Het meisje achter de toog kijkt mij geschrokken aan als ik nog een bestelling wenk.
“Amai, nog een koffie ? Dat is echt niet gezond hoor,” meent ze doodserieus, zwaarbezorgd, terwijl ze mijn tafelgenoot zonder enige schroom zijn zevende pint voorschotelt. Het is tien over half negen, het café is veertig minuten open. Mijn overbierman grinnikt stilletjes, ook hij ziet de ironie in. Ik luchtproost mijn koffie, hij luchtproost zijn bier.
Ik bierde ook veel toen ik de overbierman leerde kennen. We waren al rap twee handen op één bierbuik. Maar toen een grote depressie me aan de rand van de afgrond zette kreeg ik ieniemieniepilletjes voorgeschreven waar in de bijsluiter zoveel stond als: zoals bij alle medicatie is het gebruik van alcohol niet aanbevolen, maar er zijn geen specifieke bijwerkingen bekend.
Desalniettemin wou ik echt niet met de happy pills fukken, ik wou niet meer in het moeras verdrinken, ik wou een andere uitweg zien dan mezelf doodmaken. Dus dronk ik de avond voor de kuur startte, nog één keer veel te veel, waarbij ik achthonderd euro aan videocamera’s verloor en de volgende dag met mijn laatste kater ontwaakte. En ondanks dat de pillenkuur alweer achter me ligt, heb ik het drinken niet heropgepakt. Staat ook niet echt op de to-do lijst. Maar mijn overbierman is wel door blijven drinken.
De overbierman smokkelt nog een pint voor zichzelf en gebaart dat het meisje moet opschieten. Zijn bus komt zo, hij moet op tijd op het werk zijn, en hij wil ook nog afrekenen. Ze hadden al geklaagd op het werk, dus wil hij nog tijd hebben om na die achtste pint zijn mond te spoelen met Red Bull. Hij slaat de laatste pint achterover, klopt op mijn rug, en wenst me succes vandaag.