Uitgekreukeld


Verhaal door René van DensenNog altijd kreukel ik te makkelijk. Een gestolen fiets, notabene, en ik ben een dag uit de running. De hele dag lag ik gisteren op de bank en kon de wereld de pot op. Ik was er dan ook weer te gehecht aan geraakt. Altijd als ik écht dol ben op een fiets, wordt die gestolen. Dat mag dus blijkbaar niet, dat ik een vervoersmiddel heb waar ik blij mee ben. En ditmaal is hij zelfs uit een bewaakte stalling gestolen. Onbegrijpelijk, maar dat kan dus blijkbaar ook. Ik ben er eigenlijk nog steeds niet goed van, maar dat verandert er verder niks aan. Wat wel blijkt, is dat gekreukel.

De vouwen en kreuken worden dieper wanneer mensen, heel lief, met andere fietsen komen aanzetten. Ik wil antwoorden dat dit niet zomaar een fiets was, maar dat daar tijd, nieuwe onderdelen, liefde, poetswerk, trots in geïnvesteerd was. Dat je zo’n fiets niet zomaar vervangt. Dat hij bovendien bijna klaar was voor een echt lange tocht. En dan liefst een lange tocht naar mijn favoriete stad. En nu is alles weg. Zo’n andere fiets is lief aangeboden, maar dit was mijn fiets. Het is bijna zoiets als dat je vriendin je verlaat en vrienden dan maar met een willekeurige andere vrouw aan komen zetten. Je snapt de bedoeling, maar het is niet hetzelfde. Wat weg is, is onvervangbaar.

En zo bal ik mezelf een dag in mijn kreukels. Het wordt steeds moeilijker de wereld in te kijken. Het zouden ook zomaar twee dagen kunnen worden. Wat maakt het uit. Niks komt meer goed en alles dat me afgepakt kan worden, wordt afgepakt. Je moet ook nergens om geven. Dat je die les nu nog niet geleerd hebt. Met je domme, domme kreukels. Het ligt aan jou, niet aan hen. Wees onderhand maar eens uitgekreukeld.

Bijna


Verhaal door René van DensenHet duurt nog maar een paar uur. Dan is het eindelijk zo ver. Ik staar uit het raam. Het voelt alsof ik elke wolk al talloze keren eerder heb gezien. De wijzers van de klok gaan al bijna achteruit. Schiet op, tijd ! Ik loop wat heen en weer door het huis. Daar win ik een minuut mee. Het is verschrikkelijk. De zenuwen, vooral. Wat als hij tegenvalt ? Dat kun je natuurlijk nooit zeker weten. Kan best. Zeker als je er al zo lang op wacht. Ik kijk uit het woonkamerraam. Het is net of ik alle voorbijgangers al talloze keren eerder heb gezien.

Ik maak koffie en wat eten. Geen pieppiepmaaltijd: ik doe mijn best om écht iets te koken. Misschien dat dat ook nog wat tijd kan helpen overbruggen. Het helpt niet dat ik een kater heb. De hele wereld kruipt stroperig. Ik heb onvoldoende ingrediënten in mijn koelkast voor bijna alles dat ik me kan bedenken. Even denk ik na, met de deur open. Ik kán natuurlijk even boodschappen doen. Is ook tijdrovend. Maar zo ver wil ik ook weer niet gaan. Niet op een lege maag. Het wordt een ei. Op brood. Dat ligt in de vriezer. Ei met kaas. Man, wat heb ik daar ineens ook een zin in.

Ik smul. Het ei ligt tussen twee boterhammen op mijn bord en dampt. Het smaakt goed. Ik kan dit wel. Dit wel. Kauwend op het laatste beetje van deze lunch strek ik me uit op de bank. Ik kijk naar het plafond. Het is net of ik dit plafond al talloze keren eerder heb gezien. Hoe lang wacht ik nu al ? Ongeveer zo lang als een gemiddelde zwangerschap, reken ik uit. Lang. Om te wachten. Op een film. Maar vandaag ga ik ‘m zien. Met mijn goede vriend, de Opperpater. In de bioscoop. Bijna zover. Enorm veel zin in. Ik boer een eiergeur. Hola, denk ik, terwijl ik op de klok kijk. De tijd vliegt ineens. Als ik niet uitkijk, moet ik me zo nog haasten ook. Die eeuwige haast ook altijd. Bijna wil ik niet eens meer naar de film. Als het zo moet. Laat maar: ik denk het wellicht te snel en te vaak.

