Gratis voorwoord (1)


Verhaal door René van DensenZo af en toe kan ik dat niet laten, door een boekwinkel dwalen en de kaften strelen. Ik stel me daarbij voor dat een camera mij volgt. Met messcherpe focus op mijn vingers, de miniemste huidlijntjes en oneffenheden cinematisch in beeld, de winkel onscherp in een pastelkleurige achtergrond. Al die veelkleurige kaften versmolten met elkaar in bonte vlekken.

Alleen dát beeld al. Eindelijk al dat kleurgeweld verzacht, onschadelijk gemaakt. Wie ooit een burn-out heeft gehad, weet hoe luid de visuele schreeuwen kunnen zijn. Als je geen filter meer hebt. En alles rechtstreeks op je netvlies, in je kop belandt. Vormgevers mogen zich daar best wat meer bewust van zijn. Boekverkopers trouwens ook. Wat is er mis met de boeken op kleur ordenen ? Het boek dat we zoeken, vinden, lukt toch zelden of nooit. Bijna altijd moet je alsnog even schuchter een medewerker benaderen met je storende en ongetwijfeld domme vraag.

Maar terug naar die vingertoppen en die kaften. Natuurlijk van de liggende boeken, op die vierkante tafels. Want deze boeken verdienen extra aandacht. Ze zijn op het moment extra geliefd. Deze boeken zijn populair. Ze zijn in TV-programma’s besproken, als er nog TV-programma’s bestaan die boeken bespreken. Als er nog TV-programma’s bestaan. Dan zijn deze boeken aan bod gekomen. Ik weet dat niet want ik kijk enkel kattenfilmpjes op Youtube. Maar mijn vingertoppen zijn zich ervan bewust. Dat ze in hooggeplaatst gezelschap zijn. Deze boeken, daar kun je mee thuiskomen.

Deze kaften zijn ook waarschijnlijk al duizend keer gestreeld. Door mensen die in neuzen peuteren of die net de luier van hun kind hebben verschoond of die de deurklink van een viruskliniek hebben vastgepakt. Maar daar denk ik niet aan, interesseert me ook niet. Dood gaan we toch een keer. Nee, mijn aandacht gaat naar deze kaften. Intens laat ik de ribbels van mijn vingerafdruk de structuur verkennen. Gouden letters blief ik trouwens niet. Een zeer kunstmatig gevoel, als versmolten stickers. Als ik het op tijd zie, streel ik die kaft niet.

En dan stoppen mijn vingers en stopt de camera. Want. Dit is het. Was dit het echt ? Ja, ja dit is het. Dit is dit boek. Je voelt een schok, ongeloof, in mijn verstarde vingerkootjes. Want waow. Dat dit boek hier ligt. Tussen al die andere boeken. En dat die andere boeken zich van niets bewust zijn. Het ligt hier. Gewoon. Alsof het gewoon is. Dat het hier ligt. Dit, dit, dit boek. Zo’n moment dat je even om je heen kijkt, want dit boek kan toch niet in zomaar een boekwinkel liggen ? Een boek als dit, dat hoor je smekend te moeten bestellen, en dan maandenlang dagelijks met de winkel bellen of hij al binnen is. Misschien komende woensdag, meneer. Maar nee. Het ligt hier echt, gewoon, zomaar. Ik kan het pákken. Openen. Inzien. Kópen. Het voelt als iets dat illegaal zou moeten zijn.

Stiekem en voorzichtig openen mijn vingers het boek. Niet te ver. Voorzichtig met de rug. Niet beschadigen. Wie weet wordt er iemand gigantisch boos. Teder sla ik de bladzijde om. En daar is het hoor. Het voorwoord. Dit voorwoord. Het juiste voorwoord voor dit boek. Dat bent u vast met me eens. Een boek als dit, verdient zo’n voorwoord. Het is maar goed dat de uitgever het heeft toegevoegd. Ja, dit voorwoord, dit is het. De kers op de taart. Dit voorwoord maakt het boek echt af.

Even later sta ik bij de kassa. Boek in mijn handen geklemd, als een schat, ook al is het nog niet voor mij. Ik kan haast niet wachten om het voorwoord nóg een keer te lezen.

