef er als titel aan: Inbox (1). Mensen die het openen maar ondertussen iets in een andere tab proberen te lezen, klikken telkens terug. Ze worden er gek van. En het is een vrij lang verhaal voor mijn doen. Boos klimmen ze in de digitale pen en schrijven me haatmails.
Ik lees gelaten elke mail. Dan zit er plots weer een van de schrijfvriend tussen. Hij zegt dat ik niet op zijn eerdere mail moet letten. Zijn vriendin was geïrriteerd door het weer. Daardoor was hij geïrriteerd en ik de klos. Ik klik mijn hele mailbox dicht en staar naar mijn telefoon. Daar zit je dan, mompel ik. Met je literatuur.