Listen to Fostia byRené van Densen on hearthis.at
Ik kus mijn vriendin. Ze zegt “sst,” want ze zit helemaal in de film die we kijken. Ik kijk de film mee en zeg: “O, dit is die Duitse film, Fostia.” Boos kijkt ze me aan en zegt: “Nee, dit is die Amerikaanse film Fostia.” Ik twijfel even welke Fostia we aan het kijken zijn. Dan bedenk ik me dat we in bed liggen. Nooit, nooit kijken we films in bed. “Oh nee he,” tetter ik boven het geluid van één van de twee Fostia’s heen. “Wat is er ?” vraagt mijn vriendin. “We zitten in een droom,” mompel ik. “Echt ??” vraagt mijn vriendin. Ik knik en sta op. Met een haastig aangetrokken broek en T-shirt loop ik het huis uit.
Op de stoep roep ik tegen passanten dat we in een droom zitten. De mensen lopen met een boog om me heen. Ze vinden me raar, sommigen zelfs gevaarlijk. Het kan me niet schelen, zolang ze maar weten dat we in een droom zitten, potdorie. Om de hoek loop ik mijn vriend Robbbert tegen het lijf. Robbbert is kunstenaar. Hij kijkt me wazig aan en vraagt wat er is. Ik zeg dat we in een droom zitten, “O, interessant,” zegt Robbbert. “Kom, vertel me er alles over. Maar eerst heb ik een vriendendienst van je nodig.”
Robbbert is een goede vriend die eigenlijk nooit iets al te onredelijks vraagt. Vaak vind ik het eigenlijk best grappig. “Voor jou alles, Robbbert,” zeg ik. “Maar we zitten wel in een droom, dus pas op.” Robbbert zegt dat hij zal oppassen. Onderweg naar zijn atelier vraag ik of hij de Fostia heeft gezien. “Ja,” zegt Robbbert. “Gewéldige Franse film was dat.”
In zijn studio wijst hij me op een gebouwde kooi. De kooi is klein, één bij één, met een stoeltje erin. Hij zegt dat hij bezig is met een kunstwerk waar steeds een vriend een dag lang met bijna niks in de kooi gaat zitten. En dan komen mensen kijken. “Het mag ook een uur zijn, het is in ieder geval niet lang,” haast hij zich te zeggen. Maar mij is het prima, ik wil best eens proberen of ik een hele dag zou kunnen.
Ik vraag wat er wel en niet de kooi mee in mag. “Geen eten, dat krijg je,” zegt Robbbert. “En bijna geen spullen, gewoon een beetje kleren. Je moet je eigenlijk weer een beetje voelen alsof je in het wild aan het overleven bent, dus geen telefoon, geen portemonnee, geen sleutels, geen gereedschappen, geen schoenen.”
“Ik vind het een raar kunstwerk Robbbert,” zeg ik tegen Robbbert. Robbbert knikt. “Ik ook eigenlijk wel een beetje,” zegt hij weifelend.
We gaan eerst naar een ander kunstwerk dat nog in de maak is kijken, in een ander deel van het atelier. Daar zijn heel veel kunstenaars druk dingen aan het maken. Ze zien er allemaal hongerig uit. Tegen elke kunstenaar zeg ik dat we in een droom zitten. Ze lachen en kloppen op mijn schouder, gaan dan hoofdschuddend verder. Robbbert prutst wat aan zijn nieuwe kunstwerk, een soort papier maché kubus. Het duurt mij erg lang. Ik zeg dat ik wel moet gaan straks. Robbbert zegt, “oh, dat is goed, dan gaan we naar de kooi.”
Een vriend die onlangs kwam logeren en verhalen schrijft, komt toevallig net door het atelier gelopen. Gehaast begroet hij ons, hij moet een lezing geven. “Even,” zegt hij. Hij hoort dat we naar Robbbert’s atelier gaan en zegt dat hij dan zo ook wel even langs komt. “Gezellig,” zegt hij, “dan drinken we een biertje of zo.” Robbbert kijkt bedenkelijk: en zijn kunstwerk dan ? Ik ben het er ook niet mee eens, alles voor de kunst. Terwijl de vriend zich haast lopen we daarom stevig door.