Carnaval kraken is: zowel gang als paard benoemen


Verhaal door René van DensenJamaar hey, nog eventjes iets over dat paard dus he. Dat edele dier dat in die plompverloren gang stond. Dat blijkt ineens een jambische hexameter te zijn. En dat gang vol paard is een jambische heptameter. Ik snap er geen fuk van maar de Twitters zeiden zoiets. Google zegt dat jambisch vooral iets met kort en lang is. Gefundenes Fressen voor de lettergreepfetisjist.

Voor Plato stond het kwaadaardig paard symbool voor de lust. Daar lust echter menig paard haver noch gortigheid van. Gentse veulens draafden wel op een gang vol wit paard af. Ze gingen daar méér dan enkel een wit voetje halen. Maar de flikken kenden hen allang van haver tot gort. Ze hadden zich beter dartel aan carnaval gewaagd. Je weet wel, dat gewoel, dat je beleeft op je gevoel.

Voor Wittgenstein was een paard als woord eerst een simpel ding. Je wist wat het was, het stond als een paard boven water. Later bracht hij alles meer in contextuele gang. Je hangt dat paard vol met talloze betekenissen. Als een gang vol behang, je koninkrijk te rijk aan paard. Zelfs al kijk je in zijn bek, ken je zijn waarde nog niet. Sta je daar steeds weer, keer op keer, met je mond vol tanden.

Voor het paard zelf is het ook allemaal niet evident. De paardengangen kent-ie nog wel, stap, draf of galop. Maar een gangenpaard stapt meertaks in telgang of in tölt. En paarden kunnen indoor stappen in een riding hall. Met een slakkengang of een rotgang, het dak kan eraf. Een paard geeft dus bedaard binnen en buiten volop vaart. Daar hoef je geen heel gangenstelsel voor aan te leggen.

Ondertussen blijkt dat lied er niet één uit een dozijn. Aan een half woord had de schrijver alvast niet voldoende. Ritmisch schakelt hij steeds op en neer, van twaalf naar veertien. En die schrijftradities blijken zelfs stiekem eeuwenoud. Menig mens zou nog voor minder de tel plots verliezen. Je gaat straks nog spontaan veertienlettergrepig schrijven. En dan heb ik nog niets over buurvrouw Jansen gezegd.

Bruggetjes


Verhaal door René van Densen
“Op de scooter.”
“Ja, met de scooter.”
“Heel dat eind op de scooter.”
“Ja, tot in Rotterdam, vier uur doorrijden.”
“Je bent gek.”
“Ja dat was koud, ik zweer het je. Tegen de wind over de Willemsbrug. Ik stond koffie te drinken in een tankstation, te rillen van de kou, echt niet gezond, maar ik ben wel keiblij dat ik het gedaan heb.”
“Je bent echt gek zo laat ’s avonds.”
“Ja maar het is mijn broer, weet je.”
“En hoe was dat gekomen dan ?”
“Ja gewoon, daar lag een plaat. En hij aan het lopen met zo’n pan met vet waar hij de hele dag frietjes in had gebakken.”
“Ja dat interesseert me dus helemaal niet. Maar hoezo de Willemsbrug dan ?”
“Ja daar moet ik toch over naar Rotterdam gek.”
“Niet.”
“Jawel dude.”
“Echt niet. Je moet over de Erasmusbrug.”
“Nee man ik zweer je, over de Willemsbrug.”
“Hier. Zo ziet de Erasmusbrug eruit. Het is deze.”
“Ja hallo wie reed er hier nou met de scooter ?”
“Maar goed. Hij liep dus met een pan.”
“Ja, met vet, en met nog zo’n vat met water in zijn klauwen, en dan over zo’n plaat-”
“Dat moet echt de Erasmusbrug zijn geweest jonguh.”
“Nee ik zweer het je, het was-”
“Nja goed whatever dus ja, zo’n plaat.”
“Ja en hij glijdt dus uit, en natuurlijk niet voorover-”
“Oh shit, dus al dat kokend spul-”
“Ja zo over hem heen. Wel niet in zijn gezicht.”
“Daar heeft hij dan toch nog veel geluk mee gehad in feite.”
“Ja man, nu is hij enkel overal verbrand waar je het niet ziet.”
“Echt kei mazzel. Maar goed, waarom kwam niemand hem helpen dan ?”
“Ja hij was daar alleen, hij was aan het afsluiten.”
“En dan belt hij niet 112 of zo.”
“Nee, hij belde zijn baas, zo van, ejo, ik lig hier weet je, kom effe helpen.”
“Hij is echt gek.”
“Ja dat is mijn broer he, super loyaal.”
“Dat is echt niet over de Willemsbrug geweest, maar goed.”
“Nee dat was de Erasmusbrug niet, gek, echt niet.”
“Goed maar was hij dan buiten bewustzijn toen de ambulance kwam ?”
“Nee hij zag alles nog, echt supervet, zo van -”
“Ja dat wou ik ook zeggen, dat lijkt me echt supervet dat je zo in die ambulance meegaat en alles ziet, zo zjoef wiewoewiewoe.”
“Dat had hij dus ook jo, zo van waah keivet. Heel de weg erheen trippen.”
“Maar had hij dan veel pijn of zo ?”
“Nee hij was na een halve dag al met rolstoel door het ziekenhuis aan het stunten en overal grappen aan het maken op elke afdeling, wheelies en al.”
“Het is ook echt jouw broer he.”
“Eej zo zou je zelf ook zijn, ik ken jou.”
“Dat is waar. Maar dat van die brug snap ik echt niet hoor.”
“Are you okay my love ?”
“Yes. Shhh. I’m enjoying my favourite show.”
“What’s that ?”
“Other people on the train.”

