Scène in Drongen.



Verhaal door René van DensenMet toegegeven schroom stond ik achteraan in de rij ouders-met-kindjes die op de digitale kiek gingen met de geschminckte pensionaris die zojuist twee uur entertainment ten berde had gegeven. In een klein parochiaal zaaltje in een slapende deelgemeente van Gent. Een tristesse die ik me zeer heb laten smaken, temeer de show eigenlijk best ok was. Ik heb me toch zeker vermaakt en me hier en daar betrapt op een lach. Allemaal dingen die ik sans gêne toegeef.

Als eennalaatste stond ik daar dan in de rij om op de foto te gaan met clown Bassie. Na mij zou nog een reusachtige vlaming in een witte cowboy-outfit met reusachtige texaanse hoed volgen. Bassie vraagt wie er volgt. Ik vraag maar semi schuchter of ik nog ‘mag’. De dan nog olijke man zwaait uitnodigend met een lichte garnering van “let’s get this over with”. Even weet ik niet wat te doen aangezien hij pal naast me komt staan en zijn schouder amper tot mijn oksel reikt – wat geenszins een cynische sneer is, bijna iedereen van zijn generatie komt hooguit tot mijn oksel, een simpel gegeven bij een volk dat in drie generaties qua gemiddelde lengte fors de lucht in geschoten is. Overmoedig-onwennig maak ik een ‘arm om schouder’ gebaar, maar dan wordt de man plots heel streng. “Geen arm om de nek, dat wil ik niet.” Ik verontschuldig me direct, was geenszins van plan de man te schofferen. Zonovergoten poseren we lachend voor de camera en klik. Meteen erna weidt hij over de schijnbaar verse voorkeur uit, zowel tegen mij als tegen de vlaamse texaan. “Ik heb het helemaal gehad met optredens in Holland,” zo verkondigt hij. “Nederland verhuftert, zoals dat heet, en je hebt altijd van die geinponems die dan hun arm om je schouder slaan en twee vingers achter je hoofd opsteken en de foto op internet zetten. Zo van ha ha, hebben we hem even voor lul gezet. En ik wil gewoon niet voor lul gezet worden.”

Weglopend achteraf overpeinsde ik dit. En vond het eigenlijk heel mooi. Een man die ver voorbij pensioensleeftijd nog langs piepkleine zalen tourt (waar hij enkel qua reistijd toch al wel een goede werkdag aan kwijt zal zijn) en fors zijn best nog doet voor willekeurig welke omvang qua publiek (’the show must go on’), die notabene op podium zingt dat hij het fijn vindt dat mensen hem niet serieus nemen, wil wel niet voor lul gezet worden. En terecht. Er is een groot verschil tussen niet serieus genomen willen worden en zelfrespect verliezen. Deze man snapt beter dan menig BN’er, BV’er, politicus of politiek blogger waar die scherpe scheidslijn ligt. En glimlachend in de zon heb ik even heel, heel veel bewondering voor clown Bassie.

René van Densen ontmoet Clown Bassie

Eskimojas


Verhaal door René van DensenDe frivole jazzmuziek uit de speakers kietelt mijn oren en mijn ziel. Ik ruik even tevreden aan de Glenfiddich. Zet het glas terug op de toog. Kijk er eens naar. Whisky is een genot om naar te kijken – de kleur alleen al.
Ik zit in een jazzcafé whisky te drinken en Bukowski te lezen en ik geniet van het cliché.
De barvrouwe – een knappe maar duidelijk van het lieve type, geen barcandy per se zullen we maar zeggen – verzucht dat ze woensdag eindelijk vrij zal hebben en de hele dag zich met haar neus in een dik leesboek gaat verstoppen van alles en iedereen. Even benijd ik haar, dan bedenk ik me dat ik zit te lezen aan de bar en gewoon een weekenddag heb.
Bukowski vertelt over een poeet die veel zuipt en, ondanks alles, pal het succes in faalt.
Boven mijn hoofd draaien heerlijke oude houten ventilatoren, rondgetrokken door een mini-ventilatortje op één van de wieken. Een krachtig beeld. Overal om me heen dwarrelen rookpluimen omhoog.
Bukowski vertelt over optredens voor mensen die hij haat, terwijl hij het weer eens bij zijn lief verbruit en dan maar een bar opzoekt, TV-cameraploeg in zijn kielzog.
De Glenfiddich kost zes euro. Ik bestel er uiteindelijk zes. Alle zes keer geef ik een kleine fooi. Ik ben de enige. Niet goed geïntegreerd.
Bukowski vertelt van de duivel, die zijn bed en zijn vrouw inpikt en een vrij irritante klootzak blijkt te zijn.
Terwijl ik geniet, stapt een meisje de bar binnen, haar hoofd en lijft ingesnoerd in een soort eskimojas, en ik denk aanstelster. Het is buiten iets tussen vijf en tien graden, in December godbeterd. Ze wrijft haar handschoenen. Aanstelster. Dan staat ze naast me aan de bar, geluiden te maken alsof ze het koud heeft, en ze bestelt een warme chocomel. Aanstelster.

Het keiharde stoomgesis van de choco blaast me helemaal uit mijn roes. Als het bedaart, zitten de mensen naast mij over nieuwe winterbanden op hun auto te praten, en over Facebook. Chagrijnig klok ik de verder uitmuntende Glenfiddich weg en loop de bar uit.

Buiten is het 2010. En alles is van plastic.