Ik werp ferm al mijn bezittingen af en doe mijn schoenen uit. Ik ga de kooi in, klaar om het kunstwerk serieus te nemen. Een dag in een kooi van één bij één kan echter wel koud worden, denk ik. Ik vraag of ik de slaapzak uit de hoek van het atelier mee mag pakken. Robbbert twijfelt maar zegt, “als je dat wilt, moet je het doen. Ik zou het niet doen,” zegt Robbbert,” maar het is nu eventjes jouw kunstwerk, dus doe maar.” Ik besluit de slaapzak mee te nemen en sla hem in de kleine kooi om me heen.
Dan zie ik dat ik het fout heb begrepen. Ik begrijp eigenlijk alles altijd fout. Aan de kooi grenst een grotere kooi. Ik zal daar wel moeten zijn, denk ik, en laat de slaapzak achter. Er liggen grote brokken piepschuim als apenrotsen verspreid. Ik verstop me even achter één rots om rustig rond te kijken. Voor hetzelfde geld heeft Robbbert bedacht dat dit wel een heel leuk kunstwerk is als hij mij en een tijger samen in een kooi stopt. Je weet het nooit helemaal met Robbbert.
Middenin de kooi zit een oudere vrouw. Ze kijkt verward rond.
Ik uit een rare oerschreeuw en verstop me direct weer. Haar ogen schieten rond maar ze ziet mij niet. Dan klinkt er uit de andere hoek ook een gil, en een jongere vrouw, zonder schoenen, springt tevoorschijn. Ze danst als een wilde aap rond de bange vrouw, de echter blij kirt. “Oh, wat goed,” roept de vrouw uit. Ik snap de bedoeling even helemaal niet meer, dus kijk ik wat rond.
Er is al bezoek rond de kooi aan het kijken. Robbbert kijkt, temidden van het publiek, geconcentreerd naar de voorstelling. Hij heeft zijn handen gekruist. Iemand verliest zijn flyer van de voorstelling in de wind en die waait de kooi in. Het ding wappert naast de twee vrouwen, de een nog steeds zwaaiend en huppelend rond de kirrende vrouw. Ik snaai de flyer uit de lucht en lees even.
Er staat op de flyer dat de voorstelling als een droom aanvoelt. En rondom het oergevoel draait, dat het publiek als het ware moet krijgen. Ik denk, “oke,” en werp me vol in het spel. De jonge vrouw en ik gooien poep naar elkaar en gillen wat af. De oudere vrouw klapt in haar handen en loopt de kooi uit, waarna een man met een stropdas de kooi in mag. Wij apen lustig voort.
Zo lustig zelfs dat ik op een bepaald moment verbaasd kijk naar het rotsblok waar ik achter zat. Mensen hebben het rotsblok omgekeerd en zijn die als tafel aan het gebruiken. Er staat drank, er zijn drukke gesprekken over de betekenis van het kunstwerk, de gestegen olieprijzen en de nieuwe Pokémons bezig, en niemand let meer op mijn apengedrag. Robbert staat nu naar de mensen aan tafel te kijken. Buiten de kooi komt mijn schrijvende vriend staan, maar die is iets aan het teksten op zijn telefoon en kijkt niet op.
Ik besluit dat ik genoeg gekunstwerkt heb als het toch niemand interesseert. Stil trek ik mijn schoenen weer aan en doe ik mijn andere spullen in mijn broek. Ik laat het geroezemoes achter en loop het atelier uit. Even kijk ik om. Niemand volgt. De hele straat is leeg. Uit het atelier klinkt lawaai alsof er al honderden mensen bijeen zitten. Ze hebben het supergezellig.
Ik slenter naar huis door stille wijken en loop het huis van mijn vriendin terug binnen. Teder kus ik haar schouder. “Net op tijd,” zegt ze. Ze had besloten toch die andere Fostia maar te gaan kijken, het Japanse origineel dus, en de film begon net. “Mooi,” zeg ik. “Zolang je zometeen maar niet vergeet op te staan.” Dat vindt ze acceptabel.