Dag vrienden, dag vreugde


Verhaal door René van DensenMoet dit tegengeluid nu echt in deze tijd van narigheid ? Ja, het moet. Vrienden, vriendinnen, familieleden, ik moet aan jullie een ode brengen. Omdat het Europees Volkslied het zo zingt en omdat ik voel dat het moet. Verdomme, wat een kuttijden leven we toch.

Dus laat ons die ontvluchten. Ik hou van jullie. Jullie verbinden tot een fijne vleugel waaronder we samen kunnen verschuilen tegen de scherpe werkelijkheid. Met een glas geheven, met een knuffel, met een knipoog. Het kan zeker allemaal dwazer worden en laat dat zeker gebeuren. Niet de kant op van de harteloosheid, maar van de vriendschap. We zijn allemaal verbonden, en het meerstemmig koor van Beethoven schreeuwt dat door de laptopspeakers terwijl ik dit type. De toetsen slaan ritmisch met de pauken mee. Bam bam woord woord bam bam woord woord bam bam woord woord-woord. Bam, woord-woord.

Mijn kat kruipt onzeker op schoot, iets wat ze pas sinds afgelopen Kerst doet. Dan loopt ze er spinnend weer af en masseert de zetel, bijna paniekerig spinnend. Ga-niet-weg. Dat wil het zeggen als katten spinnen. Of het uit genot of doodsangst is. De speakers roepen FREUDE. Nog eens, FREUDE. Het klinkt als FREUNDE en ik denk terug aan iedereen die er voor mij was, niet alleen afgelopen jaar in mijn toenmalig dieptepunt maar in de eerdere dalen. Iedereen die me hielp, maar ook iedereen die ik zelf op wat voor manier dan ook kon helpen. FREUNDE. FREUDE. Ik hef een blik koelkastbier.

ACH VRIENDEN, NIET ZO. NIET DEZE TONEN. NIET DIT. EVEN GENIETEN. KOM OP. De violisten haasten zich, zoefzoef zoefzoef zoef zoef zoef zoef ZOEF. Een traan bolt in mijn ooghoek. Zeg van dit stom continent met millennia geschiedenis maar slechts decennia eenheid wat je wil, maar we proberen iets. Iets moois, iets waarbij iedereen aan tafel mag. Iedereen die identiteit probeert te behouden. Iedereen die zichzelf niet op orde heeft. Zelfs die ene trut die eigenlijk niet aan tafel wil. Iedereen mag aan tafel en meedrinken. Alle Menschen werden Brüder. Ik heb dit aan mijn nieuwe lief uit een ander continent proberen uit te leggen. Dat er een pas enkele decennia oud ideaal, dat echter al eeuwen gerealiseerd probeerde te worden, nu eindelijk iets wordt. Dat ik dat prachtig vindt. Dat ik bij het volkslied, gebaseerd op Beethovens’s muziek en deels Friedrich Schiller’s tekst (google daar de historie maar eens van) altijd mijn armen zwaai en ooghoeken dikke tranen laat vloeien. Als Harrison Bergeron in een belegerde bunker.