Stil


Verhaal door René van DensenDe benedenbuurvrouw van de Opperpater heeft geklaagd. We mogen van haar best in Club P zitten, maar of we het stil kunnen doen. De Opperpater wil liever geen gedonder, want de benedenbuurvrouw heeft gedreigd de woningbouwvereniging te bellen. Zij moet bijna altijd vroeg op. Wij niet. Daarom is het in Club P normaal gezien één uitbundig feest tot het holst van de nacht. Vandaag dus niet. De Opperpater wil graag hier blijven wonen. We moeten dus stil zijn. Het is een hele uitdaging, maar we doen onze best.

Allereerst staat de radio uit en de TV op stil, met ondertiteling aan. De Opperpater speelt een quizspelletje op zijn laptop, ook in volstrekte stilte. Hij fluistert dat het spelletje zo veel moeilijker is. Je moet namelijk muziekfragmenten die afgespeeld worden, raden. Maar als je niks hoort, klik je maar wat in het rond. De Opperpater fluistert dat hij al zes potjes verloren heeft nu. En of nog iemand bier wil. Op gewatteerde sloffen sjokt hij behoedzaam naar de keuken en brengt bier voor ons mee.

We spreken in gebarentaal en houden de deuren dicht. Dat dempt enorm veel geluid. Ondertussen zorgen de sigaretten van mijzelf maar vooral van de Opperpater dat de ruimte heel snel opaakblauw wordt. We zien geen hand meer voor ogen. De gebarentaal is veranderd in morse code met lichtjes. Niemand van ons weet hoe morse code werkt. Dus we knipperen maar wat. Zo gaat er een half uur voorbij. Dan horen we een heleboel lawaai in de gang. De deur wordt ingetrapt. Paniekerig rondschijnende lichten stormen de ruimte binnen. Brandweermannen en ambulancepersoneel. De buurvrouw maakte zich ongerust omdat ze niks meer hoorde. De Opperpater vraagt of de reddingstroepen een beetje stiller kunnen zijn. En of er nog iemand bier wil.

Woensdag de Dertiende


Verhaal door René van DensenWoensdag de Dertiende eist respect en erkenning. Met een luide hamerklop opent hij de vergadering. Augustus 2014 zit voor. “Mensen praten altijd enkel over Vrijdag de Dertiende,” spreekt hij zijn toehoorders toe, “maar wij worden als onschuldige en makkelijk genegeerde dagen neergezet. Dat moet maar eens afgelopen zijn !” Instemmend gemor klinkt uit de zaal. November 2013 roept: “De Vrijdagen hebben boeken, films, een breed gedragen media-aandacht die eeuwen terugreikt. Wat kunnen wij daar tegenin brengen ?” Februari en Maart mopperen hem tegen: “Ho ho, in 2013 waren wij in de meerderheid. De Vrijdagen waren maar met twee, de Woensdagen met drie. En dat in het ‘jaar 13′, zo’n overmacht moet toch wel iéts uitmaken ?” Luid gemompel in de zaal. Augustus 2014 klopt het gezelschap tot orde.

“In 2012 was het drie Vrijdagen tegenover twee Woensdagen,” spreekt hij streng. “Je moet je niet blindstaren op die cijfers en denken in meer- en minderheden. De jaren doen er niet toe.” Stilletjes biggelt er een traan over de wang van Juni 2012. Hij herinnert zich de eenzaamheid van zijn jaar alsof het gisteren was. Oktober 1976 roept dat de Woensdagen verenigd een demonstratie moeten organiseren, met welsprekende protestborden. Een luide zucht golft over de zaal. “Protestborden zijn zo achterhaald,” schreeuwt Juli 1994, “er moet een groot concert komen met veel pers erbij. We kunnen zelfs proberen de Murderdolls te herenigen.” Jaargenoot April vraagt schuchter: “Wie ?” Juli rolt met zijn ogen. “Je moet vaker naar de zomerfestivals komen, April. Hun frontman heet zelfs Wednesday 13.” April knikt, half begrijpend: “Oh, oke.” Er wordt weer fanatiek met de hamer geklopt en de zaal komt even tot rust.

