We werken al voor machines
Het idee van AI maakt ons grijzer
Ach, dat is toch lood om oud ijzer
We geven alles, tot de nok,
Ons leven lang voor de klok
Maar worden er geen seconde van wijzer
Het idee van AI maakt ons grijzer
Ach, dat is toch lood om oud ijzer
We geven alles, tot de nok,
Ons leven lang voor de klok
Maar worden er geen seconde van wijzer
Hou maar op
met al die schijn
holle letters op
verlicht glas
Dat ene bericht
heeft iets gezegd
het glimt een lach
van schone echt.
Wat lezen,
een streep zon,
af en toe eens
een goede film
En vooral niet
met jou.
Ook een thuiskomst
Is een vaart,
Mogelijk wat behouden
Ook een vrede
Is een strijd,
Zij het vol te houden
Ook geen antwoord
Is een antwoord,
Soms zelfs een boude
En soms is ook net
Iets rechtgestreken
Toen je het vouwde.
Al van het gloren
Van de ochtendstreep
Pakt de dag me
In zijn greep
En het duurt me
Veel te lang
Tot de volgende
Maansopgang
De nacht
Lacht met ons,
Wij sloeberige slapers.
Wat we allemaal missen
In dat koninklijke duister
Ik lig weer laat wakker
En luister.
Straks is het weer
Aan de wekker
Om te gaan.
Zo’n arbitraire dag
op een arbitraire bol
Welke arbitraire ziel
houdt dat een levenlang nog vol
Ja we doen allemaal wel eens stom
Het doet er niet echt toe waarom
Je kunt dan wel balen
en misschien bakzeil halen
De zonsopgang geeft er niet om.
Ik neem nog een slok en vervolg: “Weet je, eerlijk gezegd, mensen vallen vies tegen. En ik reken mezelf daar zeker onder, maak je geen zorgen. We doen ons best en af en toe verrassen we elkaar, maar of we echt berekenbaar zijn en blijven is zeker op lange termijn vaak een ding.”
Hij knikt bedompt, snapt wat ik bedoel. Niet alle, maar wel veel, dat soort werk. “Ja, dat is zeker waar. Soms heb je geluk en heb je enkele mensen in je leven die dat kunnen volhouden.”
Ik haast me om te zeggen: “Uiteraard, en die moet je dan koesteren door zelf ook lief terug te zijn he. Als dat lukt, toch. Als je het kunt opbrengen ook. Soms zijn we helaas zelf ook de klootzak naar een ander, het komt voor.”
Hij keek me scheef aan. “Dat is wel heel eerlijk. Durf je dat toe te geven ?”
Ik grinnik: “Liever niet natuurlijk. We zijn allemaal de held in ons eigen verhaal he.”
Hij drinkt: “Tja, mensen vallen inderdaad vies tegen.”
Lees meer
De dagen, ze plakken,
Ze hakken en takken,
Ze brakken barakken,
Ze blaken van brol.
De dagen, ze dagen op,
En af en aan, ze slaan erop,
Op nergens of niks, een tang op een dier,
Er valt te verzuchten, wat doen we nog hier
De dagen, ze zwijgen,
Ze zwoegen, ze dreigen,
Ze dreggen hun zwug.
Gingen ze maar eens vlug.