Want ik koester mijn vrienden. Iedereen die geluk had een vriend van een vriend te worden. Waar ze ook zijn op dit moment en wat ze ook belangrijk vinden. Wat hen ook aan mij bindt of juist vrij van mij houdt. Ik ben hun broeder. Net als die van mijn eigen broeder, waar ik bijna geen gesprek van meer dan drie uur mee kan voeren omdat we bijna geen gedeelde interesse hebben. Maar we zijn wel broers. We heffen het glas, we begrijpen elkaar, we horen bijeen. En we willen verbinding met de wereld. Alle mensen worden broeders. Of nu hun land brandt, of het door een idioot gebombadeerd wordt, of het gegijzeld wordt door een oudere garde die het roer wil omgooien. Onder de vleugel van Vreugde komen we bijeen. Ik zwaai nog meer met mijn armen, mijn kat kijkt spinnend toe. Ze kent mij onderhand bij deze muziek.

De muziek kalmeert. Nee, ze kalmeert niet. Ze siddert. Beethoven wist wat hij deed. De sequel stond open, we konden moeiteloos terug naar het oorverdovend refrein, zelfs vanaf het eind. Want alle mensen worden vrienden. Alle mensen houden van de vreugde. Geef het anders nog wat tijd. We komen er nog op terug.

Spinnetje


Verhaal door René van DensenIk staar wat voor me uit. Tussen twee werktaken op een drukke dag waarop alles superbelangrijk is en dus eigenlijk niets. Ik zit vol weethetniet deze dagen. Ik heb al heel lang weethetniet. Soms denk ik dat ik al heel mijn leven weethetniet heb, maar er moeten dagen zijn dat ik geen weethetniet had.
Er schimt iets. Ik denk even dat het symbolisch is, maar zo’n verhaal ben ik nu niet aan het schrijven. Dus zet ik mijn bril af en kijk naar de glazen. Op het glas zit een babyspinnetje. Ik was net buiten gaan roken. Terwijl ik daar stond te weethetnieten zal de babyspin aan een draadje tegen me aan gezweefd zijn. Het spinnetje stapt parmantig rond. Mijn bril is nu zijn bril. Maar zo gaat dat zomaar niet, spinnetje, brom ik zachtjes. Ik blaas de spin van mijn bril en probeer me terug op mijn superbelangrijke werk te richten.
Even later schimt er weer iets. De spin klautert terug aan zijn veiligheidsdraad naar mijn brilleglas. Het is zijn glas, immers. Ik voel bewondering voor zijn volhardende strijd. Iets zachter blaas ik opnieuw. De spin zakt wat omlaag maar klimt meteen weer omhoog. Mijn brilleglas is zijn nieuwe thuis.
Voorzichtig haal ik de spinnedraad langs het bureau. De spin is zeer klein en ik twijfel even of hij veilig is. Mijn brilleglas heeft een zacht in de lucht wuivende draad. Gebroken. Geen spin. Dan zie ik hem langs de rand van mijn bureau kruipen. Fijn. De spin maakt het goed.
Niemand rondom me heeft het in de gaten. Ik heb een klein huisdier. Het is ik en de spin. Als hij iets te dicht in de buurt van mijn muis of bureaustoel kruipt, probeer ik hem te ontmoedigen. Hij loopt weer de andere kant op. Het is mijn spin.
Ooit had ik een relatie met een vrouw die een hekel aan spinnen heeft. Ik hoop niet dat ze dit verhaal leest. Ze is in staat om naar mijn werk te komen en de spin af te maken. Veel van de spinnen die ik tijdens mijn relatie dood moest maken, heb ik stiekem gered en later buitengeplaatst.
Een collega komt aan mijn bureau staan. Gespannen houd ik de adem in. Hij merkt de spin niet op en leunt de spin gelukkig ook niet plat. Ik moet even mee in overleg. Als ik terug kom van het overleg zie ik de spin niet. Paniek.
Ik staar voor me uit. Ik wou dat de spin was gebleven. Ik houd van dieren.
Maar gelukkig, daar is de spin weer. De rest van de dag koester ik hem zachtjes. De spin loopt overal heen, maar gelukkig niet mijn bureau vast. Hij kruipt weg. Hij kruipt weer terug. Hij kruipt weg. De dag vliegt voorbij. Ik wil niet naar huis. Straks groeit hij op. Dan zal hij vliegen vangen. Ik doe een vlieg kwaad. Ik weet het.