“Jullie moeten nodig bij de tijd worden,” moppert Augustus. “Tegenwoordig ben je niks als je niet viraal kunt gaan. Daarom heb ik een krachtige videocampagne ontwikkeld.” Hij drukt op een knop. Het licht dimt en een scherm zakt omlaag. Een Maandag komt in beeld. Sobere, donkergrijze achtergrond. Gejoel. De Maandag kijkt krachtig in de camera en zegt: “Ik ben Woensdag de 13e.” Verbaasde stilte. Dan een Donderdag. Ook hij: “Ik ben Woensdag de 13e.” Een Zaterdag, in vlotte en toch professioneel ogende stralend witte kleding herhaalt de boodschap. Dan verschijnt het nog eens in dikke witte letters: “IK BEN WOENSDAG DE 13E.” Enkele ogenblikken later eronder, in kleinere letters: “vecht mee tegen Woensdaghaat.” Het licht gaat terug aan. “Zijn er vragen ?” vraagt Augustus 2014. “Ja,” klinkt het krachtig vanachteruit de zaal. Iedereen draait zich verbaasd om. “Zijn jullie knettergek geworden ? Waarom al die woede ?” vraagt Juli 2014 lachend. Nog voor hij zijn betoog kan vervolgen, gilt Augustus het uit: “Een verrader in ons midden ! Grijp die Zondag !” Haastig rent Juli de gangen uit, achterna gezeten door een meute Woensdagen. Kakelend roept hij: “Thank god it’s Friday !”

Tandvlees


Verhaal door René van DensenVrouwen met doorlopend ontbloot tandvlees, daar heb ik het moeilijk mee. Bedek dat nou toch, denk ik dan. Zelf ben ik van de minzame grinnikjes. Een schaterlach hoor je bij mij zelden. Of ik moet dronken zijn. Of ik, als ik dronken ben, veel tandvlees toon, weet ik niet. Zo ja, dan ligt dat echt aan de alcohol. Tandvlees is mijn ultieme taboe. Ik vind het verschrikkelijk bij een ander, en verberg angstvallig en beschaamd het mijne. Tandvlees is intiem. Het is gevoelig, het is sensueel, en nog belangrijker: mensen die doorlopend hun tandvlees tonen, komen mij enorm onintelligent over. Hetzelfde als mensen die de hele tijd hun bek open laten hangen. Alsof hun hersenen bij alledaags gebruik al extra koeling behoeven. Dus nee, vrouwen met klokrond schaamteloos tandvleesgekoketteer, daar blijf ik wars van. Dat verschrikkelijke tandvleesexhibitionisme.

Maar tegenover mij zit er toch weer een. Het zijn net katten: ontloop ze, en ze moeten per se op schoot. De tandvleesmevrouw probeert nog niet meteen op schoot te klimmen, eerst zet ze haar volle vleselijke verleiding in. Bij andere mannen werkt dit misschien. Of wellicht kunnen die daar om- of doorheen kijken. Wellicht denken die vooral: deze vrouw lacht, dus ze toont vriendelijkheid en toenaderbaarheid, ik kan mijn slag slaan. Ik trek een vies gezicht. Kan ik niks aan doen. Het tandvlees is enorm roze. Maar écht enorm roze. Het soort roze waar trainingspakken in gefabriceerd worden. Die je dan over straat ziet lopen en die je tot oversteken naar de andere stoep dwingen. En wegkijken. Ze heeft opvallend kleine tanden. Of misschien heeft ze normale tanden, maar is dat tandvlees gewoon zo groot.

Hoe meer ik probeer niet te kijken, hoe meer het tandvlees zich op mijn netvlies brandt. Er lopen rillingen over mijn rug. In gedachten zie ik speeksel en voedselrestjes er overheen sijpelen. Bacteriën krioelen. Bij een beetje zonneschijn liggen die microben zich waarschijnlijk al in te smeren met zonnecrème. Dit mens is een gevaar voor de hele mensheid. Ik durf er niks van te zeggen. Sterker, ik klem mijn lippen hard opeen. Bang dat ik het ook krijg.

Wildplaswandeling

Volle Maan


Als ik het beduimelde cafeetje in Prozacstad binnenloop, ligt al vlug zijn kruimelige hand op mijn schouder. De terrasbioloog. Prozacstad heeft een unieke terrasbioloog. De hele dag bestudeert hij de flora, de fauna, en alles wat vloeit op het terras. Ik schreef erover in de stadsgids van Prozacstad, maar voor wie die niet gelezen heeft, is deze introductie in feite voldoende. Hij dringt er voor de zoveelste keer op aan dat ik eens deelneem aan een van zijn wandelingen. Ik heb mijn eerste koffie nog niet op, en dan ben ik vaak meegaander. Tot mijn eigen verbazing stem ik dus toe. Mooi, roept hij, dan zie ik je vanavond. Ik hoef niet te vragen waar: uiteraard op het terras.

’s Avonds maak ik deel uit van een opvallend grote groep mensen die de klos zijn. Als ik de groep rondkijk zie ik enkel schuldgevoelrijke gezichten. Ze zijn allemaal omgepraat, zoveel is helder. De terrasbioloog roept enthousiast dat we beginnen. Hij leidt de weg. We worden in kolonne op een wildplaswandeling begeleid. De terrasbioloog neemt ons langs allerlei plaatsen waar hij wildgeplast heeft. Hier heeft hij nog acht ge-wél-dige Belgische biertjes geloosd, geeft hij aan, en hier heeft hij eens wildgeplast puur voor de sport, want het café was gewoon nog open. We horen de anekdotes gelaten aan. Hij geeft ook tips en trucs. We moeten letten op lantaarnschaduwlijnen. Wildplassen is een duistere sport. Je riskeert makkelijk een heel weekend cel, tegenwoordig, als ze je pakken.

Aan het eind van de wandeling mogen we allemaal zelf nog even wildplassen. Iedereen is wat opgelaten, maar we zoeken in ieder geval de meest geschikte locaties op. Omdat het volle maan is, valt dat niet mee. Iedereen is bang betrapt te worden. De terrasbioloog complimenteert ons met onze wildplasplekjes. Niemand van ons moet echt. Bovendien voelen we ons enorm gegeneerd. Een enkeling perst er met moeite enkele druppeltjes uit. De terrasbioloog zegt dat de wandeling voorbij is en neemt ons terug mee naar het terras. Daar krijgen we allemaal, als compensatie voor de wandeling, de keus uit een stapel boetes. Het zijn boetes die de terrasbioloog heeft gekregen voor wildplassen. Wij mogen ze betalen. Zo compenseren wij zijn research, zegt de terrasbioloog. Prozacstad boft maar, met zo’n terrasbioloog.

Rusland boycot Nederlandse komkommertijd


Verhaal door René van DensenMOSKOU – de situatie tussen Rusland en het Westen wordt steeds meer gespannen. In het verlengde van hun boycot op groenten en fruit gaat Rusland nu ook de komkommertijd op de Nederlandse media boycotten. Op massale schaal wordt er nieuws geproduceerd en volgen de belangrijke gebeurtenissen zich op. “Moeder Russia laat hiermee haar belang merken,” aldus Poetin. “Als eerste gaan alle human interest verhalen eruit. Wij Russen doen niet aan human interest. Dat is een Kapitalistische term. Waar wij ons enorm tegen verzetten.”

Ook het programma Zomergasten moet op de schop. “Jammer van de kijkcijfers, maar je zit dus uren te kijken naar twee mensen die praten. En dan TV fragmenten tonen. En vervolgens gaat heel Nederland er de volgende dag ook weer over praten. Dat is ons veel te veel gepraat. Dus gaan we het Russische topprogramma Vechten Met Beren uitzenden. Tijd voor actie. Alle gevechten vinden plaats tussen Russische inwoners en beren en worden live uitgezonden. Zodat het nieuws is.”

Als gevraagd wordt hoe lang de komkommertijd zal verdwijnen, fronst de Russische leider. “Tot in de pruimentijd,” bromt hij.

Onvindbaar


Verhaal door René van DensenIk ben ineens onvindbaar. Zo was ik er. Zo was ik er niet meer. Ik heb overal gezocht maar vind niks van mezelf terug. Nog geen schim. Geen DNA-restje. Je zou er licht ongerust om kunnen worden, want het duurt nu al meer dan een dag. Straks blijf ik weg. Dat zou erg dol zijn. Maar vooralsnog ben ik niet weg, maar onvindbaar. Vroeger zei men in mijn ouderlijk huis: ‘kwijt kan niet’. Dus ik ben niet kwijt. Ik ben nog ergens. Dat moet haast wel. Maar ja, ga maar eens zoeken. Lastiger dan je denkt. Als je tenminste onvindbaar bent. En ik doe zelden half werk, dus ik ben direct volledig onvindbaar. Ga er maar aan staan. Zowel aan dat onvindbaar zijn, als vervolgens het zoeken. Ik kom mijn dag alvast wel weer door.