Collacha’s


Verhaal door René van DensenOok bij dit bedrijf zijn ze er. De collacha’s. Die medewerkers die iedereen in gezelligheid bijeen brengen. Waar je al je professionele taken voor moet laten vallen omdat we nú even gezellig gaan doen. Van die typische bijeenkomsten waar iedereen een beetje bedremmeld bij staat omdat je nu eenmaal geen sfeer op afroep kunt scheppen.
Ze komen steeds met gezellige initiatieven, de collacha’s. Dan weer een borrel waar iedereen een bepaalde kleur trui aan moet hebben. Dan weer hapjes in allerlei kleuren van de regenboog. Iedereen moet mee doen want het zijn belangrijke ideeën die de collacha’s bedenken. Als nieuwe medewerker weet ik steeds te laat van de initiatieven. Dat vind ik niet enorm erg. Ik ben niet zo van het meedoen. De collacha’s verzekeren me dat er nog veel leuke dingen gaan komen waar ik aan mee kan doen.
De collacha’s stellen een kerstpop op een bureau. Elke twee minuten schelt er vanuit de pop een rock ’n roll fragment door een krakerige chip. De pop schijnt traditie te zijn. Elk jaar komt de pop boven. Een groot feest. De dode ogen van de pop staren mij wijdopen aan. Stilletjes bedenk ik me dat ik als werkzoekende geen collacha’s had. De pop zingt You know you make me wanna shout.
Verschillende collega’s zijn naar het grote eindejaarsevenement dat al in volle gang is. Wij nieuwelingen waren nog druk en schuchter achter onze bureaus aan het werk. Schijnbaar wordt van nieuwe medewerkers iets speciaals verwacht, wordt ons verteld in een spoedoverleg waar we weer al onze professionele taken voor lieten vallen. De collacha’s kirren en zeggen dat ze het nu al enig gaan vinden wat we gaan doen. Ze zijn benieuwd. Ik antwoord dat ik niet goed weet wat de bedoeling is. De collacha’s pogen me gerust te stellen dat het vanzelf helder wordt. Samen met de andere nieuwe medewerkers word ik een gang in geleid. Het begin van de gang is nog goed verlicht, tegen het eind tasten we volledig in het duister. We botsen tegen elkaar en klauwen per ongeluk in truien en haren. Dan vindt één van ons een deurklink en opent zich een uitgang. Schuchter lopen we een grote ruimte binnen. Even knipperen we met de ogen. Overal bewegende vormen, langzaam scherpen ze. Het zijn de verschillende collega’s uit het bedrijf. De collacha’s joelen het hardst.
Ik ben het snelst van begrip. Haastig gris ik een wapen van de muur en ren op mijn lotgenoten af. Ik heb deze job nodig. Het gejuich is oorverdovend. Bloed spat op mijn bril. Ik grijns van oor tot oor.