Een paar vrienden nemen hun telefoon op en al snel komen ze mee zoeken. We keren eerst het huis binnenstebuiten. Alles optillen, alle laden controleren, ook onder de deurmat zit ik niet. Minitieus wordt mijn tuin uitgekamd, maar ook daar blijk ik me niet te bevinden. Ik vind het wel lang duren, en zwaai met het lang duren in de lucht. Mijn vrienden kijken eens goed. Dat ben jij niet, zegt er eentje. Volgens mij is dat een het lang duren. Oh, zeg ik beteuterd, en plaats de het lang duren terug in de vrije natuur. Hij fladdert.

We krijgen er dorst van en drinken een biertje. Mijn vrienden zeggen dat ik waarschijnlijk vanzelf wel terugkom. Het is zomer, zeggen ze. Dan komt dit wel eens voor. Ik moet me niet te ongerust maken: waarschijnlijk ben ik gewoon een beetje op avontuur. Ik drink mijn bier en mis mezelf.

AL-Team


Verhaal door René van DensenIn 1972 werd er een team gearresteerd wat nergens echt goed in was. Dat team bouwde hun talenten uit. Vervolgens werd het ergens terecht veroordeeld voor oorlogsmisdaden. Toen een ander team uitbrak uit de hoogbeveiligde gevangenis waar ze in zaten, ontsnapten ze mee. Tegenwoordig worden ze nog steeds gezocht, maar een heel stuk minder hard want na ruim veertig jaar is alles wel verjaard. Als je een probleem hebt, als je eigen helden niet toereikend genoeg zijn, en als je kunt vinden, kun je ze misschien inhuren: Het AL-Team.

Als ik ze eindelijk vind, na een cryptische zoektocht langs figuranten, acteurs en verkeersomleidingen, dan zit daar dan ook de leider. Een sigaar te roken. Daar is hij dan: Mister Lee. Met, zonder iets racistisch te zeggen, zijn spleetogen. Mister Lee doet namelijk maar alsof. Hij heet in werkelijkheid Lynch. Althans, naar mijn best kloppende gegevens. Want ook die naam leidt naar een hoop zaken die niet bij elkaar kloppen. En toch lijkt het hem te zijn: de leider van het AL-Team.

‘Always Losing’ staat er in grote, druipende letters op het werkkotje waarvan hij op de trap zit. Hoi, knikt Lee. Ik knik terug en steek mijn hand uit. Hij schudt hem. Ik zeg dat ik kom voor een interview. Lee wil me eerst niet geloven. Ik laat mijn kaartje zien. Hij lacht bij het woord ‘mafkees’ en staat op. Terwijl hij het trapje oploopt, gebaart hij dat ik hem moet volgen.

Binnen zitten drie zenuwachtige mannen met brillen. Één trekt nerveus van een astma-inhaler. Lee gaat zitten en schenkt een kop groene thee voor zichzelf in. Dan pakt hij wat suikerriet om erin te roeren. Voor de smaak voegt hij wat tarwegraspoeder toe. Hij legt uit dat het soms in je voordeel werkt om niet de allerbeste ergens in te zijn. “Iedereen streeft er altijd maar naar om de beste te zijn, de top te bereiken,” en hij sipt voorzichtig van zijn kopje om te zien of het te warm is of niet, “maar wij zijn de beste geworden in niét het beste zijn.”

Ik knik alsof ik het begrijp, maar mijn blik verraadt me. Lee kijkt me grinnikend aan. “Mensen hebben het nodig om te triomferen over een ander. Dat versterkt ze, dat motiveert ze. Het maakt ze trots. De leden van ons team zitten niet zo om trots verlegen. Wij hebben liever wat geld.” De inhaler-man knikt driftig: “Medicijnen zijn niet goedkoop, weet je. En de ziektekostenverzekering tegenwoordig al helemaal niet.”

Lee neemt een slok maar trekt direct een gezicht alsof hij zijn gehemelte verbrandt. Hij zet zijn kopje terug in de schotel en morst daarbij lichtjes. “Enfin. Geen enkel land wil uiteindelijk écht verliezen. Maar soms wordt op hogere niveaus ingezien dat verlies de beste optie is. Hun eigen officieren en mankrachten willen ze dat niet aandoen. Dan huren ze ons in.” Met een nagelknippertje werkt hij voorzichtig zijn vingernagels bij.

Of dat echt zoveel betaalt dan, vraag ik verwonderd. “Ach, jongen,” lacht Lee. “Als je je trots opzij kunt zetten, kun je zoveel verdienen als je wil. Wij hebben inmiddels, namens diverse landen, al drieëntwintig oorlogen verloren. Met stijl, mag ik toevoegen. Kapituleren, hoogverraad, desertie, muiterij, we hebben het allemaal gepleegd. Heel af en toe mogen we een coupe faken. Dat is mooi werk: doen alsof we winnaar zijn, en dan ondertussen de oude regering veilig het land uit smokkelen. Niemand die iets doorheeft, iedereen blij. Wij maken de ‘helden’ heldhaftiger.”

Ik weet werkelijk niet wat ik hoor. Benieuwd informeer ik naar de specifieke landen en oorlogen waarvan Lee spreekt. Hij wuift me weg: geheimhoudingsplicht. “Ga er maar van uit dat de meeste spectaculaire overwinningen die je kent, van ons waren. Of nja, tegen ons. Uiteraard. Wij zwaaien in die situaties met graagte de verliezende vlag. En het maakt ook niet uit welke oorlog, er is overal strijd. In vroeger tijden,” lacht hij met een sprankje ontroering in zijn gezicht, “mochten we zelfs wel eens een voetbalwedstrijd verliezen. Is ook een beetje oorlog. Kwestie van goed genoeg lijkende vermomming, en nét slecht genoeg spelen. Beetje je best doen en dan kon je ineens je inkomen halen uit schaduwvoetbal. Leuke tijden waren dat. Maar ja, daar kom je met de huidige beeldkwaliteit niet meer mee weg.”

Hij veegt een klein traantje weg. “Die Schwalbe, en dan 2-1 laten worden. Machtig waren die tijden. Echt machtig.”

Brood


Verhaal door René van DensenNiet-begrijpend kijkt hij me aan. Ik herhaal mijn stelling dat ik niet het volledige bedrag voor het brood zal betalen. “Het is twee euro,” herhaalt hij opstandig. Ik zeg dat ik dat wel begrijp, maar dat ik een start-up ben. “Een wat ?” vraagt hij. Ik zeg dat ik als een gewoon mens functioneer maar verwacht veel minder te hoeven betalen voor alles dat ik nodig heb. Dus ik geef liever niet meer dan vijfenzeventig cent uit. “Daar krijg je niet eens een half brood voor,” zegt de bakker kwaad. Ik zeg dat ik later waarschijnlijk wél de volle twee euro kan betalen voor een brood. Hij moet er gewoon vooral in geloven. “Dus later betaal je me de rest van de prijs van dit brood ?” vraagt hij. Neenee, zeg ik. Nu betaal ik vijfenzeventig cent. Maar daardoor loopt de bakker de kans dat ik in de toekomst wél het volledige bedrag zal betalen. Voor een volledig brood. De bakker snoeft en pakt het brood weer van de toonbank.

Ik gooi het over een andere boeg. “We kunnen ook een stage overeenkomen,” opper ik. De bakker kijkt me weer wat moeilijk aan. Ik leg het geduldig uit. “Dat betekent dus dat je je allerbeste brood bakt, voor mij, dag in, dag uit, en dat ik niet betaal.” Ik zie hem ongelovig kijken. “Daarmee bouw je een dijk van een ervaring op met het broodbakken, die je van pas zal komen bij andere klanten ! Bovendien zal ik dan je broodbegeleider zijn, dus zal ik samen met je een formulier invullen hoe goed of slecht je brood is.” Duidelijk gaat de bakker er niet in mee. “De broodmarkt is drastisch veranderd, iedereen doet het tegenwoordig zo hoor,” stel ik.

Even later loop ik over straat. Geen brood. Acht maanden solliciteren word je dus ook niks wijzer van.