De stille luidernis


Verhaal door René van DensenMet mijn nagel kras ik over de laag. Hij is nog altijd hard. Ik wacht nog even en staar in de ogen van de man aan de andere zijde. Koud staart hij terug.
Hoe lang geleden heeft hij mij hier gevangen ? Ik ben gekmakend gewend geraakt aan mijn gevangenis. En altijd die kille staar aan de andere zijde. Zodra ik zelf kijk. Staart hij terug. Hoe weet hij het steeds ? Moet hij nooit eens naar de wc ? Op bezoek bij zijn moeder ? De was doen ?
Met een zucht plof ik ruggelings tegen de wand en staar naar mijn nagels. Ze zijn lang en smerig. Ze kartelrafelen. Ze slaagden er niet in grip op de tijd te houden. Ik kras nog eens over de laag. Hard.
De stille luidernis kruipt in mijn vel. Ik wil de man niet meer zien. Zijn kop misvormt tot iets grotesks, zijn lijf zwelt en kronkelt. Zijn ogen bloeden en branden. Ferm houdt hij zijn lippen bijeen. Ik kan wel schreeuwen om zijn stilte.
Ik probeer nog één keer. Zacht ! Eindelijk ! Een strookje van de laag pelt weg. Ik spring op en kijk demonstratief de man aan. Dit is mijn moment. Ik kras dwars door zijn ogen. Laag voor laag pel ik zijn tronie weg. De spiegelruit maakt plaats voor doorzichtig glas. Door zijn gruwelijk gelaat heen schijnt het buitenlicht binnen. Ik schraap en klauw, ik ruk en kras. Ik gil mezelf eruit, wil de ruit doen barsten. Even, heel even, zie ik de vrijheid in ruwe repen.
Dan begint tot mijn walging de laag terug te groeien en weer te verharden. Tot ik weer in die ogen staar. En daarna naar mijn monsterachtige klauwen. Het is wachten tot de laag weer zacht wordt. Zachtjes grijnst het spiegelbeeld.

Snack


Verhaal door René van DensenDe Poes en ik hebben een spelletje. Eigenlijk is het meer een soort afspraak. Ik kijk haar regelmatig eens diep in de ogen en vraag dan: Poes, welke dag is het vandaag ? Haar pupillen verwijden en haar staart gaat in milde verwachting omhoog. Ik zeg vervolgens: Is het vandaag… en vervolgens de dag van de week op een vragende manier. Al negen jaar spelen we dit spelletje. Noem ik een andere dag dan dinsdag of vrijdag dan zakt haar staart teleurgesteld. Ik weet het, het is een beetje gemeen. Maar mijn Poes kent hierdoor wel de dagen van de week. Kent jouw kat ze ? Dat bedoel ik.

Op de twee speciale dagen vervolg ik: Krijg jij iets speciaals op dinsdag/vrijdag? (Doorhalen wat niet van toepassing is. Nee, niet echt doen, dat is je beeldscherm gekkie. Eerst het verhaal uitprinten op papier en dan dáárop doorhalen wat niet van toepassing is. Oh, je leest dit te laat, ja daar hou ik me niet voor aansprakelijk.) Soms miauwt ze heel zachtjes – de Poes miauwt eigenlijk nooit. Hoe dan ook weet ze wat er gaat gebeuren. Ik dik het soms nog even theatraal aan: Echt waar, krijg jij zomaar wat lekkers op doorhalen wat niet van toepassing is ? (Leg die pen gewoon weg, je hebt al genoeg schade aangericht.)

Ons spelletje bereikt het hoogtepunt als ik vraag: Lust jij….. (jijjjjjjjjjjjj extra langgerekt) …… een snack ? Ja, dat lust ze duidelijk wel. Ik vraag het soms nog eens, maar ze staat al in de keuken met een blik van: We weten allebei hoe dit eindigt, schiet nu maar op. Dan pak ik uit de lade een zakje natvoer en babbel nog wat theatraals naar de Poes, maar die luistert allang niet meer. Ik open het zakje om de snack op een bordje te doen.

Er stroomt een grote hoeveelheid water uit en ik schrik. Water ? De kat schrikt ook terug en snapt het niet goed. Normaal zijn dit blokjes vlees en saus. Het valt me nu ook pas op dat dit een veel groter zakje is. Ik kijk op de zijkant. Kattenwater. Wat is dat nu voor onzin, mompel ik nors. Kattenwater. Hebben ze er zeker weer als promotie bij gedaan. Zoiets verkoopt toch nooit. Katten drinken gewoon water uit de kraan. Of zelfs nog liever, van dat vuile tuinwater vol muggenlarven en vuil. Kattenwater. De fabrikanten hebben weer iets bedacht. Wat een onzin. De halve keukenvloer is nat.

Ik schrik wakker. Donker. Oh ja. Het is donderdagnacht. Morgenavond krijgt ze pas weer snack. De Poes kijkt mij indringend aan. Heel, heel indringend. Een beetje boos, lijkt het. Ik probeer de gedachte dat ik haar gevraagd heb of ze een snack lust in mijn slaap, te verdringen en draai me nog eens om. De Poes scherpt haar nagels aan een krabpaal. Ik hoop dat ik de vrijdagavond nog red en sluit mijn ogen.

Kaarter


Verhaal door René van DensenPfoe, wanneer het begonnen is. Dat zal al een goede tien jaar geleden zijn. Wellicht langer. Ik schrijf dit dus ik mag het ook verzinnen, maar eerlijk gezegd weet ik het ook niet. Ze begonnen me gewoon ineens op te vallen. Speelkaarten. Gewoon, zomaar, op straat. En dan niet een heel deck dus hè, maar gewoon één losse speelkaart, helemaal uit context, zomaar, midden op het trottoir. Dat je denkt, huh. Of je denkt er even niets bij en loopt meerdere keren er langs, naar de supermarkt, terug, naar het café, en de kaart begint op te vallen. Op zo’n manier moet het begonnen zijn. Dat je er opeens tóch op gaat letten. En dan zie je ze ineens overal.

Nee, niet overal. Dat doet het klinken alsof ik geen straat in kon lopen, geen deur open kon doen, dat ik omsingeld was door massa’s speelkaarten. Welnee. Van die onverhoopte momenten. Eens in de zoveel weken of zo. Maar wel ongeacht welke wijk, welke stad, welk land zelfs. Ik kom ze tegen. Op een bepaald moment begon ik ze mee te pakken in mijn jaszak. Zomaar. Een vriend zag dat ik een zak vol speelkaarten had en vroeg waarom. Ik haalde mijn schouders op en antwoordde naar waarheid, gevonden. Hij vond het razend interessant en wist me te vertellen dat speelkaarten spirituele betekenissen hebben. Of ik die ook opzocht wellicht. Ik wist van niets. Onderweg naar huis liet ik de kaarten weer vrij. In allerlei straten. Het was een lange wandeling. Ik vond het te ingewikkeld worden.
Continue reading “Kaarter”

Verlopen


Verhaal door René van DensenAlles hier is verlopen. Dat verwoord ik verkeerd. Al het eten in mijn kasten dat ik expres kocht voor de lange houdbaarheid, blijkt verlopen te zijn. En niet weinig verlopen ook. De helft van de just-add-waters die ik achteruit de kast pluk was al verlopen voor jij besloot dat wij weer jij en ik zouden worden. Lusteloos gooi ik het meeste eten weg. De kindjes in Afrika hebben waarschijnlijk toch geen water om te just-adden.

Ik plof op de zetel met een kop soep die eigenlijk net voor kerst vorig jaar bereid had moeten worden. Ik vraag me af hoe dood je gaat van één kop verlopen soep. Misschien krijg ik er een verlopen kop van. Of een buikverloop. Hoe dan ook wil ik geen nieuwe soep halen, buiten. Ik heb geen schoenen aan en het is ver lopen. Dat laatste is een flauw grapje dat ik hardop uitspreek. Ik ben de enige die lacht. Dat is niet erg want ik vind mijn eigen grapjes heel leuk.

Het alleen zijn gaat prima, zeg ik hardop tegen de kat. De kat en één vervelende bromvlieg zijn samen met mij alleen. Ik zeg tegen de vlieg dat ik nog wat allener zou willen zijn. De vlieg snapt de hint niet en landt op de rand van mijn soepmok. Ik hoop dat de vlieg snel zal verlopen.

De kat kotst wat. De kat kakt wat. De kat krult wat tegen me aan. Ze vindt het best dat wij alleen zijn. Ik zucht wat. Ik aai wat. De dagen verlopen. Er hoeft niet eens meer water bij.